De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 17 januari pagina 2

17 januari 1886 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 447; De vooruitzichten op een spoedig herstel van den vrede in het Oosten zijn niet bijzonder gunstig. Het is vooral de toestand in Griekenland, die reden geeft tot ernstige bezorgdheid. Niettegen staande de dringende vertoogen, door de mogendheden tot Grie kenland gericht, om het tot rust en gematigdheid aan te manen, schijnt de Regeering door de zich steeds krachtiger openbarende uitingen van den volkswil tot handelend optreden te worden ge dwongen, indien de Bulgaarsche Unie niet ongedaan wordt gemaakt. Overigens blijkt het eiken dag op nieuw, dat de vijandige hou ding van den Russischen Czar tegenover den vorst van Bulgarije een der grootste hinderpalen is voor het tot stand komen eener vredelievende regeling van de Balkanquaestie. Zoolang Rusland niet zonder voorbehoud de vereeniging van Bulgarije met OostRoemelie heeft erkend, blijven de kleinere Balkanstaten (Grieken land, Servië, Montenegro) zich vleien met de hoop, dat de con flict-periode nog niet is afgesloten, en dat ook zij op hunne beurt in troebel water zullen kunnen visschen. Slechts de aarzeling van Rusland om deze vereeniging te erken nen, verklaart de ongehoorde eischen, door de Servische regeering als basis voor de vredesonderhandelingen gesteld, en die den indruk geven dal de Serviërs, in plaats van de Bulgaren, bij Slivnitza en Pirot de overwinnaars zijn geweest. In eene bijeenkomst van koning Milan met eenige zijner voornaamste raadslieden, is niets minder besloten dan dat Serviëzou toestemmen in het sluiten van den vrede, indien de vroegere toestand in Oost-Roemeliëwerd hersteld, en Bulgarije waarborgen gaf, dat het de bepalingen van het traktaat van Berlijn niet meer zou schenden en het evenwicht in den Balkan niet verder zou verstoren. Indien echter de Porte of de mogend heden hare toestemming gaven tot de vergrooting van Bulgarije, dan zou Serviëonmiddellijk annexatie eischen van de districten Widdin en Tra. Er behoort inderdaad eene meer dan gewone aanmatiging toe, om als overwonnene in allen ernst mei zulke vredesvoorwaarden voor den dag te durven komen. Met belangstelling worden onder deze omstandigheden de aan.Ètaande vredesonderhandelingen tegemoet gezien. De wederzijdsche gedelegeerden zijn thans benoemd; de Servische regeering heeft als haren tweeden gevolmachtigde den generaal Leschanin aangewezen, die tijdens den oorJog tegen Widdin opereerde. Over de plaats waar de beraadslagingen gevoerd zullen worden, schijnt men het nog niet eens te zijn; van meer dan eene zijde worden Weenen of Bucharest als de meest geschikte steden daarvoor aan bevolen. UIT HET HAAGJE. LXII1. Malaise! 't Is een woord, dat ons tegenwoordig als in den mond list bestorven. We zeggen en hooren niets anders en daarom ook ligt het voor de hand, dat het tamelijk wordt misbruikt. Alles heet malaise of komt voort uit malaise; die ongelukkige malaise krijgt van alles de schold. Wie zijn eigen rekening niet betaalt en tegelijk zijn schuldenaren met den deurwaarder vervolgt, doet een en ander van wege de malaise. Ook heb ik gemerkt, dat er naïeve luiden zijn, die de beteekenis van het woord, dat ze dagelijks gebruiken en misbruiken, niet eens kennen. Yoigens hen beteekent malaise niets anders dan dat de zaken slecht gaan, en wil men meer van hen weten, dan zullen ze u trachten te verklaren, hoe de malaise haar oorsprong heeft gehad in de plotselinge daling der suiker-prijzen, 't Is waar, een oogenblik was er, dat de suiker al den last heeft moeten dragen, en zelfs hier, in 't anti-mercantiel Haagje, hoorde men bijna over niets anders dan....suiker. Dat maakte een zonderling effect, maar 't had zijn reden, want heel wat mooie huizen in de fraaiste nieuwe kwartieren zijn gebouwd van... suiker. We zijn niet meer gewoon, de dingen bij hun waren naam te noemen; we zijn zoo hoogst kiesch en fijn