De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 3 januari pagina 8

3 januari 1886 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. als leerling volgde. Wanneer het genie van dezen meester hem ook al Bifct hökwaam maakte om groote historische onderwerpen tot aangrijpende uitwerking te brengen, zoo was hij toch met hart en ziel kunstenaar en ?m fijn opmerker. Uit zijn Wandeling uit de stad naar buiten, en uit «One »Mis" blikt den beschouwer eene gezondere realiteit tegen en eene meer gelukkige en liefderijke eisoh aan het leven in zijne werkelijkheid, dan alt allo andere schilderijen van dien tijd ; ook de portretten, welke WB Van hem gezien hebben, munten uit door grooten waarheidszin en door «en realisme dat gaarne bereid schijnt, de schoonheid aan de getrouwbeid op te offeren. Overigens kan aan zjjne schilderijen ook een schitterend koloriet niet ontzegd worden, 't geen hjj aan zijne Parijsehe meesters te danken heeft. Gewoonlijk koos hij onderwerpen uit het volksleven en uit de geschiede nis zijns vaderlands, en ook de frescos in het groote raadhuis te Antwer pen stellen dergelijke voor; vóór de voltooiing van deze nam de dood hem weg. In dezen kunstenaar had Tadema den rechten meester ge vonden. Eene zeldzame oorspronkelijkheid zal niemand aan de werken van Leijs kunnen ontzeggen en juist deze eigenschap bezat Tadema, die tot de meest oorspronkelijke naturen behoort die ik ooit ontmoette, in aeer hooge mate. Mag men naar de werken van den belgischen meester oordeelen over zijne persoonlijkheid, dan moet hij eene zeer beminnelijke, waarachtige en bij allen eenvoud toch krachtige en zelfbewuste kunstenaarenatuur geweest zijn; mag men ook den boom naar de vruchten beoordeelen, dan; was hy een voortreffelijk onderwijzer, en Tadema zelf Verzekert, dat het onderwijs van Lejja bijzonder ingrijpend heeft gewerkt op zijne geheele ontwikkeling. Toch bleef hij er verre van af, zich aan de wijze van doen des meesters onvoorwaardelijk te onderwerpen. Hij is van den beginne getrouw aan aan zich zelven gebleven en met volle recht kon hij in latere jaren tot den goed ingelichten kunstkritikus Zimmern zeggen: Als mij ooit iets geInkt is, dan komt het daarvan, dat ik altijd trouw ben gebleven aan mijne eigene denkbeelden, dat ik de ingevingen van mijn eigen geest heb opge volgd en geen anderen kunstenaar heb nagevolgd. Hij, die het in eenig opzicht in zijn leven tot iets brengen wil, moet allereerst zijn eigen wezen trouw blijven, en ik mag verzekeren, dat heb ik gedaan." Terwijl hij onder de oogen van zijn gids vorderingen maakte, was zijne opmerkzaamheid getrokken door eene periode der Europeesche geschie denis* die hoa verschrikkelijk en afschuwelijk ook in haar geheel, toch jn de bijzonderheden zeer rijk is aan schilderachtige onderwerpen. De «Frankische geschiedenis" van Gregorius van Tours was hem in handen gekomen en had hem bekend gemaakt met het koningshuis der Merovingers, aan welks hoofd krachtige manuengestalten stonden, met gouden, Bierlyke wapenen, of schoone vreeselijke vrouwen met golvend haar of schitterende hoofdsieraden, in kleurrijke gewaden en met kostbare juweelen. Merovingische oudheden waren gevonden in de nabijheid zijner woon plaats, en het eenvoudig Latijn van den bisschop van Tours te lezen, viel den weionderwezen jongen kunstenaar niet mosielijk, en het heeft ons bijzonder veel genoegen verschaft de rnanitr te volgen waarop het geschiedverhaal van Gregorius door hem is gebruikt, en hoe hij toen reeds met een zin voor de wetenschap en met de trouwe onveroiocidheid van den geleerde zich beijverde, alles uit te vorschen en aan te Wenden wat te bekomen was van sporen van kleederdracht, van wapenen, gereedschappen en sieraden uit het Merovingisch tijdvak. Het bovengemelde werk over geschiedenis is inderdaad eene onuitputtelijke mijn voor schilderstof en toen Vosmaer op zijn vraag aan den vroolijken vriend, (wien al wat duister en verschrikkelijk was, vreemd was) boe hij juist aan de Merovingers gekomen was, het lustige antwoord kreeg: 't Is wel geen heel fatsoenlijk gezelschap i maar toch schilderachtig en interessant," toen had Tadema volkomen gelijk; het werk van hun ge schiedschrijver is boeiend en aangrijpend als een tragisch heldendicht -'ol leven en beweging voor den raenscb die begaafd is met eene levendige verbeelding en voor wiens geestesoog al dat ongewone en afschuwelijke, ?wat daar door mannen en vrouwen gedaan wordt, tastbaar duidelijk is. Al ontbreekt het Gregorius van Tours ook aan de kritische voorzichtig heid, dia wij van onze geschiedschrijvers vorderen, hij is daarentegen een Verteller van den eersten rang, wiens levendige wijze van voorstelling nog bijzondere bekoorlijkheid erlangt, doordat hij zijne helden sprekend in voert, eo veel te subjectief voor een historieschrijver partij voor hen trekt, om, al naar dat het in zijn plan past, het loon der deugd of de Btraf der zonde reeds gedurende het leven op aarde bg enkelen te kun nen aanwezen. Reeds kort vóór dat hij bij Leys ter schole ging, had Tadema zijne aandacht geschonken aan den tijd der volksverhuizing. Eene potloodstudie nit hét jaar 1859 bij de aquarel Attila's dood", bevindt zich in Vosmaers bezit en uit denzelfden tijd is ook de schilderij Chlotilde op het graf harer kleinzonen." Aan deze schilderij kan men duidelijk nagaan, hoe hij gebruik maakt van zijne bron. Eene aangrijpende plaats maakte zich meester van zijn geest en bij spon die verder uit, en gaf door de kunst uitdrukking aan die voorstelling welke hem het meest had aangegrepen bij de innerlijke verwerking der opgenomen feite-a. Bij Gregorin v. Tours staat bijv. niets van de bij het graf treurende koningin, maar wel vertelt bij de volgende geschiedt MS; (.Wordt vervolgt). LETTERKUNDE. Dr. HANS VON BULOW EN DE ---- TRADITIE. I. Gden muzikale uitvoeringen in de hoofdstad hebben in den laataten tijd zooveel geredekavel" in het leven geroepen, als die welke onlangs in de zaal tan den Stadsschouwburg ouder leiding van Dr. Hans von Bülow werden gegeven. Dat de Meininger kapel, waar het gold de werken der moderne mees ters te vertolken, der volkomenheid nabij kwam, wilde men toegeven; maar met de interpretatie van de beide sinfoniën van Beethoven was men het volstrekt niet eens, omdat de dirigent het gewaagd h^ aan Beethoven frevles Spiel zu treiben" en de Traditie" niet had geëerbiedigd. Het kan zijn nut hebhen, geleid door een vroeger verschenen artikel van Dr. Guckeisen, die zoogenaamde traditie" eeus onder de oogen te kijken en de vraag te beautv oorden of dat kostelijke pand onder da hoede van eenige musici zou kunnen berusten. Wat heeft rnen onder het woord traditie" in den aangeduiden zin te verstaan'? Is men in het bezit der traditie", wanneer men kan zeggen: Toen ik nog heel jong- was, heb ik die sjnfonie van den beroemden X. gehoord; die beroemde X, heeft ze in zijne jeugd van een nog meer be roemden Y. leeren kennen, en eezo laatste heeft ze van Beethoven zelven gehoord ?" Geven zulke herinneringen uit, den voortijd, met eene reeks van scha kels aan het tegenwoordige gehecht, voldoend gezag om over de inter pretatie uitspraak te doen? Mededeelingen, van mond tot mond over gebracht, brengen allicht de oorspronkelijke kern in gevaar: het gaat er mede als met de figuren die in sommige geillustreerde tijdschriften de evolutieleer van Darwin op vermakelijke wijze voorstellen. Wij *illen intusschen beproeven hoever ons de traditie" met betrek king tot de negende" kan brengen. Onder persoonlijke leiding van Beethoven werd de negendo Symphonie op 7 Mei 1824 in het Hoftheater te Weenen uitgevoerd. Volgens het getuigenis van Schindler was het Beethoven niet mogelijk meer dan twee repetities te houden, wijl het orkest al zijn tijd moest besteden aan de instndeering van een nieuw ballet. Wat Beethoven ook deed om eene derde repetitie van het kolossale werk to bekomen, hem werd geantwoord: Es wird schon mit zwei Proben gehen!" Derhalve eene uitvoering na twee Proben"' en dat met instrumentalisten, die vroeger geen enkele noot der Sinfonie te zien hadden gekregen. Ziedaar de geboorte der Traditie". Beethoven was doof. Van de stormachtige toejuichingen, die na de uit voering in de zaal weerklonken, hoorde hij niets. Frl. Unger moest den meester eerst op zijn lessenaar omdraaien om hem te laten sien wat er in de zaal plaats vond. Zon Beethoven van de uitvoering meer gehoord hebben dan van de toejuichingen? Schindler zegt het uitdrukkelijk: Was war jedoch die Folge dieser Ohstiuation ? (Beethoven had name lijk geweigerd eenige verandering aantebrengen, die zang of spel konden vergemakkelijken) dasz .Ieder und Jede im Solo wie im Chor so gut es ging sich selbst Erleichterungen machte, daher schwieg, wenn die nöthige Höhe nicht zu erreichen war; hörte doch der mitten in der groszen Masse stenende Meister nichts von Allem, hörte er doch nicht einmal den ungeheurcn Beifallssturm u. s. w." Met welk recht zal nu de beroemde Y durven beweren, dat hij Beethovcns intenties kent, wijl hij de Sinfonie onder Beethoven zelf gehoord heeft. Eene fraaie gelegenheid waarlijk om de intenties te leeren kennen, wanneer de componist zelf niet kan vermoeden hoe zijne intenties worden «itgevoei d. Zoodanige ,,traditie" heeft gcene beteekenis. Er dient naar tastbare gronden gezocht. In de eerste plaats komen dan de metronomische op gaven, die ons de intenties van den componist met. betrekking tot bet tempo zouden kunnen leeren kennen. Het Miilzelsche metronoom dateert echter van 1816, dus uit een tijd, waarop de meeste werken van Beet hoven reeds waren verschenen. Alleen de 7e en 9e synfonie zijn door den componist met opgave dar tempi volgens het metronoom voorzien; evenzoo de na de uitvinding van het metronoom gedrukte sonaten op: lOü, 109, 101 on 111. Volgons Schindler is elke andere metronomiseering niet van de hand van Beethoven. Trouwens, met veel weerzin ging hij altijd tot dat, Geschaft" over, zooals hij metronomiseeren placht te noemen. De uitgevers konden eerst op bet laatste oogenblik en na dringeaden eiseh die aanteekeningen bekomen. Er is meer. Wan neer Beethoven een zelfde werk tweemaal van metronomische aanteeke* ningen voorzag, gaf hij hot tempo telkenmale anders aan. Dit. kwam op verrassende wijze aau het licht hij de negende Sinfonie, die de componist eens voor den uitgever Schott en later weder voor de Philharmonische GesellscbafV' te Londen metronomiseerde". In de laatste uitgave waven alle tempi anders, nu eens langzamer dan weder sneller. Schindler maakte den componist op de afwijkingen van de Schottsche uitgave opmerkzaam. En wat antwoordde Beethoven? Gar kein Metronom! Wer richtiges Gefühl hat, der braucht ihn nicht, und wer das nicht hat, dem nntzt er doch nicht; der liiuft doch mit clem ganzen Orchester davon". Gulden woorden van den meester, die elk in 't geheugen moge behouden! Ook met het metronoom" zijn we nog niet ver gekomen. Beethoven zou zich in zijn graf omkeeren, wanneer men zich bij de uitvoering zijner sinfouiën op het metronoom wilde beroepen. II. Doch Beethoven heeft ook piano en forte aangegeven, crescendo en diminuendo, somwijlen ook ritardando enz. Dat staat dan toch duidelijk te lezen, en we weten waaraan we ons te houden hebben. Hierop kan in het algemeen geantwoord worden, dat groote componisten in dat opzicht aoowel als bij de tempi zich zelven niet gelijk blijven. Brahms b.v. heeft bij de uitvoering van zijn Eequiem" te Keulen bepaaldelijk tegen de opgaven van het klavieruittreksel gezondigd. Waar p. p. voorgeschreven stond liet hij het orkest dikwerf met vollen toon spelen. Intusschen hebben wij nu eenmaal de teekens en we kunnen niet weten of Beethoven ze wellicht zon veranderd hebhen; in ieder geval heeft hij het niet gedaan. Goed. Daar zijn nu de teekens en we sullen er ons naar richten. Tusschen de teekens staan echter eene massa noten, de eenen zoo zwart als de anderen. Hoe nu ? Wordt de eene even krachtig of zwak gespeeld a's de andere ? Wordt de eene muzikale gedachte even snel als de andere ontwikkeld? In n woord, wordt ons in eethovens werken juist voor geschreven, hoe wij op muzikale wijae zullen iuterpreteeren ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl