Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 447
zou niet toereikend zijn net publiek meer dan eene enkele maal aan
, dergelijke voorstelling te doen deelneemen.
Al ras zou men, na het eerste bedrijf, ;a nog vroeger, van verschillende
e\jden stemmen vernemen: Ce n'est plns de notre temps".
Indien dit woord beteekent dat men alleen Savdou, Paiüeron, Alexandre
Dumas en enkele anderen op het tooneel duldt, dan kon men van te
Voren zeggen wat de ontvangst van Floris van Westervoorts (L. Kettoaan's)
tooneelwerk alhier op den Nederlandschen Schouwburg zou zijn.
't Is er evenwel ver af dat de lange alleen- en twee-spraken van
vader Vondel bij tooneelen uit Margaretha van Vlaanderen zijn te
Vergelijken. Ook hierin komen tooneelen voor van meer overleggend en
historisch dan van dramatisch karakter, maar lyrische en epische brokken
van vele dozijnen regels vindt men niet in dit drama.
Er e\jn in Belgiëkunstcritici (?) bij 't dozijn, die de verdienste van een
tooneel of toonwerk voor een groot deel afmeten naar de geestdrift
van 't publiek, dat dikwijls voor de eerste maal met zulk werk in aan
raking komt. Eiken dag vindt men de toejuichingen, aan eene muzikale
of dramatische uitvoering gebracht, aangeduid als ware dit het zegel van
een privilegie-brief, zonder hetwelk het perkament eene betwijfelbare
waarde heeft. Zien wij echter langs de geschiedenis der groote kunst
werken, dan vinden wij meestal dat diegene, welke aanvankelijk het
rninst zyn toegejuicht, later als de grootste meesterwerken zijn betracht.
Bg de voorstelling van Margaretha van Vlaanderen verklaarde een
groot deel van het publiek dat het dit tooneelwerk niet verstond.
Me?r dan hoogstwaarschijnlijk is hier echter geen gebrek aan duide
lijkheid van 't stuk, maar aan bevattelijkheid des hoorders voor handen.
Hoe is het mogelijk dat een publiek (om niet van de bovenste galerijen
te spreken) dat voor negen en negentig-honderste in de Fransche taal is
opgevoed, dat alle vakken van onderwijs door middel van het Fransch
heeft geleerd, dat van de geschiedenis van Vlaanderen zelden iets anders
' kent dan de namen van eenige helden Artevelde, Breidel, De Koninck
dat nauwelijks weet waar en wanneer die minnen eigenlijk hebben
geleefd; dat daarentegen de nieuwere geschiedenis van Frankrijk op zijn
duimpje zal kennen hoe wil men dat zulk een publiek een door en
door ernstig bewerkt historisch stuk, zoo verwikkeld als de toe -Jan-A
zelf waarin Vlaanderen in de dertiende eeuw tegenover Henegouwen en
Frankrijk stond, kunne vatten?
Er behoort dan ook eene buitengewoon groote aanmatiging toe om,
zooala Ref. getuige er van was, onvoorbereid, met een half oor luisterend,
zich in gesprek met makkers vermoeiend, als en rassflwihettoonuelwtvk
van Kettman te zien, en bijna zonder acht te hebben geg<nvn up de
meest karakteristieke tooneelen, door chuten en lachen indrukken (V) te
uiten, die men te vadsig is tot het bewustzijn te laten komen.
Margaretha van Vlaanderen is een der belangrijkste en best geschre
ven tooneelwerken der jongste Nederlandsche letteren ; en de wijze waarop
de hoofdrol door Mevr. Van den Berg, werd vervuld was reeds toereikend
om aan een eenigszins beschaafd publiek een avond van edel cenot te
schenken.
't Is waar, dat de schrijver aan de gewone luiheid en onkunde des
publieka niet is te gemoet gekomen ; en toch wordt de toestand van
Margaretha tegenover hare zonen in het eerste tooneel wel uiteengezet.
Maar het publiek luistert gewoonlijk niet alleen niet bij 't eerste tooneol,
' maar verschijnt zelfs voor een deel eerst bij 't, tweede bedrijf in d; loges.
En dan oordeelt men!
Da hoofdpunten waarop da verwikkeling dr-aait, zijn de volgoivloj
Margaretha de tweede dochter van Boudewijn van Vlaanderen (of van
Konstantinopel"), gravin van Vlaanderen en Henegouwen, had in prille
jeugd een huwelijk gesloten saet Bossaert. eenen afstammeling dor graven
van Avesnes, die, tot den geestelijken stand bestemd en reeds diaken,
haar had weten te verleiden. T we* zonen, Jan en Boudewijn, waren aan
dat huwelijk ontsproten, waartegen tenocentius III en Ilonovius 111 mot.
al de kracht van de banstralen optraden.
Innocentius zag in die vereeciging nies alleen een heiligschennis, muur
voorzeker ook een spaak in het wiel van "z^ie plannen tot den kruistocht,
' en de rol die daarbij aan den graaf van VlaTndsren, Boudewijn IX, zou
opgedragen worden.
Wat hiervan zij: Margaretha verliet haren man r?i huwde, in
122r>Wilem Dampierre, uit den huize Bourbon, die in 1232, dertien jaren vóór
Bossaert overleed, en drie zonen, Willom, Guy en Jan achterliet.
Eerst in 1244 beklom zij den grafelijken troon van Vlaanderen en wilde
over de beide gewesten alleenheerscheres zijn. Daartoe stonden haar de
Henegouwers van het Romaansche ras'in den weg, en haro heerschzucht
grooter zijnde dan hare moederliefde, sloeg haar hart tot haat harer eerst
geborenen over en werd Willem haar hoop en haar leven.
Ondertusschen vervolgde haar het noodlot.
Vooreerst voeldo zich Lodewijk IX, die het tusschen Henegouwen en
Holland gesloten verbond wel mag gevreesd hebben, zich genoopt, als
scheidsrechter gebiedende, Henegouwen aan Avesnes, en aan Willen \an
Dampierre uitsluitend de opvolging m Vlaanderen toe te wijzen. Later
? viel Willem, in een steekspel, door bet verraad van Henegouwsche rid
ders, terwijl Guy en Jan, do beide andere Vlaamsche zonen, na een
strijd tegen de Hollanders,, gevangen werden weggevoerd.
Margaretha gevoelde zich in hare wanhoop gedwongen Henegou
wen aan haren eerstgeborene over te laten.
Gelijk men ziet, geeft deze strijd der zonen tegen hunne moeder en de
heerschzucht van deze, die alle andere gevoelens verdooft, aanleiding tot
vele tragische tooneelen. De schrijver heelt daarvan op voortreffelijke wijze
partij getrokken. De vertwijfeling der gravin stijgt met ieder bedrijf en
uit zich eindelijk in eene werkelijke razernij, die door mevr. Van den Berg
met voortreffelijke kieschheid en kracht werd uitgedrukt.
Wanneer men hierbij nog bedenkt, dat tegenover de staatszucht dei1
moeder, de eerzucht van den edelman Herzeele staat, die, om aan zijne j
dochter Geertrnyd eene gravinnekroon te verschaffen, eerst het plan '
vormt haar aan Willem van Dampierre uit te huwelijken, doch haar, na i
den dood vaa dezen, met den edelman van Gavcrea, die ik bovenhand |
scheen te zullen verkrijgen wil verbinden; dat Geertruyd ondertusschen
wegkwijnt van smart- over den dood haars gelieiden; dat tusschen deze
wezenlijk natuurlijk-tragische figuren in, do hofnar ttaat, die overal
en bij elke gelegenheid de boosheid zijner omgeving op geestige wijze
gispt en boiachr,, terwijl hij aan de onschuld eene beschermende hand
reikt. zoo kan men door deze droge beschouwing de hoogst belang
rijke toestanden a' eenigszins schatten. Ifrt werk levert dan ook, gelijk
ik zeg, f en waar genot aan een door en door beschaafd publiek, vooral
een zoodanig, dut u iet naar den schouwburg gaat om eigen geschiedenis
van rne,-t ai' aan ts leoreii, ma-ir daarvan de hoofdzaken kent.
'k Ze,? daarom niet, dat Kettman den moeiclijken toestand der twea
hu«\iiiii;:", vciorlo; ionen, banctralen en £cli2:d3i'cc;;ter=, niot in :t lifht
stelt; neen, hij doet het wél; maar vooreen gewoon
schouwburgpubliek misschien niet genoeg.
Van de andere zijdo komen er tafereelen ia voor, waar do g e e s t
van den tijd zoo recht 'uk surcokt, b.v. de beraadslaging met de
McHes, den bouwer van do hoofdkerk te Gent, waarbij zich eeii geestig,
zinrijk gesprok tusschen de gravin Herzeele en den Zot ontwikkelt,
dat met veie andere tooueelen aell's aan deu geest van S h a k e s p e a r e
herinneit.
Kortom Kettmans stuk heeft groote eigenschappen. Een enkele aan
merking zouden wij willen maken. Van de eene zijde heeft, do schrijver
zich wel wat streng asm ds geschiedenis gehouden door tussenin Willeni's
dood en het einde van liet werk nog oneindig veel te laten gebeuren. De
gevolgen van dien dood worden wat te veel uitsluitelijk besproken,
waardoor ons Geertruyds karakter wat weinig belangstelling inboezemt.
Eindelijk zouden wij liever hebben gezien dat Margarefcha uitsluitelijk in
de hoogste v e r t w ij f e l i n g de Avesnes als graven van Henegouwen
erkent. Dit zou ook niet, alleen meer historisch zijn geweest, maar tevens
een gespierder slot aan het werk hebben gegeven.
Het aandoenlijke tooneel hoe Margaretha zich door de bede van
Avesnes' weduwe, en haar kinu, benevens Herzeele, enz. laat overreden
zou dan verdwenen, maar ingeruild zijn togen een meer dramatisch einde.