gevoelig, dat we huiveren als 't woord zweeten" ons delicaat gehoor bereikt. Een ordentelijk mensch transpi reert, en desgevorderd mag hij 't ook zeggen, vooral aan zijn doktsr. Ik geef toe, dat het zweeten op zichzelf geen fijn onderwerp van gesprek is, maar die verrichting van het menschelijk lichaam, in dit seizoen zoo zeldzaam bij anderen waarneembaar, is toch zso gewoon, dat niemand het hoofd zal omwenden als hjj op een warm-n dag een ander met de parels op 't gelaat mocht zien. Maar vreemdklinkende woorden zijn ons nu eenmaal een behoefte geworden en met mooie namen bedekt men de leelijkste dingen. Als men de zoogenaamde malaise cenvoudig-weg ontevredenheid noemde, zooals 't in mijn oud woordenboek staat, dan had het ding zijn waren naam en dan behoefden we ons tiiet suf te zoeken naar de oorzaken der malaise, die we thans met groote diepziuuigheid trachten op te sporen waar ze niet te vinden zijn. To Ie or not to be, neen, tevreden of ontevreden, dat is de quaestie. We weten heel goed, dat er misdeeldea zijn, die met den besten wil van de wereld geen enkele reden kunnen vinden om tevreden te zijn met hun pover bestaan, maar die zijn er aHijd gew.-est en zullen er aliijd blijven, zoolang de wereld bestaat. Wie dur domma gemeente wijsmaakt, dat er een tijd moet en zal komen, dat alle meuschen tevieden en geluk kig zullen zijn en 't voor iedereen vetpot wezen zal, weet wel beter, als hij tenminste zelf niet gek is. De algemeene malaise is de aleemeene ontevredenheid, de bas en liaut tt de haut en bas. 't Is de malaise die het keuken-personeel, bij .monde van een zijner juffrouwen", tot da vrouw van mijn vriend Paradoxus deed zeggen, dat men daar in de keu ken eigenlek niet begreep, waarom mevrouw met haar dochters niet in de keuken en de keuken-juffrouwen niet in den salon thuis behoorden. In vroeger tijd zou zulk een vraag een redelijk mensch van verbazing op zijn hoofd hebben gezet, maar tegenwoordig wordt ze dood-natuurlijk gevonden, 't Is waar, diezelfde juffrouwen kennen niets anders dan haar loongevers benadeelen tot haar eigen profijt, zich mooi opdirken en juist zooveel lezen, dat ze alle briefkaarten, voor haar volk" bestemd, weten te ontcijferen alvorens ze te brengen waar 't behoort, maar dit belet niet, dat ze toch haar rechten op een salon willen doen gelden. 't Is de malaise, de ontevredenheid, die tegenwoordig in 't werken een straf, in 't niels-doen en een leventje van vrooljjken Frans leiden, de hoogste bestemming van den mensch doet zien. In de Mémoires d'un Paiïsien" van Albert Wolff, onlangs uitgegeven onder den titel pan La Haute Noce" komt o. a. een kcrte schets voor Le Noceur bourgeois", dat wel-is-tvaar op Fransche en inzonderheid op Parijsche toestanden slaat, zooals de heele inhoud van het boek, maar dat in 't wezen der zaak ook van toepassing is op. een gedeelte onzer maatschappij. Men oordeele: Eerst trekt do schrijver een paralel tusschen de gommeux der Aristo cratie en die der Bourgeoisie en h\j zegt: Van alle gommeux schijnt me de bezitter van een grooten naam 't minst te veroordeelen, maar juist op hem wordt liefst den steen geworpen, telkens als de gelegenheid zich voordoet... Het niets-doen is traditioneel in zijne familie; zij die eeuwen achtereen zijn grooten naam hebben gedragen, hebben nooit de moei lijkheden van 't leven gekend en ze begrijpen dus ook niets van zijn ernst en van de plichten die het oplegt. Maar sedert de gomme ia de Boogeoisie ia doorgedrongen en er in veel grooter aantal wordt vertegenwoordigd dan door de Aristocratie; sinds het stelselmatig leegloopen, gepaard aan de stellige begeerte om het leven te genieten zonder zich een enkele inspanning te getroosten of een ernstigen plicht op zich te nemen, onder de bnrger-jongelui ii doorge drongen, is de ziekte, die zoolang beperkt bleef tot afzonderlijke kringen, epidemisch geworden. Ik zie er de gevolgen van in tal van gezinnen om me heen. De oorsprong van die kwaal ligt in de samensmelting der maatschappelijke klassen, waarvan we sedert twintig jaren te Parijs ge tuigen zijn. In een maatschappij, waar niemand meer op zijn plaats is, moet men zich niet verwonderen dat de zonen van eerbare burgers ook niet op de hunne blijven en dat ze de geboren leegloopers naapen om de treurige glorie van met hen gelijk gesteld te worden We moeten evenwel toegeeflijk zijn voor jongelui, in plaats van nen te steenigen met de levens-ervaring onzer grijze haren; ze zouden min der schuldig zijn als de burgers, hun papa's, niet tot zekere hoogte hun medeplichtigen waren. Ja-wel, men maakt dien kinderen het leven ge makkelijk; in de burger-families is de vader niet meer het deftig en streng hoofd des gezins, zooals wij in onze jeugd hem hebben gekend; de tegenwoordige burger ziet niet ongaarne dat zijn zoon leeft in een wereld die de zijne niet is; hij ziet hem, niet zonder genoegen, zich stor ten in den maalstroom der Parijsche vermaken; op zijn negentiende jaar komt de jeugdige burger niet thuis eten dan wanneer hem dat in 't hoofd komt.... We zouden aan onzen t\jd moeten wanhopen, als do tradities, die den grondslag vormen van hét leven der arbeidzame burgerij, overal verdwenen. Nog zija we zoover niet, maar we gaan met groote schreden de ontknooping tegemoet, die het stellig uiteinde zal zyn van een be schaving, waarin ieder in zijn kring de voorwaarden van zijn be staan zocht in de werkkracht van zijn handen of zijn hoofd; waarin de zonen met eerbied vervuld jegens hun ouders en doordrongen van hun plichten, zich voegden naar den vaderlijken wil en, in plaats van het met moeite gewonnen geld op dwaze en domme wijze te verkwisten, nog voordat ze 't recht hadden er over te beschikken, tenminste zoo lang geduldig wachtten totdat hij, die 't door zijn arbeid had verdiend, er niet meer was om getuige te zijn van de vernietiging zijner fortuin, zijner hoop en verwachtingen. Zoo deed men ten minste toen de gomme nog niet onder de burgerij was doorgedrongen en toen de jongelui, in nederigen kring geboren, nog niet bloosden over 't geen ze in werkelijkheid waren en ze niet allerlei domme dingen deden om in de oogen van restanrant-bedienden en geld schieters voor zonen van eerste familiën door te gaan. 't Zijn niet alleen de verworpelingen der verdachte buurten die op den triomf van het communisme hopen, in de hoop van in de plaats der burgerij te komen; de burgerij heeft ook haar communards, die, in stede van hun toekomst te vestigen op den grondslag van nuttigen arbeid, onverschillig welken, van een hertogs- of markiezen-kroon droomen en die de gommeux der aristocratie in al hun dwaasheden n i apen. Spreek die burgerjongens niet van hun voorouders die hun leven doorbrachten te midden van noesten arbeid; tracht niet op hun gemoed te werken door het roerend verhaal van een moeiljjk begin, zooals dat van hun vader, in zyn jeugd aan eigen krachten overgelaten, met het krieken van den dageraad zijn harde taak beginnende om het stuk brood machtig te worden, dat bij alleen door arbeid verkrijgen kon. Als de vader hard gewerkt heeft ia dit geen reden voor den zuon om 't ook te doen. Integendeel: De oude gryskop is de geldzak, waaruit men met twee handen tegelijk kan scheppen; en als de zak gesloten blijft, snijdt de gommeux er een gat in, met behulp zijner medeplichtigen, heeren geldschieters en woekeraars." Tot zoover Albert Wolff. Is 't bij ons veel anders? Wat in onze samenleving niets meer is dan burgerij, spreekt met zekere geringschat ting van die burger-menschen" en tracht ook zich het voorkomen ta geven van alles wat hoog voornaam is, wat somtijds heel vermakelijk is ooi te uien, maar dat heel dikwijls tot groot nadeel strekt van da burgerlijke beurs en nogal eens uitloopt op den ondergang van een gangen gezin. Hier zien we bijv. een man, die een fatsoenlijke, aange name, voordelige betrekking heeft, een man, die, volgens miin beschei

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl