De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 24 januari pagina 3

24 januari 1886 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 448 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. begon om in de "Warrooesstraat trottoirs aan te leggen, en die straat voor de derde maal, in twee jaren tijds over hoop te halen. Het werk vorderde voor Amsterdam nog al vlug en ik geloof niet dat er een half jaar mede heen ging, maar het ongeluk wilde dat het niet heelemaal klaar mocht komen want overal vindt ge, hier in de straat nog ouderwetsche stoepen, kijk daar aan de overzijde is er ook een, maar kuijer eens een eindje mede". Wij kwamen in de nabijheid van de Sint Jansstraat; hier aiet U twee ?toepen naast, elkander, met kolommen en kettingen en met ouderwetsche tel d er-openingen ; aan de overzijde, neen maar dat is nog curieuser.... Wjj staken de straat schuins over en ik zag voor het vierde perceel van de Sint Jansstraat iets heel bijzonders, er lag namelijk een platte stoep, die verscheidene duimen boven het trottoir aan weerszijden er van, uitstak. Iemand die niet oppast breekt hier onfeibaar zijn nek", riep ik; om die andere stoepen zijn ten minste nog afschuttingen, maar hier lig je voorover voor je het weet." Ja en dat kan een mensen bij de beroemde ruïne ook gebeuren. Ik ? begrijp me niet waar 't aan ligt dat de toestand niet verandert. Is er onwil van de zijde van eigenaars van perceelèn in het spel? Iserquaestie over do vraag wien. de grond behoort? Moet aan verzuim van door de stad aangestelde personen worden gedacht? Mijnheer", zeide ik torn met geen woord aan ons achtbaar bestuur of de, ondergeschikten er van." - Ik zeg er ook geen kwaad van; de menacken doen allen verschrikkelijk hun test en hebben het geweldig druk." Daar .heeft a nu weer die tramconcessie, wat moet dat ding een hoofdbreken hebben gekost en wat is het weer netjas behandeld, in alles ontwaart men hot streven om ieder het zijne en toch vooral niemand een streepje voor tégeven. Het is een lust om na te gaan hoe de Kaken van Amsterdam worden behartigd." En de nieuwe gasfabriek, mijnheer! dat is ook een knap stuk werk geweest. Sakkerloot, wat is daar een slaadje voor de gemeentekas uit gehaald." Ik hoor," merkte, ik schuchter op, dat winkeliers en koffiehuishou ders zich er over bekla ~a dat hun portemonnaie er mede gemoeid is, en particulieren hebben mij verteld dat zij wel veertig percent meer zullen moeten betalen dan vroeger." Het eerste argument is al heel oud en heeft lang afgedaan, en wat heft tweede betreft, ..... zie mijnheer, ik zie u voor een verstandig man aan en vraag u dus in gemoede: is het niet een plicht, en een aangename plicht tevens voor den burger om zooveel mogelijk belasting te betalen ?" Ik mag u geen ongelijk geven," antwoordde ik, klagen is onbillijk en vooral in onze stad waar inen steeds zooveel goeds ziet ontstaan; krijgen we niet alweder een monumentaal gebouw?" Nog een monumentaal gebouw ?" Zeker, naast. lïjks-museum en centraal-station zal eerlang een nieuw |>etroleum«entrepöt komen." Alle goede dingen bestaan in drieën," sprak mijn nieuwe vriend. Het doet mij plezier eindelijk eens met een Amsterdammer kennis te hebben gemaakt, die niet eeuwig en altijd moppert, en dat vooral nu ik me pas geërgerd heb. Wilt u wel gelooven dat ik daar straks bij een vriend was, die eene aanzegging vanwege de politie kreeg, om de straat voor zijn deur te laten schoonmaken, en dat hij het eenvoudig vertrapte!" Foei, zich op zoodanige wijze tegen de bevelen van de hooge over heid te verzetten!" Ja foei en nog eens foei! De man argumenteerde: eerstens moet ik een heele boel geld betalen voor de instandhouding van den nieuwen reinigingsdienst, en tweeclens moet ik straatbelastini; betalen, ergo gaat de straat mij niemendal aan, zoo min als het vuil dat er op ligt!" Het werd tijd om te scheiden: wij -wisselden kaartjes en beloofden elkander eens te komen opzoeken, ten einde van gedachten te wisselen over de groote zegeningen die de burgers onzer stad te beurt vallen, en de hangende quaestiën dezer dagen te bepraten. Aquarius. UIT HET HAAGJE. LX1V. . Als, ik 't vroeger niet reeds heb gezegd, dan zeg ik 't nu: den Haag is een kunststad. Wat verstaat men onder kunststad"? Als ik, bijvoorbeeld, spreek van kunstbeter, dan bedoel ik daarmede een boter die eigenlijk geen boter is, een surrogaat of zoo iets. Toch heeft men mij verteld, en ik geloof zelfs dat ik :t ergens heb gelezen, dat goede kunstbeter voor geen roomboter behoeft onder te doen, want dat het onderling verschil alleen bestaat in de wijze van bereiding. De vinding rijke mensen der 19e eeuw heeft namelijk ontdekt door welke procéd de koe haar room maakt, en toen hij eenmaal dat geheim had ontsluierd, viel 't hem niet meer moeilijk langs den mechanisohen weg de koe, in figuurlijken zin gesproken, dat werk uit de handen te nenion. Zoo wer den mensch en koe concurrenten op het gebied der boter-fabricatie en 't verschil in beider productie zou dns alleen daarin bestaan, dat de mensch 't goedkooper weet te doen dan de koe, getuige het verschil in beider prjjzen. "Wat mij betreft, ik heb nog genoeg onderwetscb, Hollandsen bloed in de aderen om allerlei domme vooroordeelen aan te kleven; en daarom ook houd ik me liefst aan de koe; voornamelijk ook omdat ik zeker weet dat de koe niet vervalsclit, hetgeen men beweert dat haar concurrent, de mensch, wel eens doet. Maar als ik van kunststad spreek, bedoel ik iets anders dan wat be doeld wordt met kunstboter of kunstwijn, iets anders dus dan namaaksel". Een kunststad noem ik een stad die de kunsten mint, en daar we hier werkelijk in een kunstminnende stad wonen, zou ik voor den Haag gaarne den eerenaam van Nieuw Athene" eischen als niet een paar Doitsche steden zich reeds dien naam betwistten. Ga, bijvoorbeeld, maar kijken op de Plaats. Daar vindt ge altijd kunst liefhebbers voor de ramen van Goupil, soms elkaar verdringend, en 'tis me steeds een waar kunstgenot me onder hen te begeven, al ken ik 't schilderij vóór het middelraam en de gravures en platen der beide andere ramen al nagenoeg1 van buiten, maar alleen om naar de mees terlijke critiek der Haagsche slenteraars te hooren, een critiek die wel is waar ontzettend uiteen kan loopen, maar daarom toch hoogst merkwaar dig is en van waren kunstzin getuigt. Dan, ga naar een Diligentia-concert, waar ge niet alleen voortref felijke muziek hoort, maar tevens een publiek aantreft, zoo kunstminnend en muzikaal als ge ergens vinden zult. 't Is waar, ik heb wel eens geword dat, als de laatste solist of soliste haar laatste noot had gespeeld of gezongen, tal van dames onder veel beweging opstonden om de slotsymphonie te outloopen, en dat onder al die beweging de teruggeroepen artist het moeilijk over zich verkrijgen kon te bisseeren, ja, zich zelfs wel eens verontwaardigd toonde; maar behalve dat heeren- en damesartisten meestal zeer licht op hun teenen zijn getrapt, beschouw ik zulke beschuldigingen tegen ons kunstminnend publiek als enkel laster, en evenzoo houd ik 't voor een praatje, dat de Diligentia-directie het publiek al meermalen zou verzocht hebben, de muziekuitvoering niet te storen door ontijdig opstaan en heengaan onder veel gestommel. Laster en praatjes, mijnhoer, anders niets! En dan, mijnheer, ga naar de opera. Vindt ge ergens ter wereld op zulk een bescheiden, kleine schaal zoo veel voortreffelijks vereenigd? Waar anders dan in den Haag zou 't mogelijk zijn zoo iets met zulke beperkte middelen tot stand te brengen ? Ik beu anders geen Haagsche opera-man. Ik verbeeldde me vroeger wel eens, dat onze opera eertijds goede dager» had gekend, toen ze nog ruim tenminste ruimer dan heden ten dage werd gesubsidieerd; ik dacht dat ze was afgetakeld en tamelijk in verval geraakt en alleen nog maar een soort van mode-artikel was gebleten, een plaats waar de beau-monde bij voorkeur heenging, omdat ze altijd nog meer (Mc en daarom ook duurder was dan de Hollandsche comedie." Maar blijkbaar heb ik me vrij sterk vergist. Ik liet me onlangs door mevrouw Pasquino overhalen om met haar de Reine de Saba'' te gaan zien ik bedoel hooren, en waarlijk ze had er mij niet te veel van verteld, want ze wist vooruit dat het iets prachtigs zou zijn. 's Waa inderdaad uitstekend. Dat ik het stuk niet te best begrepen heb, of liever dat ik de historie op zich-zelf een weinig.. onsamenhangend vond, zal natuurlijk wel aan mij hebben gelegen; maar ik heb me daar voor niet te schamen, want ik hoorde een heer een abonné, en operaabonné's weten uit den aard hunner betrekking alles naast me zeggen, dat het zulk een ondankbaar onderwerp was, dat door de heeren Barbier en Carréin een opera-libretto was omgezet, waarop zijn nevenman de cog al pedante vraag liet volgen, waarom die heeren dan juist dut onder werp hadden gekozen. Hatelijke vragers zijn er altijd. Een andere abonn blijkbaar ook zoo'n pedante alweter vertelde dat we hier met een histo rische opera te doen hadden, waarin letterlijk niets historisch was, zelfs niet eens de namen; wam, zeide hij, Soliman heette volgens het bijbel verhaal Salomo en de koningin die hem een visite kwam brengen, regeerde niet over Saba, maar over Scheba. Ik kende dien mijnheer niet, anders zou ik zoo vrij ziju geweest hem terecht te zetten met de opmer king dat Salomo waarschijnlijk Hebreeuwsch en Soliman Arabisch, en dat Scheba Hollundsch en Saba Fransch is. Die mijnheer scheen dat dus niet te weten. Als men aanmerkingen maakt, moeten ze maar juist wezen. Maar hoe 't zij, den tekst daargelaten opera-teksten zijn wel eena meer een weinigje onsamenhangend of onwaarschijnlijk de menschen deden hun best, zangers, zangeressen, choristen, ballerines, orchest, in 't kort iedereen, en 't publiek gaf alweder blijk van hoogen kunstzin door levendige toejuichingen, zelfs bij gelegenheden, dat ik me er over verwonderde. Laat ik er echter bij zeggen, dat ik niet muzikaal ben. Met niet-muzikaal bedoel ik, dat wanneer ik bij voorkomende gelegen heden in koor medezing, mijn buurlieden me geregeld verzoeken of ik maar niet zou zwijgen. Ik heb namelijk niet wat men gewoon is stem" te noemen. Bovendien weet ik geen ander instrument te bespelen dan het draai orgel altijd nog een toevlucht voor me als me niets anders overblijft maar een en ander belet niet dat ik veel muzikaal gevoel" bezit en dat als een ander valsch zingt, mijn gehoor onaangenaam wordt getroffen Aldus toegrust. mijnheer, oi' wilt ge liever, niet toegerust, achtte ik me alleszins gerechtigd, me te verwonderen als het publiek applaudisseerde, wanneer ik meende 't niet te moeten doen; bijvoorbeeld als onze zooge naamde fort-tenor zong oi' ook wel eens 't bewijs deed van te zingen, wat hem nog gemakkelijker schijnt te vallen dan het zingen zelf. Maar ik matig mij het recht niet aan, dat toejuichen af te keuren, weshalve ik het ook niet doe. Ons kunstminnend publiek weet in ieder geval beter dan ik wat zijn artisten toekomt. Maar behalve op muzikaal gebied, is er in een opera nog iets anders dat critisch kan worden getoetst en daartoe behoeft men geen kunsteuaar van beroep of verdienstelijk dilettant te zijn. Dat is de misten-scène; daarover mag een leek die een weinig smaak en een ziertja historie-kennis bezit, zijn gevoelen wel zeggen, en daarom durf ik er hier wel voor uit komen, dat ik 'teen minder gelukkige opvatting vond om in de werkplaats van den bouwmeester des Jeruzalemsehen tempels do afbeeldingen eener Egyptische sfinx en van een Hindoeschen afgod ta plaatsen. Daar evenwel de laatste ook dienst moet doen in Lakmé", welk stuk in Engelsch-Indiëspeelt zou eigenlijk mijn aanmerking deels ongegrond kunnen heeten. Mijn beet.jo historie-kennis zegt me niet duidelijk, hoe de bijbelsche Salomo, Eijn bouwmeester, zijn volk, zijn we:klieden, benevens Zijnes Majesteits corps-de-ballet eigenlijk gecostumeerd waren, maar ik moet eerlijk bekennen dat ik me 't heel anders had voorgesteld dan we 't ia la Reine de Saba" te zien kregen. Ik beweer daarom echter niet dat 't niet goed was. 't Zon best mogelijk zijn, dat, in Salomo's tijd sommige oostersche dames reeds, zooals de fraai gevormde Benoni in de opera, haar botünes met hooge bakjes uit Parijs lieten komen. Ook de kocingi»

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl