Historisch Archief 1877-1940
1-2
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 448
Neemt men daarbij in aanmerking, dat de Indische militaire marine
inderdaad inkrimping toelaat; dat reeds organisatiën zijn aangegeven, die
ons te kort in overcompleet zouden doen verkeeren; dat inkrimping ia
eene niet verre toekomst meer liggen zal: dat vermeerdering van het
aantal matrozen Ie en 2e klasse toch niet lang meer zal kannen uitblij
ven; dan vragen wij of niet de zeemacht aan hare drieledige taak zal
kunnen voldoen, of wij niet het allereerst hebben rekening gehouden met
onze defensie, door haar met ruime hand te geven wat haar toekwam,
en of daardoor niet is aangetoond, dat de Marine met vol vertrouwen de
bange ure, waarin bet om onze onafhankelijkheid zou gaan, zou kunnen
verbeiden?
Het is zoodoende mogeljjk het personeel, benoodigd voor onze defensie
te water in het land aanwezig te hebben en toch tegelijkertijd met hefc
thans beschikbare personeel onzen plicht op den Oceaan en in onze Indien
naar onze beste krachten te volbrengen, zonder meer diensten te voi deren,
dan bij de tegenwoordige organisatie.
Het zal den lezer niet ontgaan zijn, dat van het door ons voorgestane
stelsel, vermindering van verscheidene kwaliteiten bij de Marine mogelijk
is en de zeemilitie per lichting met 150 man zou kunnen worden verminderd.
Besparing van kosten moet het op den duur meebrengen, teiwijl het
onderhoud en de vernieuwing van het kleine materieel veel lichter zal
vallen, dan als men grootere, duurdere schepen voor de defensie blijft
bestemmen,
Het opgeven van cijfers, niet gebaseerd op statistiek of vaste formules
heeft altijd iets weg van goocheltoeren; en een schrijver kan de cijfers
zoo vervormen, zoo rangschikken, dat het publiek alles pasklaar vindt.
Wij schroomden daarom ze to geven, zonder.de daarop betrekking heb
bende cijfers over te leggen; maar wij begrepen toch ook wei, dat mee
ningen zonder eenige toelichting, aonder eeuigo motiveering zeker uilo
doel missen zouden.
WB hebben de vaste overtmiging verkregen waarin het zoer wel mo
gelijk is, dat vrijj dwalen, dat onze defensie moet berusteu op het gebruik
van torpedobooten, stoomkanonneerbooten en verspeiringen; dat wij mot
een paar flinke schepen op den Oceaan moeten kunnen optreden ca dat
wij ons gezag in Indiëmoeten kunnen en blijven handhaven.
Het was de vraag na te gaan, of dit programma voor verwezenlijking
?vatbaar was. Kon uit den aard der zaak de defensie zelve niet worden
behandeld en dit artikel slechts vluchtig zijn, het programma kan iu
allen gevallen door de korte toelichting worden beoordeeld.
Langzamerhand zou de aanbouw der nieuwe vaartuigen moeten plaats
hebben; voor snelle uitvoering is de tijd niet Jaar. Maar gaarne zagen
wg erkend, dat de aangegeven basis ons moet leiden tot da verdediging,
die past voor ons land, voor onze behoeften, voor onze financiën.
Voorloopig zouden wij dan gematigd willen voortschrijden met jaarlijks
eenige torpedobooten en kanonneerbooten te doen aanbouwen; geene
schepen van groot vermogen aanschaffen, vóór in dene richting veel, zoo
niet alles is geschied. Tot dien tijd roeien met de riemen, die wij in
onze ramtorenschepen en schroefstoomschepuii Ie klasse bobben (hen
zooveel mogelijk op de hoogte des tijds houdende of brengen Je) en weldra
eindigen met het vervvapenen van rammen en monitors, teu einde «een
dubbel werk te doen; zieiaar onze conclusiën.
Onze ramtorenschepen en kruisers zullen ook thans hun plicht wetea
te doen en de eer der natie dapper handhaven.
Men dient toch wel te onderscheiden.
Ons ter zee zóó krachtig maken, dat wij bepaald tegen eiken vijaiut
Zijn opgewassen, is eene bepaalde onmogelijkheid,
Doch dat behoeft ook niet; dat mag ook geen reden zijn om niets te
doen. Wij moeten ons op dat stuk allén voor oogea stellen, niet onge
straft den eersten den besten de schendende hand te doen slaan, aan al
hetgene het Nederlandsche volk lief en dierbaar is bovenal.
Hoe beter de schepen zijn des te beter zal dit doel bereikt worden;
dit lijdt geen twijfel. Dat de toekomst ons die brenge, wenschen wij
van harte; doch het zij nog eens gezegd: geen schepen a, doubléusage,
voor defensie van moederland en koloniën; want voor 't moederland
moeten en Jeunncn wij ze ontberen. Alleen schepen voor den Oceaan
en voor de Koloniën! rj
Mijn Neef James.
Uit het Engelsen,
VAN
E, LIJIMN LINTON.
Ik zou nog veel meer van Guy hebben gel'?uden dan ik deed,
als hij iets anders dan geestelijke had willen , orden, want tegen
die betrekking had ik zulk een tegenzin gekregen, sedert ik
Tagart had leeren kennen, dat dit ook op mijn gevoel jegens Guy
van invloed was. Arme Guy! mijn ware r" "oen mijn eenige
vriend! Ik had wel niet altijd iets legen :. ..;, ik mocht hem
soms zelfs zeer graag lijden, maar als ik mij voorstelde hem te
zijn als een geestelijke, deftig, ernstig, onnatuurlijk, gemaakt,
heerschzuchtig, zooals ik meende dat alle geestelijken moesten
zien o! dan kwam ik er toe om hem te haten! Die goede
jongen! Wat moet ik voor hem toch wel een raadsel geweest
zijn, daar ik zoo veranderlijk jegens hem was! Hij was ea bleef
altijd dezelfde, altijd goed en voorkomend, en waarlijk, ik hield
van hem, zooveel als ik houden kon van iemand, die verre was
van het ideaal, dat ik mij van een man had voorgesteld. Hij, een
man, die niet kon rijden, noch jagen, noch schieten, noch iets
van dat alles, waarin, naar ik meende, een man behoorde uit te
munten! Toch was hij knap en kwam het mij voor, dat hij van
vele dingen wist, en daarenboven, ik was hem dankbaar, omdat
hij op mij zoo gesteld was en omdat hij mij liet denken wat ik
wilde en zeggen wat ik dacht, zonder mij, volgens de manier
van Tagart, altijd voor te houden, dat ik verloren was en dat
Salan mij in zijn macht had. Zijne toegevendheid en verdraag
zaamheid moesten mij wel stemmen tot dankbaarheid, daar ik
reeds zoo lang geleden had door al die verdrukking en tegen
werking.
Zoo ging de tijd voorbij en mijn leven op de pastorie werd
hoe langer hoe drukkender. Ik wilde niet toegeven, ik ge
voelde mij daarvoor te sterk en te krachtig maar het kostte
mij moeite om vol te houden en niet gemelijk en verdrietig te
worden. Doch hoe meer ik verdroeg en hoe vroolijker ik er mij
onder hield, des te boozer werd Tagart en des te vaster ziin be
sluit om mij voor zich te doen bukken.
Op zekeren dag hadden wij een hevig geschil; wij tuisten anders
zelden, want ik had daar geen lust in; ik antwoordde hem nooit,
als liij ruw cu onbeschoft werd, doch hij sprak dien dag zoo
beleedigend, dat ik wel genoodzaakt was mij te verdedigen. Het
was door een nietigheid begonnen; ik had eeniga onbeduidende
bioemoii mee naar binnen gebracht en die op hel buffet laten
slingeren maar het eindigde met eene zoo hevige uitbarsting
van toorn aan weerszijden, dat de bitterste woorden volgden, die
alles behalve nietig konden worden genoemd. Ik weet niet meer
wat ik gezegd heb, maar ik herinner mij nog, dat hij zei dat ik
vervloekt was en een kind van den duivel was, dat ik door God
verlaten was, en overgelaten aan de inblazingen van mijn verdorven
hart, en meer dergelijke iiellijkheden. Toen die woordenwisseling
geëindigd was, ging ik naar het zomerhuisje aan het eind van den
tuin, om tot mijzelve te komen en eens kulm over mijn toestand
na te denken. Ik was daar nog slechts kort, toen Guy Lawrence
er binnen kwam. Guy had mij nog nooit zoo ter neer geslagen
gezien.! jlecst altijd verkropte ik mijn leed en toonde hem steeds
een vroolijk gezicht. Ik was te sterk en te forsch om te weenen,
maar dien dag was ik letterlijk op, en toen de eenige vriend, dien
ik had, tot mij kwam en mij vriendelijk toesprak, kon ik het
niet langer uitstaan, en begon luid te weenen, als een schoolmeisje.
De arme jongen werd daardoor zeer aangedaan.
»0ch, doe dat, niet, huii toch zoo niet, juffrouw Beecharn !*' zei
liij dringend. »Zeg mij wat scheelt er aan, maar huil toch zoo niet."
Maar ik kon rriij niet inhouden ; er had veel moeten gebeuren,
om mij zoo ver te brengen, maar nu het mij overweldigd had,
gevoelde ik mij geheel overwonnen. Ik zuchtte en weende, alsof
ik het zou besterven, en ik sloeg er geen acht op, dat die arme
Guy naast mij knielde, mijn hand in de zijne hield, die steeds
drukkende en kussende. Of beter gezegd ik had daar wel degelijk
acht op geslagen, maar het deed mij zoo goed, nu iemand mij
genegenheid betoonde, nu iemand bezorgd voor mij scheen, dat
ik hot hem niet kon beletten. En daardoor liet ik Guy in het
bezit van mijne hand, gedeeltelijk gedreven door wanhoop over
mijn toestand, die mij in mijn overdreven spanning eindeloos
scheen te moeten duren immers moest ik nog twee jaren
wachten, vóór ik meerderjarig was ? gedeeltelijk uit dankbaar
heid dat iemand mij lief kon hebben, en wat meer is, ik beloofde
dat ik zijne vrouw zou worden. Ik wist wel, dat ik hem niet
lief had, zóó als ik gevoelde dat ik zou kunnen liefhebben, maar
ik kon niet verwachten, dat mijn ideaal immer zou komen opda
gen, en hem mocht ik toch graag en ik had wezenlijk achting
voor hem. Half in wanhoop en in zelfbedrog gaf ik die belofte en reeds
het volgend oogenblik gevoelde ik daarover berouw. Ik wil mij
zelve niet beter doen voorkomen, als ik ben; ik deed verkeerd,
maar zij het tot mijne verontschuldiging gezegd toen wist
ik niet, hoezeer ik verkeerd deed.
Het was vreemd, maar Tagart had niets tegen rnijn engagement
mei Guy. Integendeel hij keurde het goed met iets van een
grijns van zelfvoldoening, waarin mij nog een andere meening
verborgen scheen te zijn. Ik heb later dikwerf er aan gedacht,
dat hij zeker toen reeds vroeg, hoe slecht Guy Lawrence en ik
bij elkaar pasten. Hij, de bedaarde, gevoelige en beschroomde, en
zulk een wilde deern als ik, en hoe ongeschikt ik zou wezen,
voor het stille, beperkte leven van eene predikantsvrouw. Ik
verbeeld mij, hoe hij voorzag dat ik mijn leven lang daardoor
lijden zou, omdat het hcui goed deed, dat hij er iets toe