De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 17 januari pagina 13

17 januari 1886 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

N*. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. zélis Zonder opzicht of leiding en toch altijd beknord steeds er oaar trachtende, om voor allen lief te zijn, terwijl ik nooit daarin slaafde, omdat ik niet begreep waardoor ik hen eigenlijk mishaagde. Dikwerf verwonderde ik mij er over, maar dan drong ik mij zelve op, dat ik naar en lastig en onuitstaanbaar was, en dat ik hun ongenoegen zeker verdiende, maar waarom, dat werd mij toch eigenlijk nooit duidelijk. Ik was er van overtuigd, dat ik mijn best deed, om hen aangenaam te zijn, maar daar mijne gezondheid, mijn krachtig uiterlijk, mijn gansche wezen hen tegen stond, was het geen wonder dat al mijne pogingen vruchteloos waren. »Wat ben je toch groot en grof, Ida!" Hoe dikwerf werd mij dit als het ware verwijtend toegevoegd! en o! hoeveel tranen heb ik gestort over mijne groote lompe laarzen en over mijne handschoenen van nummer 7V* en over mijn hartigen eetlust! Toch kon ik niet minder eten dan ik reeds deed en ik bleef immer hongerig, doordien zij mij zoo weinig gaven, en ik het zoo naar vond om telkens nog wat meer te vragen. Zij waren allen altild meer of min ziek, en daar zij bijna nooit buiten kwamen en zoo weinig beweging namen, aten zij als een kip; maar ik, die meest altijd ia déopen lucht doorbracht, had daardoor steeds goeden eetlust en bovendien, ik was recht gezond en in den sterksten groei, zoodat ik natuurlijk enorm veel scheen te eten in verge lijking met hen, en dit hinderde hen. In n woord, mijne gansche persoonlijkheid en mijn geheele wijze van doen stond hen tegen en daar was geen middel voor. Op mijn zeventiende jaar kwam de eerste groote verandering in ons stil gezin. Nora '.ring trouwen. Ik was ten hoogste verrast toen zij het mij vertelde, dat zij trouwens eerst deed de week vóór haar huwelijk. Ik was toen nog vrij onnoozel, want schoon ik heel goed bemerkt had dat er iets bijzonders in het huishouden omging, had ik er toch geen flauw idee van wat het eigenlijk was; en daar men mij steeds hield buiten alle familiezaken en verboden had naar iets te vragen, zoo bemoeide ik mij zelden met iets wat niet direct mij zelve aanging en ik dacht dat Nora mij voor den gek hield. Zij had mij toch altijd gezegd dat zij nooit zou trouwen en dat had ik geloofd. Daarenboven ik vond haar zóó stijf en zóó stemmig en zij scheen mij toe veel te oud, negenen twintig jaar en zij leek wel veertig! Ik kon het niet gelooveu, maar bemerkte het spoedig dat het wezenlijk zoo was. Zij trouwde en juist met den man, dien ik de hatelijkste van alle mannen vond, den eerwaarden heer Alexander Tagart, bleek, met dunne lippen, om en om vijftig, met een streng uiterlijk, wiens voornaamste begrip van recht vaardigheid bestond in de verloochening van alles wat natuurlijk en ongemaakt was. Reeds van den beginne af, hadden wij nimmer het met elkaar kunnen vinden en ik vond het dus niemendal prettig, dat hij een lid van de familie worden zou. Het was nu al erg genoeg voor mij, en het zou er dus wel niet beter op wor den; en de uitkomst bewees, dat mijne vrees niet ongegrond was. .« 'ra's huwelijk was de dood van mijn armen vader. Hij was al reeds wat erger sukkelend en de drukte en de opgewonden heid bij het huwelijk, hoe stil dit ook voorbij ging, was voor hem te veel. Daarbij kwam, dat hij haar in alles miste. Zij waren zoo gelijkgezind, dat het hem scheen, alsof hij zich zelven niet meer was, zoo als hij zei, en hij kniesde zóó over haar gemis, dat hij wegkwijnde en drie maanden na haar vertrek stierf. En was dit niet wreed? Toen hij ziek was, wilden zij mij niet eens bij hem laten! Zij zeiden, dat ik te beweeglijk en te druk was, en dat ik hem te zeer vermoeien zou. Dit kwam door toedoen van Tagart, daar ben ik zeker vnn, en toen ik bij mama huilende mij over die hardheid beklaagde, zei zij knorrig. »Het is je eigen schuld Ida, ge hadt bedaarder en liever moeten zijn en gehoor zamer moeten wezen als u iets gezegd werd, dan zoudt ge mis schien wel bij papa toegelaten zijn." Kort na de begrafenis stierf mama plotseling, aan een hartkwaal volgens den dokter, maar Tagart beweerde altijd, dat ik er de oorzaak van was. Wij hadden te zamen gegeten, mama en ik, ik had een flinke wandeling gemaakt en had recht veel trek. Het was een koude, heldere, frissche dag en ik had uren lang buiten in het vrije veld omgezworven. Mama gevoelde zich dien dag niet prettig, en wilde niets eten. Ik herinner mij nog dat wij een groot stuk vleesch op schotel hadden en ook hoe verwonderd mama mij aankeek toen ik om een tweede portie vroeg. Ik zal dat nooit vergeten. »Wat nog al meer Ida?" vroeg z\j mij verwijtend, alsof ik iets zeer verkeerds deed. »Ja, beste mama, nog een stukje, als 't u blieft, ik heb zoo geloopen, en ik heb braaf honger," antwoordde ik. Mama trok den schotel met vleesch vrij driftig naar