De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 17 januari pagina 7

17 januari 1886 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 447 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. kleed voor den laatsfen'levenden afstammeling van baar doorluchtig geslacht en naar Ronstantinopel gezonden, Waarheen deze zich had begeven. ó'k het lot der ongelukkige Galsvintha had hij bezongen en al zijn zijne verzen dikwijls onzuiver en niet vrij van d,e gekunsteldheid en kwetsende smakeloosheid' van dien tijd, zoo munten toch ook vele ervan uit doop echte warmte van gemoed. Deze schijnt hij ook voor de koningin in het klooster gevoeld te hebhen, en zij spreekt; uit zijn geheele wezen in da echóone schilderij. s Venantius, terwijl hij Radegunde zijne gedichten voorleest." Het jaar 1863 was voor Tadema van bijzondere beteekenis, want hij verloor daarin zijne geliefde moeder; voor de eerste maal ook ging bij in dat jaar naar Italië(Florence, Rome, Napels) en huwde zijne eerste vrouw, eene jonge fransche dame uit de oudadellijke familie Dnmoulin du Borigirard, De Pretextatus" en de Zijne verzen voorlezende Venantius" zijn de eerste ons bekend geworden schilderijen, welke na zijn tocht in het land dei- Romeinen zijn ontstaan; Yosmaer heeft gelijk als hij, vooral in het laatstgenoemde stuk, een merkbaren vooruitgang ziet in tegenover stelling van de vroegere in hun soort reeds gewichtige werken van Tadema. Dit heeft vooral betrekking op de kleur en de kracht en klaarheid, met, wellke de kunstenaar uitdrukking geeft aan hetgeen hij wil voorstellen. Evenals Tadema's geheele karakter, zoo ia ook zijn kunstenaarsgenie in (U^T'grond' open. klaar en levenslustig en hij kou onmogelijk altijd genoe gen blijven vindsn aan de gruweltooneelen en de gewelddadige ruwheid van den tijd der Mcrovingers, hoeveel schilderachtig die ook bieden kon. In Italiëwendde hij zich dan ook van het Frankische koningsgeslachc af, en als hij in den Pretextatus". den Venantius" en nog in 1878 in de drie stukken uit het leven eener eerbare vrouw" (Galsvintha) er nogmaals toe 'terugkeerde,' dan geschiedde dat wel daarom, omdut hij het eerste stuk voor .zijne reis geconcipieerd had en omdat het tweede de oude onderWerpen geleidelijk verbond met de nieuwe, welke hem uit Rome en Hellas .toestroomden. 'De verzen van Venantius Fortunatus zijn geschreven in de taal van Horatius en sluiten zich menigmaal aan de gedichten der Romeinsche klassieken aan. Tot deze grooteren voelde hij zich aangetrok ken; maar het verwondert ons toch, dat hij, de grondige kenner van het Vleroviiigsch tijdvak, den bisschop van Vienne, Eididius Avitus, niet heeft gebruikt, in wiens Begin der wereld" door Guizot eene zoo merkwaar dige overeenkomst met Milton's Verloren Paradijs" is aangetoond. In Italiëverloor hij den lust voor de vervaardiging van bijzondere historische gebeurtenissen. Het ging hem. zooals het iecleren nog lee renden vriönd der geschiedenis gaan moet b\j de methode van het tegen woordig historisch onderricht aan alle scholen, en niet alleen in Dnitschland, en bij den inhoud en de inrichting van onz6 historische leerboeken. 'Geschiedenis is dan slechts de staatkundige geschiedenis; wat geleerd wordt, zijn de lotgevallen der regeerende geslachten en van enkeie konin gen, het sainentreffen der volken in oorlog en veldslagen, en de voor-of ?achteruitgang1 aan macht en landbezit der natiën. Betere onderwijzers behandelen .ook wel het karakter der regeerende personen en van andere grcote persoonlijkheden, evenals de wetgeving der staten; maar ook hun is'het moer te doen om den loop van een Moedigen veldsla» juist te schilderen, dan om hot dagelijksch laven der volken die daar samentroJlen, na te gaan en met eeuige liefde voor te stellen, hoe het in vredestijd ging. De leerling verlaat het gymnasium met de kennis van vele staat kundige gebeurtenissen, vele namen van koningen en jaartallen. Eerst als hij vrij van schooldv?ing, zelfstandig tot de bronnen terugkeert, bevindt hij, dat hij van het wezen en zijn der volkeren, die men hem deed kennen, weinig heeft vernomen ; hij heeft ze slechts leeren kennen in een toestand van onrust en zenuwachtige beweging. Zooclra de oor deelkundige vriend van het historische leven der menschheid dit bemerkt, wendt hij zich af van de staatkundige geschiedenis der koningsgeslachten en staten, en erkent dat de maatschappelijke geschiedenis van een volk zijne ware geschiedenis is. Deze leert hem het normale wezen der volken, 'hun leven in gezonden toestand kennen en met vreugde bemerkt hij, hoeveel bekoorlijker het is, zich vertrouwd te' maken met de woonplaatsen van het te bestudeeren volk, met, zijne staatsinrichtingen, met zijn bur gerlijk en maatschappelijk leven, met zijn godsdienst, kunst en wetenschap, dan met de namen en bloedige daden zijner koningen en met de veldsla gen, die het. meegemaakt heeft. Van het njk der Franken wendde zich Tadema, zooals gezegd is, naar B,-.me en Hellas, en hier wekte het maatschappelijk leven in hem eene al het andere ver overtreffende belangstelling. Als hij al begonnen was bijzondere, gebeurtenissen* die in den kring van het Merovingische ko ningshuis waren voorgevallen, met potlood'en penseel te schilderen, zoo " verwijdde zich te Rome, het middenpunt der aarde, zijn gezichtskring tot de grenzen der wereld, en in plaats van verder in een levendig verba lenden historieschrijver naar onderwerpen te zoeken, omvatte hij de ge heele oudheid, en zonder zich bijzonder om de staatkundige geschiedenis te bekommeren, begon hij het leven van dien tijd in al zijne uitingen te onderzoeken. De natuur van het zuidelijk Europa sprak machtig tot ssijn ziel. Het. diepe, doorzichtige blauw van bet hemelgewelf der zuidelijke landen, toet kleurenspel van de golven der zee die ze bespoeleo, prentten zich . diep in zijn gemoed en vermengden hun luister met den zonneglans zijner eigene kunstenaarsziel. Het marmer, dat de aanleiding werd van vele edele kunstwerken, zocht hij op waar hij ,het vinden kon; op zyn geboor teplaats, onder puinhoopen en aan nieuwe paleizen, en hij leerde het kennen op iederen trap van zijn bestaan, in iedere kleurwisseling en ver schillende nuance en onder elk denkbaar licht. Evenals men een gelief den vriend tot zich trekt tot iedere plooi zijner ziel open voor ons ligt, zoo drong hij door in de geheimen van dit wonderbaar gesteente en leerde het zoo natuurlijk voorstellen, nieuw en verweerd, n- en veel kleurig, in het helderst zonlicht en in de diepste schaduw, dat het onder zoekend oog het geschilderd marmer op zijne schilderijen niet van het echte kan onderscheiden. Evenzoo zorgvuldig bestudeerde bij het groen der cypressen; de schitterende kleuren van de klaprozen en anemonen van het zuiden, het zachte rozerood der oleanderbloesems, en de-edele vorm en kleur der pijnboomen. (Wordt vervolgd). HET TRAGISCHE IN DE MOD~ËRNE SCHOONHEID&LEEa Eenige weken geleden heeft Eduardvon Hartmannde beschou* wingen der jongere aesthetici over het tragische onderworpen aan den toets van zijn scherpzinnig oordeel. Het slot van zijne artikelen in de G-egenwart wijst op het groot verschil van meening bij de beste kunst rechters en grootste denkers, als zg trachten bet begrip van het tragische tot klaarheid te brengen bij zich en anderen. Lessing en Schiller worden met Aristoteles hier niet besproken, om, all staande aan den ingang der 19de eeuw, het licht te laten vallen op Schelling, wiens karakterizeering van het tragische echter onverklaard laat, hoe het mogelijk is, dat het grootste leed ons als bevrijding kan voorkomen en den held boven geluk en ongeluk verheven kan doen zijn. Schopenhauer's Welt als Wille und Vorstellung" ziet in hét treur spel wel de hoogste uiting der dramatische kunst; maar stelt het tooneelspel, het ernstige drama, boven het blijspel, hetgeen von Ilartmann toeschrijft, aan gebrek aan inzicht in en waar begrip van do diepe beteekenis, die bet komische eigen is. Kort en helder kenschetst Schopenhauer het tragisch lijden, dat opbruist uit een der drie bronnen: buitengewone slechtheid (Richard III, lago, Frans 'Moor), ten tweede, toeval of dwaling ('koning Oedipns, Romeo, de bruid van Messina) en ten derde een botsing van strijdige karakters of een verwikkeling der uitwendi.-e omstandigheden, die juist zoo aangrijpend werkt, omdat zij binnen de grenzen van het normale blijft. Hoe kan dat lijden ons genot geven; zijn dan schrik en medelijden begeerlijke ge waarwordingen? Zooals het septime-accoord het grondaccoord niet kan ontberen, zoo worden in het treurspel de aardsche dissonanten opgelost door de bewustheid eener andere, hoogere wereldorde, die den held niet enkel geresigneerd doet zijn, maar hein die christelijk-indische] berusting geeft, die verheffend op den toeschouwer werkt. Het leed, dat uit het conflict bij den held voort vloeit, is een disharmonie, die opgelost wordt, als de held zich boven de relatieve kleinheid onzer wereldorde verheft en zijnen wil af wendt van het nietig streven, om in een laatste en diepe rust het ware einddoel van zijnen wil te bereiken. De tragische verzoening ligt in de mogelijkheid, om zich boven aardsche conflicten en mensehelijk leed te verheffen. Hegel komt in zijne opvatting Schopenhauer zeer naby; maar onder de eeuwige rechtvaardigheid verstaat hij niet het goddelijke, zooals het religieus bewustzijn zich dat voorstelt, maar zooals het zich in de wereld der realiteit objectiveert; de verstandigheid van het lot verschijnt bij hem niet in de gedaante eener bewuste voorzienigheid. De held is, zegt hij, onschuldig ; als men de schuld ten minste laat beginnen bij het ookaaders-kunnen" ; de tragische karakters niet hun eenzijdig pathos komeu tegen anderer streven in botsing; dat, zy gebroken worden in dien stoot tegen de meerderheid wekt onze bewondering, geen medelijden, want in zijnen ondergang bleef de held zichzelf. Von Hartmann oordeelt deze oplossing van het probleem koud en dor als veel in de Hegelscbe philosophie, die het verstand meer dan het hart bevredigt Zctsing ziet in alle tragisch verheven karakters egoïsten, die goden willen zijn en toch hunne ik-heid willen behouden. Hoogstens past dit op Prometheus en in zekeren zin op Faust, terwijl de meeste karakters tragisch worden, doordien de wil, in ne richting geleid, dwaling en val ten gevolge heeft. In de christelijk getinte tragedie is God het alomvattende, zoodat het schepsel zich niet inderdaad en positief tegen die macht kan ver zetten, slechts eene negatieve, een schijnopstand is mogelijk; dat geeft von Hartmann Zeising gaarne toe en hij gaat verder, door deze nog lager te stellen dan de antieke Schiclcsalstragödie, omdat de almachtige onvoorziene willekeur van een persoonlijk god in veel hoogeren graad deus ex machina moet heeten dan het geheimzinnige, althans onpersoon lijke noodlot. Het gaat niet aan, van den kunstenaar te vergen, dat hij de wereld vervalsche, om haar tot een zekere volkomenheid op te schroe ven, die haar niet toekomt en haar te maken tot den spiegel eener wijze wereldregeering, 't geen zij niet is. Kirchmann noemt het tragische den ondergang van het verhevene, welks partij de toeschouwer heeft gekozen. Inderdaad is echter niet al wat tragisch is ook verheven en Kirchmann miskent het grootsche, dat met eenvoudige sociale verhoudingen kan samengaan, als hij het tragisch lijden slechts zoekt in don opstand tegen politieke, sociale of kerkelijke, autoriteiten. Eöstlin merkt zelfs op, dat Hamlets besluiteloosheid als zwakheid van karakter ver van verheven is, maar dat hy eene tragische figuur is, omdat de verlamming van zijnen wil een gevolg is van het overwicht dier andere positieve eigenschap, n. 1. der bovenmatige ont wikkeling van zijnen geest. Dit heeft men te bedenken, dat op aesthetisch gebied eene absolute, onverzoenbare tegenspraak geen recht heeft van bestaan en dat slechts die disharmonieën zijn toe te laten, die de harmonie der dingen niet op heffen, maar storen, zoodat zij niet meer dan relatieve wanklanken zijn. Ons gemoed wil gerust zijn en verzoend en waar eene wereld in puin ligt, moet men de bouwstoffen voor eene nieuwe reeds waarnemen. Trots conflict en wanklank kan het treurspel het toppunt van schoonheid zijn door de verzoenende oplossing, die ontbreekt bij wat enkel aandoenlijk is» F, J. v. D. UIT BELGIË. Antwerpen, 12 Januari '86. Indien een dichter onzer dagen een tooneelstuk zou schrijven in den geest en den vorm van Qysbreght van Aemstel, mag hij zeker zyn, dat menige Kerstnacht verloopen zou, alvorens zijn werk wierd opgevoerd. Welke redenen er zijn waarom de edele gewoonte tegen Nieuwjaar den Gysbrecht te spelen en te gaan zien, iaar in, jaar uit stand houdt, il onnoodig aan 't licht te stellen. Wat voor Nederland waar is, geldt in deze zaak rog veel meer voor België. De warmste vaderlandsliefde, de grootste gehechtheid aan eigen stad en volk met hunne overleveringen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl