Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
gin, die naasfTbet sterfbed zit, af bij deze heftige beweging. ZJj is schoon,
zeer schoon, men begrijpt dat om harentwille de ongelukkige, rijke ko
ningsdochter Galsvintha door haar echtgenoot Chilperich kon worden
opgeofferd en vermoord. De lichte, ironische glimlach met welken zg
haar offer de hulp harer geneesheeren heeft aangeboden, speelt nog om.
de -vriendelijke lippen. Wat deert haar, die aan moord en bloed reeds
gewend is; wat deert haar de woede van den prelaat, daar zij zeker is
dat hg uit den weg geruimd is? Het is als klinkt haar zijn: Mij roept
God nu uit deze wereld", als iets zeer verblijdends in de ooren. Goed
getroffen is de geestelijke, die tusschen haar en het sterfbed met het
sacrament in de rechterhand staat en in stomme verontwaardiging op
de misdadige vrouw staart. Ook de beide hertogen, welke de koningin
begeleid hebben, zijn niet vergeten. Laag, maar niet zonder praal is het
slaapvertrek van den prelaat.
? De legerstede, de dikke balken aan de zoldering, de groote patronen
in het mozaïek van den vloer en in het gordijn der legerstede, de pilaren
en de stevige, hoekige stoel waarop Fredegonde zit alles, ook de
kleederdracht en de wapenen der hertogen, is echt: zoo moet een bis
schoppelijk slaapvertrek in het Merovingsch tijdvak er uitgezien hebben.
Er/is niets modems, noch aan het bijwerk, noch aan de handelende per
sonen. Alles staat .er op de rechte plaats en in de kalmte, dio deze
sterfkamer vervult, klinkt gillend en huiveringwekkend de vloek des
vermoorden zieleherders. Nog glimlacht de schoone vrouw, maar het ia
Alsof de vloek reeds nu hare leden met verstijfdheid geslagen heeft.
Vóór* dit tooneel was reeds in 1860 als eerste vrucht van bet onderwijs
van Leys die heerlijke schilderij ontstaan, welke Tadema op eenmaal in
de rij der eerste kunstenaars van zijn tijd verheffen en zijn naam beroemd
maken zou. Het onderwerp had zijn oorsprong in een korten verma
nenden kreet, die iii zijn ziel en op het doek werd herschapen in een
schitterend tooneel vol leven. Chlodewigs vrouw Chlotilde was de doch
ter van den derden der vier zonen van den koning der Bourgondiërs
Gnnderech. Vóór haar huwelijk met den grooten Chlodewig had haar
oom Guzidoblad haren vader Chilperich uit onwaardige hebzucht laten
doorsteken en hare moeder met een steen om den hals in het water
gooien en verdrinken. Nadat zij nu als koningin der Franken de
groothaid van haren echtgenoot gedeeld en hem, nadat hij op vijf en veertig
jarigen leeftjjd gestorven was, betreurd had, riep zij, die in alle eerbaar
heid en in voortdurend weldoen te Tours woonde, haren opgroeienden
zonen toe: Mocht ik er geen berouw over hebben, mijne dierbare zonen,
dat ik u met liefde heb opgevoed. Daarom bid ik u, denkt vol toorn
en woede aan den smaad, dien ik heb ondergaan, en wreekt moedig en
dapper den dood mijns vaders en mijner moeder."
Tadema nu toont ons de edele koningin in hare pogingen om den
«rekenden arm te stalen, en de bijl, welke de knaap werpt orn zich te
oefenen, wellicht de Tranziska" die zijn vader zoo vreeslijk wist te
slingeren, wordt niet slechts tegen het opgestelde bord met schijven
geslingerd; neen, voor het zielsoog van het koningskind staat zeker als
doelwit hot voorhoofd van den gehaten en moodzuchtigen oom. Zijne
moeder, tegen wie zich haar jongste zoontje aanleunt, kijkt naar hem;
höweet zulks, en spant alle kracht en behendigheid in om zijne kunst
eer aan te doen. De toegeruste krijgsman, zijn leermeester, die zich ge
heel op zij heelt gebogen om den worp te voJgen is een treffende figuur,
als uit het leven gegrepen. De koningin troont onder de zuilengang die
de binnenplaats omgeeft, en vóór haar staat haar tweede zoon, een
teeder knaapje nog, maar ook hij houdt reeds de bijl in de hand en
wacht slechts tot de oudere broeder het zijne heeft gedaan en de beurt
van werpen aan hem komt. Vrouwe Chlotilde verheugt zich in de kracht
harer kinderen en toch spreekt er verdriet en weemoed uit hare trekken;
zij denkt aan het vroegere leed en wellicht doet haar hart haar
voorgevoelen welke smarten deze kinderen, die zij tot wrekers opvoedt, haar
door misdadig bloedvergieten eenmaal zullen bereiden.
Onder de aanzienlijken van het hof is geen enkele gestalte die niet
Voor zich zelf spreekt en vol aantrekkelijkheid is.
(Wordt vervolgd).
*»
TEN-TOON-8TELLING INTERNATIONALE KUNSTVEREENIGING.
De verzameling Mesdag is op weg naar onze oostelijke naburen en gaat,
in de eerste plaats, te Stuttgart den roem onzer nationale kunst en de
kennis van onzen landaard bevorderen.
Niet alleen de tafereelen van Mej. Lonise Abberoa zijn met eenige geest
rijke pastels vermeerderd, niet alleen een voortreffelijk gemodeleerd,
krachtig, zuidelijk kiuderkopjen geeft getuigenis van de groote schreden
voorwaards, in den laatsten tijd door Mej. Wally Moes volbracht,
niet alleen de Freiherr von Netzer stelde eenig boetseerwerk ten toon,
maar een van Engelands beroemdste schilders heeft in den bonten Mantel"
een te Antwerpen veel bewonderde schepping geëxpozeerd. Het is de Voor
zitter der Koninklijke Akadetoie te Londen Sir Frederick Leighton.
Geboren te Scarborough, den 3n December 1830, heeft de heer Leiphton,
eoon en kleinzoon van geneesheeren, van der jeugd af een groote liefde
voor de kunst gehad. Op z§n 10e jaar, met zijo familie op reis in Italië,
nam hij te Rome reeds teekenles; daarna werd hij gevormd te Dresden en
te Berlijn. Zijne familie leidde een weelderig nomadiesch leven. In 1843
ging Frederick te Frankfort school, in -44 kreeg hij te Florence verlof
een schilder te worden. In -48 kwam hij onder den invloed van Wiertz
en Gallait te Brussel. Cimabue met Giotto, Olhello en Desdemona waren,
met eenige portretten, zijn eerste schilderijen. Nu kwam hij onder de
leiding van Ed. Steinle te Frankfort. Hier bleef hij tot 1852.
In 1864 stelde de Koninkl. Akademie eene teekening van hem ten toon:
JJante in ballingschap. Hij had inmiddels op ni^iw te Rome vertoefd'
Höheeft, sedert, uit alle sfeeren de treffend onderwerpen geput:
de kunst heeft voor hem geen geheimen. Adel, cUe geen natuur uitsluit,
eene onovertroffen korrektheid en de beschikking over harmoniën, die
Item-alleen eigen zijn, eu die nooit in sensualisme haar macht zoeken,
kenmerken het grootache talent, dat ons ih de Kunrfveree afging"" 8ne>
fhryne ter bewondering biedt.
7 Jan, Alb.Tb,
VXT BELGIË.
Nieuwe sterretjes. Conservatorium,
Ein feste Burg.
De Wïnte.'vorst viert al zijn woede den toom en de lezer van den
Amsterdammer heeft nog geen enkel regeltje gehad over hetgeen er
sedert October in onze hoofdstad en elders op het muzikaal kunstgebied
voorviel, tenzij wat aan 't voetlicht voorbij is gegaan. En zelfs in dit op
zicht was de ooget vrij mager, ik beken het.
De nieuwe directie der Monnaïe kan maar met zijne kunstenaars niet
slagen. Nu is de heer Engel tot eersten tenoor geëngageerd, die zoowel
Melchtal en Edgar als Kobert en Almaviva moet zingen. Ein Madchen
für Alles," zou de Duitscher spottend uitroepen. Doch dat Madchen ia
een Enge!, en dat ziet men niet alle dagen. Wij willen daarom naar den
wat onbeholpen en drogen Almaviva ons oordeel nog niet vormen. In
elk geval was de Barbier eene der beste avonden van den winter, want
Figaro (Boyer) was recht voldoende. Het publiek was da» ook niet karig
met toejuichingen, want onze bariton is niet alleen een zanger, maai
ook een kunstrijk tooneelspeler. Men moet het echter betreuren dat het
sukkelen van de directie 't nog niet mogelijk gemaakt heeft weldra iets
nieuws op te voeren, zooals beloofd was.
Men spreekt ook van eene nieuwe opera van den heer Mathieu,
bestuurder der muziekschool van Leuven, Zij is uit de geschiedenis der
voogdijschap van Robert de Vries getrokken, de tekst zal daar*
om deu Ilollaudschen lezer belangstelling inboezemen. Bij de eerste ge
legenheid deelen wij den inhoud mede. Wjj zullen ons heden bjj een
woord over de gegeven concerten bepalen.
Eigenlijk worden zij van nu af aan eerst recht belangrijk. Het begin
van den winter bracht ons eene reeks van muzikale zittingen vaa pri
vaten aard.
Er heeft zich alhier een gezelschap gevormd ter uitvoering van toon»
werken der jonge componisten, ten einde hunne scheppingskracht door
een aanmoedigend en ondersteunend publiek moge worden gekend. Het
noemt zich Sociétédes jeunes compositeurs." Men hoorde op hunne
eerste soiróe een Ave Maria van Flon, Au bois des Elfes van Léon
Dubois, Lu ClocJie du soir van Leon Jébin, kleine stukken voor klavier
ea viool van Agniez, melodieën van Léon Soubre en De Greef, eene
Scène lyriqiie, La fdle de Jephtévan P. Eekers, enz,
Jammer genoeg waren de voornaamste stukken van het welgevulde
program reeds elders, meer dan eens gehoord; zij behoefden ter nauwer»
nood eene herhaling om gekend te zijn. Het publiek nam ondertusschen
alles even goed op.De jonge kunstenaars" waren tevreden met de ontvangst.
Doch, wanneer de jonge componisten zich over miskenning beklagen,
gelijk in de schilderwereld de Vingtistes, do leden van ISEssor, enz., zoo
dienden ze toch onmiddellijk bewijzen te geven composities te schrijven
die nog ongehoord zijn, of moedwillig worden miskend. Het is te vreezen
dat zij weldra niets belangrijks meer zullen kunnen leveren... Doch, wij
willen de omstandigheden niet vooruitloopen.
Eenigszins gezocht en gemaakt komt ons ook de vereeniging ter uit
voering van geblazen muziek voor, waarvan verleden jaar eenige
proeven werden geleverd. In de afgeloopen maand gaven die heeren
(overigens ware talenten op hunne instrumenten) hun eerste
concertquintet van Herzogenberg voor klavier, oboe, klarinet, hoorn, fagot (De
Greef (klavier), Guidé, Poncelet, Meret, Neumans); Serenade van Mozart
(zonder klavier); Aubade van Barth, en kleine werken van Saint-Saëns,
Dopler, enz.
't Is een zeer eigenaardig concert, doch voorzeker s{jn de daar uitge
voerde werken evenmin geschreven om naast en na elkander te worden
uitgevoerd als de Staalmeesters om naast Tulp te worden opgehangen.
Het voordeel van een museum, waar de veelheid en gelijkheid, of wel
de bontheid storend werkt, is dit: men kan bij elk kunstwerk den indruk
zoolang laten duren als men verkiest; men kan ook minder belangrijke
werken overspringen; men kan rusten, spreken, enz., tot afwisseling. De
muziek daarentegen dringt zich aan en op met de energie van eenen
onoverwinnelijken dwingeland. Men kan haar niet gedeeltelijk ontwijken.
Deswege behoort er een kostbare tact toe een concertprogramma zoo
samen te stellen, dat de voordrachten bij den hoorder alle vrucht ople
veren, welke men van een meesterwerk kan verlangen.
Is deze moeielijkheid bij een concert met symphonie-muziek en solo s
reeds groot, zij stijgt nog zichtbaar of liever hoorbaar, wanneer den
geheelen avond klarinet, fagot en hoorn voortbrommen, alleen afgewisseld
door de sentimenteele fluit.
Ondertusschen ligt er eenig voordeel in, deze zelden uitgevoerde wer«
ken nader te leeren kennen.
Beter laat men zich evenwel de eentonigheid of eenvormigheid van
de meer en meer in de mode komende Recitals welgevallen. Zarenski,
de veelbetreurde pianist, Tinel en andere echte kunstenaars hadden reeds
de proef genomen het publiek den geheelen avond met klavierspel bezig
te houden. Het stroomde niet toe tot de zaal; doch wie er verscheen
was een echt liefhebber.
Zoo ging 't ook nu met dergelijke soiree door den pianist Rammel gegeven.
Franz Rummel, een geboren Zwitser, is ean leerling van het Gonserva*
toire, waarvan hij voor een zestal jaren met den eersten prijs werd ont
slagen. Sedert dien tijd reisde hij door verschillende landen van Europa;
overal begroette hem de kritiek met grooten lof. Rummel is een pianist
van den echten stempel. Hij munt uit door warev zielvollen stijl, kracht
en gloed. Ref. hoorde bom in compositiën van Beethoven, Brasain (\Vag«
ner), Bach, Mendelssohc en enkele zaken van Chopin.
De heerlijke, amerikaansche Steiuway-vleugel, door hem bespeeld (waar
van Rummel te Antwerpen de eenige depöthouder in Belgiëis) verhoogde