zich toe, Meed ar een onbehouwen homp af en gooide het op mijn bord. Zij zag er zeer boos uit, zuchtte diep en wierp zich achterover in haar stoel. Ik was beschaamd, dorst niet naar haar op te zien, en at het vleesoh stilzwijgend op, en toen ik gedaan had, vroeg \k haar of ik zou bellen? Zij antwoordde mij niet en zager zoo bleek en zoo raar uit, dat ik er van schrikte en hard om Jane riep. Jane zond terstond om den dokter, die dadelijk verklaarde dat mama dood was en reeds meer dan een half uur geleden ge* storven moest zijn. Arme Mama! o! ik kan nu nog haast niet denken aan dat oogenblik. »Dat zijn nu de gevolgen van uwe gulzigheid, uwe zelfzucht, en dat onbetamelijk schrikken," zij Tagart, toen hij vernam wat er gebeurd was; »je hebt uwe moeder vermoord!" Door vader's beschikking was ik gesteld onder toezicht van Nora en haar man, tot aan mijne meerderjarigheid. Ik zou dan kunnen beschikken over £ 50U 'sjaars, wat ik van mijn grootva der had geërfd. Nora, als de oudste, had dubbel zoo veel; want papa had zijn gansche vermogen aan haar vermaakt, en van mama's vader had zij evenveel als ik. Dadelijk na de begrafe nis, vertrok ik met de Tagarts naar de pastorie van Gracrift, waar voortaan mijn te huis zou zijn, ten minste voor de eerstvolgende drie of vier jaren. >Maar ook geen dag langer" beloofde ik mij zelve bij wijze van vertroosting, »ik zal het dien tijd dragen en dulden, omdat het niet anders kan, en ik zal trachten mij er zoo goed mogelijk onder te houden, vroolijk en opgeruimd, maar langer als 't moet! neen, geen uur l" Ik begon dus mijn nieuw leven zonder eenige verwachting, maar evenmin met eenige hartelijke bedoeling mijnerzijds, om te trachten den weerzin van Tagart of de afkeuring van Nora te overwinnen. Ik stelde er geen prijs op, om een genegenheid te verkrijgen, die men mij onverdiend onthield; maar ik was voor nemens om mij zooveel doenlijk naar hen te voegen, want ik was waarlijk niet kwaad van humeur. Had men mij in ons gezin niet begrepen, en verwaarloosd, spoedig scheen mij toch hun vroeger leven, vol blijken van liefde en toegenegenheid als ik dit bracht in tegenoverstelling van mijn tegenwoordig bestaan. Toen had ik veel geleden, doordien ik mijne vroolijkheid, luidi uchtigheid en speelschheid moest onderdrukken bij die zieke en zenuwachtige menschen, maar dit was niets, ver geleken bij de dwingelandij in het huisgezin van mijn zwager. Ik kan zelfs nu nog niet aan hem denken met de noodige kalmte en vooral niet omdat hij al die dwingelandij, die wreedheid, zijn kwaad humeur en zijne onrechtvaardigheid deed voorkomen als waarlijk godsdienstig en christelijk. Hij zei dat hij zich tot taak had gesteld, om mij te bedwingen. Hij zou niet de verkeerde manier volgen, waarop mijn vader en mijne moeder mij behandeld hadden met zoo'n verkeerde toegevendheid want hij zou niet langer toelaten dat ik voortging met mij zoo ongepast en goddeloos te gedrngen; hij had op zich genomen met Gods hulp mijn trotsch, weerspannig gemoed te buigen en hij was het aan zijn karakter verplicht om daarin te slagen en mij te brengen tot zulke behoorlijke gedragingen, als passende waren in het gezin van een bedienaar des Goddelijken woords. Daarin zou hij ook wel gelijk gehad hebben, zoo wij het slechts eens hadden kunnen worden over hetgeen wel en hetgeen niet passend was in het gezin van een predikant. Hij meende dat bijna alles ongepast was; zoo mocht ik niet meer rijden, want noch hij, noch Nora deden dit en zij wilden niet dat ik het alleen of slechts vergezeld door een stalknecht doen zou. Dit laatste was volgens Tagarts meening gevaarlijk, maar ik kon maar niet begrijpen, hoe dit gevaarlijk zijn kon en hij gaf daarvan nimmer nadere verkla ring. Ik mocht niet meer zulke lange wandelingen maken, en behalve in den tuin, nooit alleen uitgaan, en ik had niemand om met mij mee te gaan. Ik mocht niet dansen, zelfs zoo ik er al gelegenheid toe gehad had, die waarlijk in Cracrift niet waarschijnlijk was, want al zouden de meisjes onder elkaar eens een danspartij hebben willen aanrichten, dan zou Tagart mij toch niet toegestaan heb ben daaraan deel te nemen, want dansen, dat was volgens hem de goede manier om regelrecht in de hel te komen. Ik mocht niet zingen, behalve Kalvinistische liederen en daar hield ik niet van; en met de muziek was het eveneens. Het eenige wat mij inden eersten tijd werd toegestaan was onderwijs te geven in de Zon dagsschool, onder toezicht van de onderwijzeres der eerste klasse, de dochter van een molenaar, een meisje met streng, rechtzinnige begrippen; en verder om deel te nemen in wat men vroeger noemde het herderlijke werk. Maar ook dit werd mij spoedig verboden, daar hij zei, dat ik onzuivere leer verspreidde en onkruid zaaide. Dit kwam doordien ik eens gezegd had, dat al die nauw gezette en bekrompene menschen meenden dat zij alleen geroepen waren tot de taak om Gods raad ten uitvoer te brengen. Tagart

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl