Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 447;
De vooruitzichten op een spoedig herstel van den vrede in het
Oosten zijn niet bijzonder gunstig. Het is vooral de toestand in
Griekenland, die reden geeft tot ernstige bezorgdheid. Niettegen
staande de dringende vertoogen, door de mogendheden tot Grie
kenland gericht, om het tot rust en gematigdheid aan te manen,
schijnt de Regeering door de zich steeds krachtiger openbarende
uitingen van den volkswil tot handelend optreden te worden ge
dwongen, indien de Bulgaarsche Unie niet ongedaan wordt gemaakt.
Overigens blijkt het eiken dag op nieuw, dat de vijandige hou
ding van den Russischen Czar tegenover den vorst van Bulgarije
een der grootste hinderpalen is voor het tot stand komen eener
vredelievende regeling van de Balkanquaestie. Zoolang Rusland
niet zonder voorbehoud de vereeniging van Bulgarije met
OostRoemelie heeft erkend, blijven de kleinere Balkanstaten (Grieken
land, Servië, Montenegro) zich vleien met de hoop, dat de con
flict-periode nog niet is afgesloten, en dat ook zij op hunne beurt
in troebel water zullen kunnen visschen.
Slechts de aarzeling van Rusland om deze vereeniging te erken
nen, verklaart de ongehoorde eischen, door de Servische regeering
als basis voor de vredesonderhandelingen gesteld, en die den indruk
geven dal de Serviërs, in plaats van de Bulgaren, bij Slivnitza en
Pirot de overwinnaars zijn geweest. In eene bijeenkomst van
koning Milan met eenige zijner voornaamste raadslieden, is niets
minder besloten dan dat Serviëzou toestemmen in het sluiten van
den vrede, indien de vroegere toestand in Oost-Roemeliëwerd
hersteld, en Bulgarije waarborgen gaf, dat het de bepalingen van
het traktaat van Berlijn niet meer zou schenden en het evenwicht in den
Balkan niet verder zou verstoren. Indien echter de Porte of de mogend
heden hare toestemming gaven tot de vergrooting van Bulgarije,
dan zou Serviëonmiddellijk annexatie eischen van de districten
Widdin en Tra. Er behoort inderdaad eene meer dan gewone
aanmatiging toe, om als overwonnene in allen ernst mei zulke
vredesvoorwaarden voor den dag te durven komen.
Met belangstelling worden onder deze omstandigheden de
aan.Ètaande vredesonderhandelingen tegemoet gezien. De
wederzijdsche gedelegeerden zijn thans benoemd; de Servische regeering
heeft als haren tweeden gevolmachtigde den generaal Leschanin
aangewezen, die tijdens den oorJog tegen Widdin opereerde. Over
de plaats waar de beraadslagingen gevoerd zullen worden, schijnt
men het nog niet eens te zijn; van meer dan eene zijde worden
Weenen of Bucharest als de meest geschikte steden daarvoor aan
bevolen.
UIT HET HAAGJE.
LXII1.
Malaise! 't Is een woord, dat ons tegenwoordig als in den mond list
bestorven. We zeggen en hooren niets anders en daarom ook ligt het
voor de hand, dat het tamelijk wordt misbruikt. Alles heet malaise of
komt voort uit malaise; die ongelukkige malaise krijgt van alles de
schold. Wie zijn eigen rekening niet betaalt en tegelijk zijn schuldenaren
met den deurwaarder vervolgt, doet een en ander van wege de malaise.
Ook heb ik gemerkt, dat er naïeve luiden zijn, die de beteekenis van het
woord, dat ze dagelijks gebruiken en misbruiken, niet eens kennen.
Yoigens hen beteekent malaise niets anders dan dat de zaken slecht gaan,
en wil men meer van hen weten, dan zullen ze u trachten te verklaren,
hoe de malaise haar oorsprong heeft gehad in de plotselinge daling der
suiker-prijzen, 't Is waar, een oogenblik was er, dat de suiker al den
last heeft moeten dragen, en zelfs hier, in 't anti-mercantiel Haagje, hoorde
men bijna over niets anders dan....suiker. Dat maakte een zonderling
effect, maar 't had zijn reden, want heel wat mooie huizen in de fraaiste
nieuwe kwartieren zijn gebouwd van... suiker.
We zijn niet meer gewoon, de dingen bij hun waren naam te noemen;
we zijn zoo hoogst kiesch en fijn gevoelig, dat we huiveren als 't woord
zweeten" ons delicaat gehoor bereikt. Een ordentelijk mensch transpi
reert, en desgevorderd mag hij 't ook zeggen, vooral aan zijn doktsr. Ik
geef toe, dat het zweeten op zichzelf geen fijn onderwerp van gesprek
is, maar die verrichting van het menschelijk lichaam, in dit seizoen
zoo zeldzaam bij anderen waarneembaar, is toch zso gewoon, dat
niemand het hoofd zal omwenden als hjj op een warm-n dag een ander
met de parels op 't gelaat mocht zien. Maar vreemdklinkende woorden
zijn ons nu eenmaal een behoefte geworden en met mooie namen bedekt
men de leelijkste dingen.
Als men de zoogenaamde malaise cenvoudig-weg ontevredenheid noemde,
zooals 't in mijn oud woordenboek staat, dan had het ding zijn waren
naam en dan behoefden we ons tiiet suf te zoeken naar de oorzaken
der malaise, die we thans met groote diepziuuigheid trachten op te sporen
waar ze niet te vinden zijn.
To Ie or not to be, neen, tevreden of ontevreden, dat is de quaestie.
We weten heel goed, dat er misdeeldea zijn, die met den besten wil van
de wereld geen enkele reden kunnen vinden om tevreden te zijn met
hun pover bestaan, maar die zijn er aHijd gew.-est en zullen er aliijd
blijven, zoolang de wereld bestaat. Wie dur domma gemeente wijsmaakt,
dat er een tijd moet en zal komen, dat alle meuschen tevieden en geluk
kig zullen zijn en 't voor iedereen vetpot wezen zal, weet wel beter, als
hij tenminste zelf niet gek is. De algemeene malaise is de aleemeene
ontevredenheid, de bas en liaut tt de haut en bas. 't Is de malaise die
het keuken-personeel, bij .monde van een zijner juffrouwen", tot da
vrouw van mijn vriend Paradoxus deed zeggen, dat men daar in de keu
ken eigenlek niet begreep, waarom mevrouw met haar dochters niet in
de keuken en de keuken-juffrouwen niet in den salon thuis behoorden.
In vroeger tijd zou zulk een vraag een redelijk mensch van verbazing
op zijn hoofd hebben gezet, maar tegenwoordig wordt ze dood-natuurlijk
gevonden, 't Is waar, diezelfde juffrouwen kennen niets anders dan haar
loongevers benadeelen tot haar eigen profijt, zich mooi opdirken en
juist zooveel lezen, dat ze alle briefkaarten, voor haar volk" bestemd,
weten te ontcijferen alvorens ze te brengen waar 't behoort, maar dit
belet niet, dat ze toch haar rechten op een salon willen doen gelden.
't Is de malaise, de ontevredenheid, die tegenwoordig in 't werken
een straf, in 't niels-doen en een leventje van vrooljjken Frans leiden,
de hoogste bestemming van den mensch doet zien.
In de Mémoires d'un Paiïsien" van Albert Wolff, onlangs uitgegeven
onder den titel pan La Haute Noce" komt o. a. een kcrte schets voor
Le Noceur bourgeois", dat wel-is-tvaar op Fransche en inzonderheid op
Parijsche toestanden slaat, zooals de heele inhoud van het boek, maar
dat in 't wezen der zaak ook van toepassing is op. een gedeelte onzer
maatschappij. Men oordeele:
Eerst trekt do schrijver een paralel tusschen de gommeux der Aristo
cratie en die der Bourgeoisie en h\j zegt: Van alle gommeux schijnt me
de bezitter van een grooten naam 't minst te veroordeelen, maar juist
op hem wordt liefst den steen geworpen, telkens als de gelegenheid zich
voordoet... Het niets-doen is traditioneel in zijne familie; zij die eeuwen
achtereen zijn grooten naam hebben gedragen, hebben nooit de moei
lijkheden van 't leven gekend en ze begrijpen dus ook niets van zijn
ernst en van de plichten die het oplegt.
Maar sedert de gomme ia de Boogeoisie ia doorgedrongen en er in
veel grooter aantal wordt vertegenwoordigd dan door de Aristocratie;
sinds het stelselmatig leegloopen, gepaard aan de stellige begeerte om het
leven te genieten zonder zich een enkele inspanning te getroosten of een
ernstigen plicht op zich te nemen, onder de bnrger-jongelui ii doorge
drongen, is de ziekte, die zoolang beperkt bleef tot afzonderlijke kringen,
epidemisch geworden. Ik zie er de gevolgen van in tal van gezinnen om
me heen. De oorsprong van die kwaal ligt in de samensmelting der
maatschappelijke klassen, waarvan we sedert twintig jaren te Parijs ge
tuigen zijn. In een maatschappij, waar niemand meer op zijn plaats is,
moet men zich niet verwonderen dat de zonen van eerbare burgers ook
niet op de hunne blijven en dat ze de geboren leegloopers naapen om
de treurige glorie van met hen gelijk gesteld te worden
We moeten evenwel toegeeflijk zijn voor jongelui, in plaats van nen
te steenigen met de levens-ervaring onzer grijze haren; ze zouden min
der schuldig zijn als de burgers, hun papa's, niet tot zekere hoogte hun
medeplichtigen waren. Ja-wel, men maakt dien kinderen het leven ge
makkelijk; in de burger-families is de vader niet meer het deftig en
streng hoofd des gezins, zooals wij in onze jeugd hem hebben gekend;
de tegenwoordige burger ziet niet ongaarne dat zijn zoon leeft in een
wereld die de zijne niet is; hij ziet hem, niet zonder genoegen, zich stor
ten in den maalstroom der Parijsche vermaken; op zijn negentiende jaar
komt de jeugdige burger niet thuis eten dan wanneer hem dat in 't
hoofd komt....
We zouden aan onzen t\jd moeten wanhopen, als do tradities, die
den grondslag vormen van hét leven der arbeidzame burgerij, overal
verdwenen. Nog zija we zoover niet, maar we gaan met groote schreden
de ontknooping tegemoet, die het stellig uiteinde zal zyn van een be
schaving, waarin ieder in zijn kring de voorwaarden van zijn be
staan zocht in de werkkracht van zijn handen of zijn hoofd; waarin de
zonen met eerbied vervuld jegens hun ouders en doordrongen van hun
plichten, zich voegden naar den vaderlijken wil en, in plaats van het
met moeite gewonnen geld op dwaze en domme wijze te verkwisten, nog
voordat ze 't recht hadden er over te beschikken, tenminste zoo lang
geduldig wachtten totdat hij, die 't door zijn arbeid had verdiend, er niet
meer was om getuige te zijn van de vernietiging zijner fortuin, zijner
hoop en verwachtingen.
Zoo deed men ten minste toen de gomme nog niet onder de burgerij
was doorgedrongen en toen de jongelui, in nederigen kring geboren, nog
niet bloosden over 't geen ze in werkelijkheid waren en ze niet allerlei
domme dingen deden om in de oogen van restanrant-bedienden en geld
schieters voor zonen van eerste familiën door te gaan. 't Zijn niet alleen
de verworpelingen der verdachte buurten die op den triomf van het
communisme hopen, in de hoop van in de plaats der burgerij te komen;
de burgerij heeft ook haar communards, die, in stede van hun toekomst
te vestigen op den grondslag van nuttigen arbeid, onverschillig welken,
van een hertogs- of markiezen-kroon droomen en die de gommeux der
aristocratie in al hun dwaasheden n i apen. Spreek die burgerjongens niet
van hun voorouders die hun leven doorbrachten te midden van noesten
arbeid; tracht niet op hun gemoed te werken door het roerend verhaal
van een moeiljjk begin, zooals dat van hun vader, in zyn jeugd aan eigen
krachten overgelaten, met het krieken van den dageraad zijn harde taak
beginnende om het stuk brood machtig te worden, dat bij alleen door
arbeid verkrijgen kon. Als de vader hard gewerkt heeft ia dit geen reden
voor den zuon om 't ook te doen. Integendeel: De oude gryskop is de
geldzak, waaruit men met twee handen tegelijk kan scheppen; en als de
zak gesloten blijft, snijdt de gommeux er een gat in, met behulp zijner
medeplichtigen, heeren geldschieters en woekeraars."
Tot zoover Albert Wolff. Is 't bij ons veel anders? Wat in onze
samenleving niets meer is dan burgerij, spreekt met zekere geringschat
ting van die burger-menschen" en tracht ook zich het voorkomen ta
geven van alles wat hoog voornaam is, wat somtijds heel vermakelijk
is ooi te uien, maar dat heel dikwijls tot groot nadeel strekt van da
burgerlijke beurs en nogal eens uitloopt op den ondergang van een
gangen gezin. Hier zien we bijv. een man, die een fatsoenlijke, aange
name, voordelige betrekking heeft, een man, die, volgens miin
beschei