Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 447
Het eerste nieuwsblad in Overijsel verscheen te Zwolle in 1780; voor
Gronitigen heeft men het jaar 1742, voor Friesland (te Leeuwarden) 1752,
voor Zeeland (te Middelburg) 1758 en voor 's Hertogenbosch 1772.
Maar niet enkel in de landstaal werden in ons vaderland de nieuws
bladen gedrukt; in de 17e en 18e eeuw werden verschillende couranten
in de fransche taal uitgegeven, van welke sommigen door geheel Europa
werden gelezen. Reeds vóór 1655 zag te Amsterdam een fransche courant
het licht, welke met tusscbenpoozen tot 1777 bleef voortbestaan. In den
Haag vindt men sedert 1649 Le Mercure Anglais en later de Gasette de
la Baye, welke in 't buitenland nog al gelezen werd. Utrecht had in de
de 18e eeuw zijn Journal d''Utrecht. Ook te Rotterdam verscheen van
1691?1716 een fransche courant. Het beroemdste fransche orgaan in ons
land gedrukt, is de zoogenaamde Gasette de Leyde, welke onder verschil
lende namen en het langst als Nouvelles extra ordinaires de divers endroits
te Leiden werd uitgegeven, en aan welke Etienne Luzac geruimen tijd
zijn talenten wijdde. In Arasterdam zagen ook nog een spaausche en een
italiaansche courant het licht. W. P. C. K.
(Slot volgt.)
BLOEM- EN DISTELTUILTJE,
in den dicltertiof onser zeveriiende eeime en den tivistenden
in de Her-vormde Kerke aangeboden
door E. K,
E!ck wat wils.
Om licht en duisternis te scheiden en.te schiften,
Daar zulk een baaierd lag van ongelijke driften,
Wordt hooger wijsheid dan van eenen mensch vereischt.
(J. v. Vondel, de Belijdenis dei1 Kerke).
Klacht der geschorsten.
't Gebod en eisch was, dat ik mij moest spoên
Om binnen zeker tijd beloft te doen,
Beloft, dat ik Gods woord niet spreken zou,
Of Balling gaan moest, zoo ik niat en wou.
't Gerucht van zulken nieuwen ding
Kwam tot mijn ooren snel;
'r Niet komen, was mijn weigering
Van haar godloos bevel.
Wat was het eind? 't Hart dat ten kwade neigt
Doet zelden beter dan het heeft gedreigd:
't Gedreigde ongodlijk vonnis werd geveld.
Wie wacht naar recht, daar 't recht hangt aan geweld ?
(D. Rz. K a m p h u ij ze n, Lijdens begin).
Stemme eens Roependen in de Woestijn.
Wat is 't dat ons doch twisten doet
In krijg en moord aldus verwoed?
De liofd' die maakt een Christen:
De haat teelt Antichrists gebroed,
Zij komt al uit der Hellen gloed;
't Is Duivels werK te twisten.
(H. Lz. S p i e g h e l, Jubel-jaar-lied),
Keykelijlce hvisters.
Zoo tij, (soo spoedig)
Dit zoo twistzieke volk haar wil heeft, zoo zult gij
Bevinden, dat zij straks tweedrachtig met malkand'ren
Weer worden zullen, want haar aard is of met and'ren
Of met haar zelleven te twisten, dat 's haar lust.
't Zijn vrienden van 't gekijf, en haters van de rust.
(S. C o s t e r, Ipbigenia.)
De nieuwste Cuoido.
Kuipt, kleine Kuiper! kuipt, die alle man doet buigen,
En treft met uw geweld en voegt het al aan een;
Want waar het zonder u, de wereld viel in duigen,
Die DU behouden wordt van u en anders geen.
Gij maakt de hoepen vast van hemel en van aard.
Het ambacht dat is goed; want gij zijt de behoeder,
Die 's Werelds groote ton van ondergang bewaart.
(Daniël H e i n s i u s, Het Amb»>;ht van Cupido).
Een geschorste spreekt.
Synodus haprobatie
Es maer ydele bravaeie,
Geheel zonder fondatie;
Se (h)iel (h)aer reputacie
Om (h)aere deputatie,
Door Classicale legatie;
Sy maeckte interrogacie
Quansuis een refutatie,
Tot suiverheits conformacie,
Maar wilden niet (h)ooren van disputacie
Want zij zochten maer separatie.
(Laurens Reael,
Een Ylaoms gebraey peerken jent).
Oordeel der ocdceld?n.
Zet hij de mensehen op en dijk,
't Is een tyrannig ongelijk!
(F r a n c i s c u s M a r t i n i u s).
Aan Eer- en Heerschzuchtigen.
Is 't Staats- oi Eerlust, die u-drijft, . ?
Te zotter dan uw pogen:
Die willig in de laagte blijft,
Komt makk'lykst tot verhoogen.
Laat zotte waan en redenscbyu
U 't hart niet onderdelven:
Wilt gij de meeste meester zij%
Wordt meester van u zelvén.
(D. Bz. Kamphuyzen.)
Tot den Koster:
Zoo de vaak jou dan komt kwellen,
Slaap met zorg, pas op het schellen f
(Hieronymus Sweerts).
Middel, dat men niet zal toepassen.
Wat Heilzaara middel zou het Christendom best wek3r«n5
En vredig wederom in ne schaapskooi trekken ?
Het beste dat ik weet, is 't preeken eerst te laten,
Dat. in de kerken nu wordt door een geest gedaan,
Waardoor dat zij elkaar vervloeken, last'ren, haten,
Als wolven op den roof vol moeds ten oorlog gaan.
(Jan Zoet).
De AannemeUngen.
Ba! nu zal u niet dwingen
Kerk-dienst noch Kerken-raad!
(Jodocns van Lodestein).
Mecnïng des nuchtere» menschen.
Ik vind hun Godsdienst weinig min dan hunne taal verbasterd.
(Matting van Merwede)
Vrome mnsch.
Och, dat deze oogen, nu de wereld op oud Romen
En op het nieuw Geneef vast staroogt, hier alleen
Op Christus zagen! Dat deez' mond aan d'AmstelstroottèS
'"Het algemeen geloof verkondigde, maar geen
Vervalschte leer, die stof tot twist en scheuring geeft
Hij roep': op Christenen! op, op! omhelst elkander!
5Het nieuw Jeruzalem wel twalef poorten heeft:
Gaan wij door d'eene deur, laat hen dan gaan door d'anderf
(Geraert Brandt).
Een krachtig woordje van Vondel tot slot.
Hoe komt, doorlachte Drost! dat elk van Godsdienst roemt,
En onrecht en geweld met dezen naam verbloemt,
Als waar die zaak in schijn en tongeklank geiegeu ?
Of zou 't geen Godsdienst zijn, rechtvaardigheid te plegen,
"Vlaai1 slinks en rechts te staan naar allerhande goed ?
God voeren in den mond, de valschheid in :t gemoed ?
(J. v. Vondel, Roskam).
SUR LE VIP.
Jean Ajalbert is een jong dichter, die de verdienste heeft duidelijk en
eenvoudig te r; j u. Men vindt in zijn vers inipressionnismes noch vreemde
woorden, waaronder zoo dikwijls ean magere kennis verborgen is, noch
zifluen zoo duister en.nevelachtig, dat het verstand ze aiet kan doorboren.
De schrijver geeft slechts indrukken weder, welke hij werkelijk heeft
ontvangen, wanvdoor zijne verzen de zeldzame eigenschap bezitten een
frisch persoonlijk cachet te dragen.
Achter sur Ie vif vindt men dan ook geen der groote Franscbe dich
ters. Ajalbert heeft zijne persoonlijkheid aiet opgeofferd aan de koude
statigheid van Leconte de Lisle en ook niet getracht het mystieke,
grootsche van Hugo na te volgen. Zijn kunst is veeleer verwant aan het
proza der naturalisten, en aan het werk der moderne Fransche schilders.
Ajalbert ziet evenals deze kunstenaars, schoonheden in een moderne straat
van hcoge grijze huizen, in een vuil landschap nabij een groote stad, en
met enkele juist gekozen woorden, vol toon, schildert hij eenige zwarte
boomen die tegen een grijze lucht uitkomen, een Parijsch plein, waar ia
de schemering een poppenkast voor een trpepje kinderen wordt vertoond,
oi' eenige gemaskerde lieden, die in de slijk loopen. Vooral bet laatste
is een klein meesterstuk, en reeds bij de eerste regels:
Entre Ie» arbres décharuéa
Des masques marchsnt dane U bone,
Grelottant au vent qui secoue,
Sur les visages ces faux naz.
ziet men hetgeen wordt beschreven.
Zeer knap ia ook het gedicht Pointe Sèche, hetwelk als volgt aan
vangt :
Dana l'nniformitéde teinte des cieux bas,
Couleur de suie, oücourt l'humide vent d'autotnne,
Sur la route, oül'on voit quekjues tracés de pa.8
Les arbres düfeuiiléa en file monotone,
Se dressent, un par uu, eepacés au compas.
De dichter behandelt in Sur Ie Vif: Paris, Banlieiies en Provlnces,
waarvan het laatste gedeelte het zwakste is. Ajalbert kent het platteland
klaarblijkelijk niet goed hij heeft het bereisd, doch er niet gewoond.
Zijne indrukken heeft hij in een diligence of trein gekregen, waardoor de
gedichten onzeker van kleur en vol vage woorden zijn.
Onder ds verzen gewijd aan Parijs en omatreken welke drie vierde van
het boel; innemen hebban mij vooral getrofi'en: Fenêtre, een aquarel vol
delicate kleuren; Pefiies Ouvrièrei* hetwelk aan L'Assottvmoir en les
Socars Va t ar d doet denken, en het ondeugende Chisns Errants, vol
oud-Fransche vroolijkheid.