Overigens, eero aau den schrijver en aan ue spelers, waarvan enkelen
slechts zondigen door overdreven declamatie en aeuuwachtigheid, die zich
uit in 't leven der stem.
Vooral in c t'rite tooneelen, als de handeling zich nog niet ontwik
keld heeft, komt clen toeschouwer het f:iddeirn der stem verrassend voor.
Men hoedt; aicli . <rder i oor do volgende l?lei.%licclen als: cljn voortdu
rend f.n, lui -~~ i, li'.'nulcn ze Jio>i'j, c;i:'. uit te spreken en eene verbin
dende -ii, (ii. v. genauc-n-en recht) ie latca hoorcu. Aan Mevr. Van den
Borg nog bijzondere l'jf vóór do \vij.w, waarop zij sich van all- noodeloos
sidvi'jron e-n w e e n -; n fier stem onthoudt. Hoe meniar toonceïspenlster
zoekt niet in "t huikn^e, wee.noediga van den spreektoon het uieesto
dieet.
Ook nog een woordje voor den heer v au Kuyk als hofnar, wegens
de duidelijkheid /ijnor voordracht; al puste zijn costuum ook beter aau
't hof van lïarel VI van Frankrijk, dan in de 13e eeuw. 1)
Wij willen aan de verdienste der liejrcn Van Keer, Dilis, Lemmcns eu
rncj. Phl. Jonckers niet, te kort doen, welke laatste in het tooneel van
den \vrt".nr.iu uitmuntend voldeed.
Ten dutte een g.'lukwc-nsch vcor den directeur, den hser van
Doeselaei'e, u i o deu moed en den kunstzin hcefc, dergelijke leerrijke en
beschavcr.il-1 tooneelwerken te laten opvoeren. M. A.
1) KVa !;an iliiarovünazien K. F. Flügel, Qcsclii-aie der Hofnarren, en LTcrmaun
'Weis, KosüimUiiüjo, II, ", 1)1. 'i!1!-.
U ET PARIJS.
UI.
Alweder ppnp\'po=ii<ifl in 't zich!,! Ditmnnl r^ldt het een collectie
schildei'ij'-'i:, sviifn^'-ifl door aifn armen TdSfMKr1.
Gij herinnert u misschien nog de treurig.'! ontknooplno; van 'ir;' hpsttian
dat uit. louter strijd en ellende waa pamenqewovnn! Tot, 7,»!i,: <\c. iinnm
van dien ongelukken schilder was vergoten geworden, ofschoon toch in
menigcn .salon zijn werk een roer goed figuur liad gcmtiaki.
Op zekeren morgen kwam die venvaarloojue naam voor onder do ru
briek goaHingcl nieuws. Daar ergo n s ia de buurt van Muui ron^e, in oen
stille straat bijna buiten l'arijs had men ecu mun gevonden naait te.i
hoop vodden, welke hem tot bed dienden, door kolendamj) gestikt, liet
ingestelde onderzoek bracht aau liet licht, dat liet wezen, op y.uik eeii vr<-,->
selijko wijae aan zijn. eind gekomen in ceu vergeten hoekje der buiten
wijken, niemand anders was dan TassaM, de miskende kuii.sitiKiar.
Ternauwernood was dit bekend geworden, of do bordjes waren, gelijk
dit wel meer gebeurt, eensklaps verhangen. Naar die «Toeken, welke
men vroeger niet had geteld, begon op eens groote vraag te komen en ::ij
werden voor hooge en steeds hoogcr prijzen gekocht. Stukken,
v,;iavvoor men bij het leven van den schilder geen twintig uaues zou iiebLcu
gegeven, golden nu oiigeloofelij ke prijzen.
Alweer eoji bevcstiyini* van JBcrJioz's gezegde :
??Geen voertuig brengt sneller tot de beroemdheid dan de lijkkoeis.
De tentoonstelling die thans al de werken van den gestikten Tassai-rt
bij elkander heeft gebracht, stelt de gelegenheid open om de juisto maat
van ziju talent te nemsn. Een ongelijk maar een onbetwistbaar talent;
een vaak zwaarmoedig doch niettemin machtig talent.
Uit menige schitterende compositie vau zijn hand kan men zien, dat
hij niet altijd onder den drukkenden invloed der sombere droefgeestig
heid beeft, verkeerd en dat hij slechts langzamerhand is afgedaald tot,
het komfoor met kolen, dat aan zijn leven een einde maakte.
Veeleer heeft hij langzaam stap voor stap, om zoo te zeggen, al de
studiën vriüontmoediging doorioopeii. Aan het, eind zag hij alles
zwart, r.iaav iri het b-xjin wa- al'es rooskleurig geweest in zijn ocg.
Maar de ongolukki^e was dan ook tot volslagen gebrek vervallen
en in iien dng zijns oïderdoms moederziel alleen gelaten. Zelfs
zijn r.caiit'3 bm\:n v.kteu niet, dat Lij be»toiid en bek reuuüen zich
vol