De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 10 januari pagina 13

10 januari 1886 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 446 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 13 Nog lang stond hij vóór de deur van zijn laag, slil huisje, en keek naar de overzijde op den bakkerswinkel. Stom en droevig schudde, hij het hoofd, toen keerde hij zich, om binnen te gaan. Schreden naderden in de verte. Het waren de knapen, die naar huis gingen. Voorop sloop Apothekers-Frits. Vóór Koen's deur bleven ze eenige seconden staan. Was het onwil lekeurig, dat de petten eerbiedig van hunne hoofden gleden? Het lampje binnen was uitgegaan. In het kleine huisje, naast de kerk, was het slil geworden. HET POTJE KERS". Eene schets door A. J. Servaas van Kooyen. Ja, daar was zij weer. Ik had haar anders in langen tijd niat gezien, het oude vrouwtje uit het hofje, 't \Vas zoo'n vriendelijk goedig wijfje, en we wisselden meerendeels tegen half tien uur des morgens een groet. Van mijn kant een dag moeder", dat zij beantwoordde meteen morgen meneer", en het is zonderling, maar gedurende twee jaar kreeg ik die woorden zoo geregeld te hooren, dat 't scheen of de dag voor mij niet compleet was, wanneer 't morgen meneer" mij niet in de ooren had geklonken. Bovendien, wat kan die toon van die woorden verschillen. Lief en leed, vreugde en verdriet spraken er beurtelings uit, en dikwerf gaven zij m\j een paar straten lang heel wat te denken. De dagelijksehe bezigheden wisschen beeld en toon echter spoedig uit, en eer ik mijn bureel binnenstapte was mijn hofjesbuur, met zoovele andere gedachten, dóór nieuwe verdrongen. Zij was naar ik gis zeventig jaar. Een mooie leeftijd! Ja, als men alles heeft wat men wenscht, en dia eeue goede gezondheid ook nog. Haar schamel kleed, haar ingespannen voortkruien van het waschgoed, dat zij bi[j de klanten had gehaald, haar mager gezichtje, dat bijna geheel ver dween onder den hoed, die eenige modes ten achter was, bewezen nu juist niet, dat zij alles had. In elk geval zij zag er nogal opgewekt uit en dat is al veel. Zij trekbeende een beetje, of neen trekbeenen was het niet. 't Eene been sleepte maar wat, en de afgeloopen, neergehakte en wijde sloffen brachten er geen verbetering in. De tipdoek, dien zij omhad, had de oorspronkelijke kleuren verloren en nieuwe, juist niet van de i'rischte maar dat is tegenwoordig mode in de kleuren gekregen. In elk geval de doek stak niet af bij de japon: een streepje, waartusschcn een enkel moesje aanwees, dat de stof in der tijd een sterrenhemel vaa moesjes had vertoond. Met dit tooisel zag ik haar 's zomers en 's winters. Alleen als 't heel koud was, dan droeg zij zoo'n paar afleggers: glaccj handschoenen, die gespouwen waren op meer dan een plaats, en wat wijdte aangaat op wanten geleken, maar wat warmte betreft, vrij wel beneden nul stonden. 't Mensch kon dan ook 's winters akelig hoesten, en als 't gebeurde, dat de last wat zwaar was,' dan kreeg zij een paar koontjes, die slechts van inspanning getuigden, en deden denken aan overwerken. 't Vrouwtje was gordig en vriendelijk, maar dankbaar ook. U moet namelijk weten, dat ik een verbazend hooge brug op mijn weg had; een brug die zoo ongeveer doet denken aan een Amsterdamsche Slois" zaliger gedachtenis. Bij die brug ontmoetten wij elkaar nogal eens. Zoo'n brug is een aartsvij&nd, zoo'n hooge brug mocht wel mannelijk zijn, want de vrouwen geven zooveel last niet, zoo'n brug dan is een aartsvijand van alle meuschen en dieren, die er met zware lasten tegen op moeten. Door laveeren, niet horten en stooten, rukken en trekken komt men er eindelijk, maar wat heeft dat al geen zweet gekost! Maar zoo'n brug heeft bare goede zijde ook. De hulpvaardigheid var. denmensch wordt eer op de proef gesteld, aangekweekt en dikwijls schitterend ge rechtvaardigd. Nu 't gebeurde eens, dat ook moeder" te worstelen had met de hoogebrug, de glibberigheid der steenen, den zwaren laat en hare weinige krachten, -'t Was andera maar een licht, kruiwagentje. Zoo'n bruine, open gewerkt. Een zak lei er op, en daar zal vuil linnen in geweest zijn. 't Was Maandag morgen en dua de voorraad wat groot. De fijne wasch is meestal wat kleiner. Niemand stal: juist een handje uit. Dat was geen onwil, maar de omstan digheden brachten dit op dat oogenblik zoo mede. Eene jonge dame die naar school gaat behoeft niet te helpen; een kantoorheer met den stok onder den arm, ziet slechts zich zelve; kinderen hebben of geen kracht, of meer oog voor 't lesboek dat zij nog geopend voor zich houden, en waaruit zy de geleerdheid nog putten moeten. De rechte menschen, voor dergelijke karweitjes, ontbraken ten eenenmale. Daar kwam ik aan. Nu, al zeg ik 't zelf, ik heb wel eens een handje geholpen. Dat reken ik mij niet aan als een deugd, want dan zou ik 't liever niet gezegd heb ben, maar ik vind, dat 't best kan en men er zich niet voor behoeft te schamen. De menschen weten toch wel, dat ik geen kruier van beroep ben, en de kruiers zien in mij geen concurrenten. Daar kwam ik aan; ik zag eene vrouw tobben en muilen, en zie; 't was moeder". Is Leiden in last, moeder ?" vroeg ik. Morgen meneer" ", klonk het van hare lippen. Ik had in de gauwig heid mijn gebruikelijken morgengroet vergeten, en zij vervolgde hijgend: 'n beetje zwaar meneer."" «Wacht ik zal je wel eena helpen. Een, twee, drie, ziezoo hij is er. Ik wou dat die architect van tijd tot tijd eens een zandrrachtje over de brug moest doen, dan zou ze wel zakken." We waren op de kruin gekomen. Moeder" moest eens rusten. Zij Sette zich op haar last neder. Wel bedankt meneer, tot wederdienst bereid."" Ik glimlachte even en zei nou, dat mag ik lijden." Ja maar meneer,"" ging zij voort als raadde zij mijne gedachten. Al is 't juist niet om u te helpen kruien, dan kunnen de menschen toch noodig hebben."" Daar lag levens- en wereldwijsheid in die woorden. Enfin, ik praatte nog een beetje met haar. en vernam een heele boel. Zij was tevreden met het pover deel; zij klaagde niet; zij vond alleen maar dat zij wat oud *verd. Nu, dat is een zaak, die de menschen met elkaar gemeen hebben, als zij boven de vijf en twintig zijn. Vóór dien tijd haakt men naar 't voorbijsnellen der jaren. Zij yertelde, dat haar dochter weduwe was met twee kinderen, waarvan zij de grootmoeder. Dit laatste begreep ik zeer goed. Dat de dochter waschte voor de lui en dat zij voor den kost bij haar kind zoowat haalde en bracht en meer dergelijke kleine diensten verrichtte. Ik vond dat kruien nogal een grooten dienst. Ja, ziet u meneer, eigenlijk werken we met ons beiden om met de kindertjes rond te komen, 'k Beu haar ineu niet." " Fijn gevoeld, dacht ik. Zoo, zoo; nu maar zulke groote vrachten moost je dochter zelf halen, en anders kan er geen jongen op overschieten?'' Meneer zou ons van den wal in de sloot brengen. Gossienmemigje, een jongen. Neen meneer, we moeten er anderen buiten houden, 't Is toch al een heele torn zoo met je vieren, rnaar alevel ik klaag niet."" Met stond zij op, pakte met frisschen moed den kruiwagen op, bedankte mij nogmaals en we verwijderden ons in tegenovergestelde richting. Eenige dagen later, 't was zoo wat negen uur, en ik zat mij juist te verdiepen in het Haagsche nieuws, wordt er gebeld. De bellen van 's mor gens kennen wij bij ons aan huis op een prik: de post, de krant, de bakker, de melkboer; ze hebbs alle d'r eigenaardig klingelen. Dit was echter een vreemde bel; zoo'n schuchter zacht belletje. Ik hoor vragen met een welbekende stem: is meneer thuis", en als wist de vraagster, dat eon toestemmend antwoord zou volgen, ging zij voort; och wil u dan dit potje eens aan meneer geven. Ik heb van 't hofje uit geaien, dat meneer zooveel van bloemen houdt, en uu zag ik dat hij zoo'n heele donkere kers niet had. Eer ik tijd had om die vriendelijke morgengave in ontvangst te nemen, was moeder", want zij was het, verdwenen, en 't potje al een heel eind de trap op. Hoe komt die vrouw er toe, om dat te brengen,', vroeg mijne eega aan wie ik die kruiwagenhistorie niet verteld had. Ik deed haar nu 't verhaal. Dan zal dat potje de eereplaats hebben", zei ze. Metean werd het voor de glazen gezet op de vensterbank en wel in 't hoekje, dat in 't oog moest vallen, als moeder" 't hofje uitging. Zij zal er plezier van beleven." En zij heeft er plezier van gehad. Eenige jaren achtereen stond een potjo kers welig te groeien en te bloeien, en zorgde door vruchtbaar zaad weer voor hare nakomelingschap. Toen 't halftien was en ik de deur uitstapte zag ik moeder" aankomen. Ik heb nog nooit zoo'n opgewekt morgen meneer" van haar gehad, maar ook mijn: .,da,g moeder", was een beetje hooger gestemd! Uit het leven op een badplaats. Te St. Blasier, de bekende badplaats in het Scbwarzwald, is onlangs de volgende ijzingwekkende gebeurtenis voorgevallen. Een troepje badgasten verkwikte zich bij het vallen van den avond in de fris--che lucht aan den voet van den beerlijken Holzberg, toen eenige kinderen hen tegemoet kwamen ijlen, die hun mededeelden, dat in de nabijheid van Tusculum, een der meest geliefde punten die het doel van een wandeltocht zijn, twee hoeren zich aan de hooge denneboomen hadden opgehangen, waarvan de eene nog heen en weder bengelde. Op verdere navraag verklaarden de kleinen, dat het waarschijnlijk badgasten waren en dat men de plek niet kon misloopen, daar die zich vlak tiij den weg bevond. Verder konden zij niets zeggen, daar zij niet dichter bij hadden durven komen. Aanstonds rees de gedachte bij allen op, dat dit wel de twee bevriende badgasten konden zijn, die men reeds uren lang gemist had; en dit was te sterker opgevallen, daar de genoemde heereu meestal om dezen tijd zich bij het gezelschap aansloten. Ook had men opgemerkt, dat beiden aan de open tafel geen woord hadden gesproken, eu geen eetlust schenen te hebben. Om kort te gaan, het vermoeden steeg tot zekerheid, dat het twee heeren uit Frankfort moesten zijn. Ontzet ting maakte zich van aller hart meester, en ijlings liep men naar het op een kwartier verwijderd tooneel des onheus. Gelukkig was het puut spoedig bereikt..., ademloos vloog men pp de plek af en vond werkelijk aan de takken der denneboomen de beide heeren... hangen, maar in hangmatten, die zij zelve hadden opgehangen en waarin sij heel gemoe delijk schommelden. De redders, wien het zweet op het voorhoofd parelde, stonden als wezenloos, en het. hierop gevolgde tooneei kan ieder zich best voorstellen. Een algemeen gelach der hangenden en der redders, was het slot van de ijzingwekkende" geschiedenis. Algemeen werd er besloten ter berinnering aan dit drama, zich hangmatten aan te schaffen, en sinds dien dag ziob de eenzame wandelaar bijna op alle punten van het schoona wond opgehangen badgasten, die de heerlijke bosck- eu berglucht met volle teugen al schommelend inzwclgen. NIEUWS VAN DE WEEK. Naar vrij vernemen zal het Koninklijk gezin ook dit jaar geen bezoek brengen aau het landgoed Oranje Nassau'sOord, bij Ronkum. Onder oonige soirees, welke H.H. M.M. voornemens zijn tijdens hun verblp in de residentie te houden, zal vermoedelijk een groot bal in gala beliooren. Naar wij vernemen, is aan het Departement van Justitie andermaal een nieuwe Wet op het Notarisambt in voorbereiding. Naar men verneemt, zal de hoer Heemskerk nog een nieuwe redactie voor art. 194 der grondwet voordragen bij zijn memorie van antwoord. Zooalg men weet is door den Minister van Financiën de hand geslagen aaa d« herziening der wet op de personeele belasting. Naar wij vernemen wordt dit vrij omvangrijk werk o. a. naar de volgende hoofd beginselen uitgewerkt: De belastbaarheid zou eerst aanvangen bij een huurwaarde van f 100, in plaats Van de belastbare ogbrengst van ? 67, thaus aangenomen. De deuren en vensters zouden als grondslag van belasting vervallen. Daaren tegen zou voor het mobilair een hooger tarief van belasüns voorgesteld worden en zouden de klassen van dienst- en werkboden of paarden, thans onbelastbaar, in de belasting begrepen worden. Hoofddoel is den druk voor den middelstand zooveel mogelijk te verlichten en meer gelijkmatig te verdeelea

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl