De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 3 januari pagina 7

3 januari 1886 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

o. 445 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. , Ook de herhalingen van sommige melodiën afc'n zeer te paa aange bracht, om de situatie te verlevendigen. De uitvoering kan in 't algemeen gerpemd worden. Er is ook vc?lzorg aan da kleeding besteed. Maar 't orkest speelde somtijds gelijk men 't pleegt op de kermis te hoorea. Alle lichtheid en fijnheid ontbraken. Brussel, 8 Deo. 1885. M. A. UIT PARIJS. LI. Nog altjjd blijft Daudet's Sapho, omgeschapen tot een tooneelheldin, volle *alen trekken en het onderwerp van de Parijsche gesprekken uit maken. Ofschoon de figuren van dat stuk naar het leven geteekend zijn, of liever,. omdat zij uit -het werkelijke leven eerst in den roman en nu op het tooneel zijn overgebracht, geloof ik toch niet, dat de even gees tige ala fijne Daudet daarmede aan den goeden smaak zoowel als aan het zedeljjk gevoel van zijn tijdgenooten een dienst heeft bewezen. Er zyn van die betrekkingen en verhoudingen in het leven en daaronder in de eerste plaats de scènes d'alcöve die niet voor publiciteit vatbaar ? zijn, die vermoed maar niet gezegd moeten worden, en daarom ook is Sapho een zeer onverkwikkelijk stuk, ondanks de goede bedoelingen van den moralist. Het letterkundig publiek zal weldra op een geheel anderen schotel vergast worden, want binnenkort vewchgnt het eerste der nagelaten werken van yictor Hugo, die hoofdzakelijk tooneelstukken zullen bevatten. Hugo's geestelijke nalatenschap vertegenwoordigt een koloasf.al stuk ar beid. Ook na zyn dood zal deze reus onder de dichters nog eens al de snaren der lier doen trillen. Men heeft besloten alles uit te geven. Maar wie had dan ook een keuze durven doen? Wij zullen de meest uiteenloopende geschriften on der de oogen kragen, want zijn universeel genie heeft zich aan alles gewaagd. _In het aangekondigd werk komt een stuk voor, dat bijna een vaudeville mag heeten met Ganocke als hoofdpersoon. Velen, die Victor Hugo niet persoonlijk gekeud hebben, zal dit wel verwonderen, vooral wanneer zij geloof hebben geslagen aan de belache lijke praatjes, die indertijd hebben geloopen en Hugo afschilderden als een man, die altijd even deftig en plechtig was. Niets was verder van de waarheid verwijderd. Want deze groote geest was een vriend van het lachen. Hij ton even uitbundig vroolijk zijn als een kind, als men aan aön tafel de een of andere grappige historie vertelde. Hot beloofde werk verschijnt in Februari eu op het einde van 1886 wordt het door een tweede gevolgd, dat hooge poëzie zal bevatten. Niet minder dan tion jaren zullen er noodig zy'n voor deze verbazend groote liquidatie, die, gelijk bekend is, de kroon moet zetten op de reeks van aanteekeningen en fragmenten: verspreide gedachten, schetsen, invallen, verzen, schema's. Daaruit zal misschiea nog het meest de grootheid van d«zen kolos gekend kunnen worden. Want alles wat door hem werd ge wrocht was nog niets vergeleken bij dat, waarvan zijn genie nog zwanger Hij zelf liet zich op zekeren dag aldus uit, terwijl hij met de hand over zijn voorhoofd streek: wat mij op mijn ouden dag wel eens bedroefd maakt, dat is de wetenschap, dat ik daar nog werk genoeg in voorraad heb om drie levens mede te vullen. En het hoofd schuddend voegde hij op somberen toon er bij: de droom is te breed of het leven te eng... Te eng en te snel. Dat bemerkt men raaar al te goed, als de een of andere gebeurtenis ons dringt om naar het verleden terug to zien. Onlaugs b. v. heeft men inde Variétés de Srigands weer eens opgevoerd. Een heele herinnering voor wie niet vergeetachtig is. Toch was het slechts zestien jaar geleden, dat zij voor het eerst op de planken kwamen. Wat is er niet gebeurd in die jaren in Frankrijk! Waar is de tijd gebleven, dat Parijs zonder zorg of kommer zich om niets anders bekreunde dan om een première van Offenbach. Toen liep men op een galopwijsje den afgrond te gemoet. Er komt juist in die Srigands een allerzotst koor voordat bij een terugblik op de geschie denis bijna een profetisch koor zou kunnen genoemd worden. Het bromde zoowat op een gekke maat: J'entends un bmit de botles, de bottes, de bolles.... Als Frankrijk zijn zinnen niet had verloren door al het pretmaken, als het zijn oor te luisteren had gelegd, dan zou het ook een getrappel van laarzen gehoord hebben, van laarzen, van laarzen"; maar dat waren niet de topneellaarzen der karabiniers, dat waren de laarzen der Pruisen,, die zich gereedmaakten om in het land te vallen. S En welk een ironie in de beschikkingen van het toeval! De man,die J. geheel Parijs dat spotrijmpje op de lippen deed nemen, was zelf een f! Duitscher van origine. j' Als geadopteerd Paryzenaar oefende hij op den boulevard een bijna koninklijke macht uit. Die man met zijn somber, bijna onheilspellend «iterUjk was de generaal en chef van de fantasie. Hij was een levend contrast. Het scheen dat hij bijna te zwak was om adem te halen en toch overtrof hij allen in onvermoeide werkzaam heid. Men had hem voor het spook van het spleen kunnen houden en hij was inderdaad de man, die de pret en vroolijkheid uitmaakte van zijn tyd. Hy kwam uit het land van het bier eu petilleerde zelf als de cham pagne. Hetzelfde had men vroeger Heine zien vertoosen. Zeker is het dat Offenbach het geheim van zijn diabolische vroolijkheid mede in het graf heeft genomen. Sedert zijn dood is de operette stijf en gekunsteld ge worden ouder voorwendsel, dat zij zich tot de hoogte der opéra-comique wou opwerken. De gan.v en de gloed zijn verdwenen om plaats te maken voor aanmatiging met 'ijfheid en verveling. Wij zouden ook dit moet erkend worden thans ook misschien zoo geen lust meer hebben tot lachen over de parodiën van dezen auteur; want de ondervinding heeft ons geleerd, dat zekere van die parodiën ons hebben doen lachen ten eigen koste; och, die generaal Boom, is helaas! nog altijd niet gestorven.... Wel zoo vrooüjk is het onderwerp, dat door den heer Octave Uzanne is behandeld in een aardig geïllustreerd boek, dat ons de geschiedenis komt vertellen van la Franfaise du siècle. Welke zonderlinge zaken ontmoet men op dien tocht door de zeden, de modes, de dwaasheden van vroegeren tijd. Men leert er ook dit uit, dat onze zotheden elkander wel opvolgen, maar telkens afwisselen. Tegenwoordig bijv. spitsen wij ons vernuft op het uitdenken van allerlei gekke namen voor de overdreven vereerders van den chic: Gandins en Petits-creves, Gommeux, Boudinés, Embauffiés. Gij moet evenwel niet meenen, dat de eer dier uitvinding ons toekomt. Onder het Directoire had men reeds een geheele serie van gekke bijna men uitgedacht. Behalve Incroyables, waarvan de herinnering is geble ven, had men ook nog de Impossïbles, de Inconcevables, de Ecrouèlleux. Deze laatste bijnaam bewijst, dat het naturalisme ook zyn voorloopers heeft gehad. Zoo voortbladerend vind ik nog een ander document, dat stof geeft tot eene leerzame vergelijking. Het is een staat van de jaarlijksche uitgaven van een Parijsche pronkster, opgemaakt volgens de aanteekeningen van baar eigen huishoudboekje. Het stuk, dat dagteekent van het jaar 180 -j wil blijkbaar satiriek zijn. Het laat een en dezelfde dame twaalf hem den en zeshonderd japonnen in eigendom hebben Maar juist door die overdrijving, geeft het ons een aardige vingerwijzing. Weet g\j op welk een som die zeshonderd japonnen zijn gerekend? Op vijf en twintig duizend francs. Dat is nog geen vijftig francs per stuk. Vergelijk nu daarbij eena de rekeningen der tegenwoordige costuumnaaisters. Zelfs de geringste ouvrière moet voor haar Zondagskieedje meer betalen. Noteeren wij nog een post van dat wonderlijke budget. Met de loges in den schouwburg, entreebiljetten voor concerten enz. komt er ook Op voor: artikels in de dagbladen. Moeten we nu daaruit do gevolgtrekking maken, dat er werkelijk niet s nieuws is onder de zon, dat de reclame toen reeds gebruikt werd en de pronkster geld gaf om de elegantie eu weelde van uaar toiletten in de couranten besproken te zien ? Van 1815 tot 1830 hebben de légantes der Restauratie het bijzonder druk met het kapsel en voornamelijk met het hoofddeksel. In die vijftien jaren tijds telde men niet minder dan tienduizend verschillende vormen van hoeden en mutsen. En welke vormen? Wilt gij een enkel staaltje? Alles te gelijk voor een enkel jaar: een fluweelen casque met pluim, een mousselinen tulband, eon toque ala Polonaise, eenhoedieaVatitrichienne, een tulband moabite, een kastoren hoed a la Ourika .... En wij, die de tegenwoordige coquetterie zoo verfijnd en uitgeslapen noemen! Maar onze vrouwen zgn immers engelen van eenvoud bjj die dames van vroeger vergeleken! Nog een laatste bijzonderheid, want hoe uitlokkend het onderwerp ook is, ik moet mij beperken. Een jaar drie, vier geleden heeft men heel wat drukte gemaakt over een beursspel-manie, die zich van de zwakke sexe scheen meester te maken. Ook die manie was alweder niets nieuw. Ten bewijze de Constitutionnel van de maand November 1831, waarin gij het volgende kunt leaen: L)e manie om op de Beurs te spelen heeft sedert eenige maandeneen bedenkelijken omvang aangenomen. De dames gaan tegenwoordig zelven naar de beurs en spreken over niets andera dan koersen en fondsen. Zij houden er haar eigen makelaars op na, zelfs vindt men tegenwoordig vrouwelijke makelaars. lederen middag van half twee tot half vier we melt het op de beurs van elegant gekleede dames, enz " Maar dit is nog niet alles. Die beursmanie was zelfs zoo in gewoonte geworden, dat men er een beurs-toilet op nahield even goed al» een avond-toilet. Dat toilet wordt aldus beschreven: Een kleed van donkere stof, een mantel en hoed van zwart fluweel met voile van zwarte blonde. In de ceintuur een klein notitieboekje van saudel hout met gouden potlood. Wat men er ook van moge zeggen en lasteren, tegenwoordig behoort de beursepeculante tot de uitzonderingen. Het beurstoilet is verdwenen en men bespeurt wel, dat wij ons vaak veel slechter maken dan wa werkelijk zijn, wanneer wij onzen tegenwoordigen tijd, die meestal zoo sterk wordt afgehaald, vergeleekea b;j vroegere dagen, waarin het waarluk ook niet alles rozengeur en maneschijn was! A. B. ALMA TADAMA. II. Spoedig gelukte zulks ook, en toen zijne moeder in 1859 op zijne uitnoodiging met zijne zuster bij hem in Antwerpen kwam wonen, ging hij onder de oogen der geliefde, voortreffelijke vrouw met dubbele vreugde aan den arbeid en vond den voor hem geschikten meester in den persooa van een der edelste en beminnelijkste schilders onzer eeuw. Zooal n kunstenaar, zoo kan Tadema als voorbeeld aangehaald worden dat en begaafd jong schilder, oneindig veel grooter nut kan trekken uit het onderricht van een flinken meester, dan uit den leergang eener akademie, var welke dan ook. Hoe vele corypheeën onder onze beeldhouwers eu schilders heb ik deze zienswijze niet met hartstochtelijken ijver hooren verdedigen! De in 1859 afgewerkte Plundering van de abdij van Egmond" werd nog door Tadema, als zooveel, te gering geacht en daarom verkwanseld, maar nu gelukte het hem door van Leys tot leerling te worden aange nomen ; deze was toen reeds van de fransche romantiek, waarbij hij zich in zijne jeugd had aangesloten, weder afgeweken en teruggekeerd tot dien eenvoud en die oorspronkelijkheid, welke hem eigen waren. In Duitschland was Leys tot dezen terugkeer geraakt en daar werd hij dik wijls als het ware heengetrokken, juist in die jaren toen Tadema hem

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl