Historisch Archief 1877-1940
1-2
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Nu. 44
Een Boeteling.
NAAR HET HOOGDUITSCH
VAN
SABA H T Z L E R.
tSlot)
>Voor jou is de schop te zwaar" zei hij kortaf, terwijl hij
hém 't gereedschap uit de handen nam. »Wat moet dit dan wor
den? Een kuil? 't is wel voor de grap, nou ik zal jelui
helpen.1'
'Zonder op de verblufte gezichten van den kleinen troep te
letten, zette hij de schop aan en begon te graven. Zijn bedaarde
houding en daarbij zijne onverschillige manier van werken, gaf
den kinderen hunnen moed terug.
»Hij weet niet waartoe wij het doen," fluisterde Frits zijn
buurman in het oor, en deze trok met een onderdrukt gegrinnik
de schouders omhoog. De man groef zwijgend verder. Hoorde
hij het praten om zich heen, of waren zijne gedachten ver van
den arbeid?
»Is het haast diep genoeg, wat dunkt je?" vroeg Frits zijn
buurjongen, en daarop beraadslaagden zij stilletjes onderling, of
het breed genoeg was om den langen Thomas in zich op te
riemen.
«Hij moet hals over kop er in ploffen" zei Frits lachend,
riiaar eensklaps verstomde hij toch, daar Koen Möller, zeld
zaam genoeg zonder eenige voorbereiding begon te spreken.
»'kHeb nog eens zoo iets gemaakt" zeide hij. »Dat moest
ook een grap zijn. Grappen vallen menigmaal ernstig uit;?ja,
, ja, zeer ernstig." Koen zweeg eene poos; het scheen alsof het
hem aan lust ontbrak." 't Is lang geleden; 'k was toen nog een
jongen. Moeder was gestorven, het was stil in het huisje.
Men heeft graag geraas als men jong is, ja, ja kinderen!"
De ontroering en heeschheid in het spreken des mans deed do
jongens ademloos toeluisteren. Zijne spraak was onduidelijk;
zijne woorden waren afgebroken.
»Men heeft gaarne gedruisch als men jong is. Bij ons was het
iestijds altoos stil. Vader ging naar de Rechtbank en kwam dan
weer thuis en zelden dat hij iets zei. Ik was een wilde
jongen, wild en vroolijk, vroolijk, maar niet boosaardig.
Ik heb allerlei guitenstreken uitgevoerd, en in het huis naast ons,
daar woonde Roosje, j'elui kent haar, Roosje. Thans is zij
groot geworden, en statig en braaf is ze, heel braat,
Rosa uit den bakkerswinkel. Destijds was ze een klein, heel
vroolijk meisje en mijn allerbeste speelkameraad. Zij deed al mijn
wilde streken mee en als we wel eens keven, dan was het
altijd Roosje die het eerste een goed woord ter verzoening sprak.
Maar zij kon ook kwaad worden, en dan wilde geen van ons
beiden toegeven, en dan placht ik slechte woorden te zeggen
en te dreigen, dat ik haar niet meer tot vrouw wilde hebben,
en dat krenkte haar het meest. En menigmaal als zij dan boos
\veggeloopen was, heb ik op het groote weiland vóór het huis
gelegen en van toorn over haar geschreid. Als vader dan 's avonds
met zijn pak blauwe schrijfboeken onder den arm, den weg langs
kwam, nam hij mij zonder veel te zeggen op en bracht mij te
huis. In het kamertje, daar kwam hij ook wel eens bij mij zit
ten en wilde schertsen, maar".....
Koeh's stem was onzeker geworden. Zijne mouw voer snel
over zijn gezicht heen.
»Vader's mond was niet tot scherts geschapen, dat heeft
hij zelf wel gevoeld en.?u," Op nieuw arbeidde de schop, en
eensklaps afbrekend, ging hij voort:
»Dat was het niet wat ik vertellen wilde. liet was zoo'n
avond als deze. Ook het schemeruurtje. Roosje was weer gril
lig. Zij had de deur toegeslagen en was weggegaan. Ik bouw
de heel knorrig mijn spoorweg van stoelen en talels zonder haar,
af. Ik wist zeker, dat zij uit haur zelve terug zou komen, om
er op te rijden. Ik was boos op haar. Ik wilde haar eene poets
spelen en toen bond ik aan de pooten van den laatsten stoel
een strik"...
Koen ademde ene), en de kleine hoorders drongen zich om
hem heen. »En toen, Koen Möer, toen ?''
Koen hief het hoofd op. Hij kcak de kunden aan. Wat was
hij bleek' Hoe pijnlijk vertrokken zich zijne lippcu! De kinderen
staarden onthutst den man aan, die na lange jaren, voor h
eerst, over zijn eigen leven sprak.
sik borid het touw vast en trok liet onder de andere stoelen
door naar voren en zelte mij op de eerste plaats als voerman
van de locomotiel en wachtte. Weldra vernam ik schreden,
langzame, zachte schreden. De deur ging open. Ik riep, zonder
mij omtekeeren, heel luid: ga zitten! Toen," Koen aar
zelde,?»toen bemerkte ik, dat de stoel bezet werd;?ik trok
aan het touw en hoorde een zworen doffen val; daarop
was alles stil."
Het hoold des vertellers zonk op zijne borst. De schop bleef
rusten. Frits sloeg het eerste den blik op.
»Wat was er gebeurd, Koen Möller? had zij zich bezeerd?''
De stem des mans sidderde.
»Zij?" zoo herhaalde hij klagend; »zij was het niet. Het
was, toen ik mij omkeerde, zag ik het, het was een oud
man, die daar stom en bewegingloos op den vloer lag. Het
was mijn eigen vader!
»0!'' Ontzet waren de knapen teruggedeinsd. Zij blikten,
vol ontsteltenis op den diepgebogen man, die met halfverstikte
stem verder sprak:
j Dal was een slechte poels. De arme vader had zijn jongen
plezier willen doen, toen hij zich op het levendig uitgesproken
bevel, nederzette, maar de prijs was zeer hoog. Gij hebt
hem gezien. De ruggegraat was gekneusd. Nooit heeft hij
geklaagd, de arme oude man, en sedertdien zijn jaren veiloopen,
veel jaren, nu is hij dood!"
De verteller zweeg. Van den toren galmden de klokken.
De maan was opgegaan en wierp haar bleek schijnsel op die
bleeke groep.
Diep ademhalend vatte Koen de schop weder op. s Wij zijn
opgegroeid, Rosa en ik. Wij hebben getrouwelijk de verpleging
gedeeld. Zij wilde haar aandeel hebben in de schuld aan het
ongeluk, die goeje! en zij sprak maar aldoor van de tijden dat
wij ons kinderspel van man en vrouw"
Koen brak af. Hij rees op alsof hij zich iets herinnerde.
»Ik trok met Vader weg uit het dorp; het was voor ons beiden
beter in den vreemde; en zij volgde ons. Het kon me niets
schelen, dat de menschen mij dienstmeid noemden en mij bespot
ten, omdat ik den ouden Vader bediende gelijk eene dienstmaagd,
en omdat ik mij niet netjes opdrildc, zooals anderen doen. liet
kon me niets schelen, dat men mij > dienstmeid" schold, omdat
ik oude menschen hunnen last afnam, en voor zwakke lui verre
wegen afliep. Hoe erg men mij ook uitschold, het was rnij
nog niet erg genoeg. Ik kan, hoeveel ootmoedigs ik ook deed,
geen boele genoeg doen voor al het leed"
('Koen Möller !" l'Vils was het die dit zei. De man keek op.
Kennelijk moest hij met moeite zijne gedachten op het tegen
woordige terugbrengen. Hij vatte, ais droomend, de schop op.
»Zal ik verder graven ? zoo vroeg hij, op de hem eigen
onbeholpen wijze; maar de knapen vlogen hem onstuimig tegen.
»Neen, Koen Möller, neen!" Het maanlicht viel met matten
schijn op de groep neder. Koen stond tegenover de knapen.
Met gebogen hoofd zag hij in de fonkelende kinderoogen. Zijn
stomme blik sprak meer dun woorden. Niets gebiedends lag er
in, en toch sloegen zich de schuldbewuste kinderoogen neder,-
sprakeloos vatte Frits mat vaste hand de schop, en stiet met gebukten
hoofde de aarde terug iu den opgegravenen kuil. Geen woord
werd meer gezegd. De dorre hand van Koen Möller lag slechts
ccn oogenblik op den schedel van den nedergebogen knaap en
toen, ? de kinder»roep stond in het duister van den avond
roerloos, en zag den man na, hoe hij. den zwarcn zak van Appo
len-Trine voortsleepte en langzaam heenging,
Viel het den buren op, dat Rosa Ilinders vóór den
bakfcerswink'el, onvermoeid op Koen Möller's tehuiskomst wachtte? En
toen hij, laat nog, zijne planken optilde om daarmede de
uilstalkast van Rosa dichiiesluiten, was er toen weer op nieuw in de
huizen iets te mompelen !
Wantrouwige buren konden maar niet begrijpen, wat die bei
den op het einde der week, steeds zoo heimelijk hadden te fluis
teren. Rosa Ilinders vroeg sints twaalf jaren steeds hetzelfde en
Muiier gaf in al die jaren tleeds hetzelfde antwoord.
»lleb je je bedacht, Koen, wil je me lot vrouw?"
»Neen, Rosa, neen! ik ben 't niet waard."
Ia al die jaren had osa in dat antwoord berust. Heden vatte
zy voor de eerste maal de hand des mans, en zag hem vlak in
net aangezicht, terwijl hare tanden glinsterden als sweeuvv. »Ik
heb zoolang op je gewacht", zoo Jachtte zij, »ik wacht nog,
Koen Möller!" ?