Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 448
tot in den boezem van het huisgezin; hij werd vertrouwd met ieder
kleedingstuk, met ieder sieraad dat mannen of vrouwen gedragen hadden,
ja ook daarmede hoe de kinderen gekleed en opgevoed werden. De inrich
ting der woningen kende hij spoedig zoo nauwkeurig, dat hij ieder stuk
huisraad de juiste plaats wist aan te wijzen; er is geen meubel, geen vaat
werk, waarvan de ouden zich bedienden, of hij bezat er monsters of af
beeldingen van. Ditzelfde geldt ook van de muziek-inatrumenten, en geen
levende weet beter dan hij, hoe ze door de ouden gebruikt wei-den en
op welke wijze deze de dansreien dooreengestrengeld hebben. Ieder be
richt dat tot ons gekomen is over de gezellige genoegens in Egypte,
Hellas en Rome, heeft hij verzameld; en als hij zijne vrienden den afge
storvenen de laatste eer laat bewijzen» zou men denken dat hij getuige
waa geweest van het weegeklag der weduwe en van den rouw des
konings, wien de wU des Allerhoo#sten den eerstgeborene had ontno
men. Was hem op school reeds de godsdienst der Ouden niet vreemd
gebleven, zoo onderzocht hij in Italiëde bouwvallen der tempels, en
maakte zich daar en tehuis vertrouwd met ds kleederdracht en de rech
ten der priesters, met den loop van den eeredienst, met de offers en
feestoptoehten. Hij leest en studeert wel menig dichter en schrijver der
pudhejd en de beste boeken over het leven der Ouden, maar de bron
nen uit welke hij het meest en het voortreffelijkst put, zijn toch de
gedenkteekenen zelf. Zoo is er geen monument van metaal of marmer,
geene muurschildering, geen beeld op een vaas, geen mozaïek, geen werk
van de antiek.» pottebakkers-, steenhouwers- of g udsmidskunst, dat hij
niet bestudeerd heeft en in de schatkamer zijner kundigheden heeft ge
borgen, en zoo moest het hem eindelijk gelukken, zich in de oudheid
evenzeer tehuis ta gevoelen als in den tegenwourdigen tijd. Dat
tijdperk van het leven der menschheid waarin het schoone en goede
samenviel en als laatst bereikbaar doel het naar ontwikkeling stre
vend gemoed voorzweefde, stond hem veel nader en bood aan zijn
genie veel grootere bevrediging dan zijn eigen tijd, waarin de schoon
heid door het nut, goedheid door verstand wordt verdrongen, en waarin
het evenzeer veroorloofd is zich van de natuur te verwijderen, als het
ia de oudheid roemvol scheen, de natuur te volgen en naar haar te ie ven.
Z\jn ideale geest verlangde weg te komen uit ecne maatschappij, die even
als de geblaseerde bijzondere persoon slechts geldig vindt, wat werkelijk
heet; en als 'hij op deze vlucht naar iets zocut dat in den geest inet hem
Verwant was, en waarvan hij zeker was begrepen te worden evenals hij
het begreep, dan vond hij zulks zeker bij zijne dierbare Ouden"'. Hij
werd n der hunnen, en daarvoor dat hij met liefde iedere aandoening
begreep van hun schoon, naar do nntunr ingericht leven, gaven zij hem
lieve en grootsche, aangrijpende en bekoorlijke onderwerpen toruüf.
Men heeft hem dikwijls dca oudheidkundige onder de schilders genoemd,
en niet ten onrechte, want hij kent de antieke levensbeelden, die hij
voorstelt, beter dan menig geloeide; maar zijn kennis is zoo vrij van
boekenstof als de sterrekunde van den Arabier in de woestijn, die aan
het uitspansel boven zijn hoofd den weg heeft leeren vinden, omdat die
stomme, eeuwige wandelaars aan het luchtruim hem den weg wijzen in
het donker, en omdat zij den kocleu, zegenrijken nacht versieren, welke
hem liever ia dan de brandend heete dag. Zoo is ook Tadema gekomen
tot de kennia van het leven der ouden, omdat het hem met zijn zuiver
raenschelijke beschaving zoo oneindig aantrekkelijker toeschijnt dan
het nuchtere heden, tot welfea te laat geboren kind het lot hem ge
maakt heeft. Vroolijk en onbevangen als zijne ouden" zelven treedt hij
voor den ezel, en als dan in de schilderij die bij voortbrengt, het
bijeondere en hot geheel zoo echt en smetteloos antiek uitvalt, als had hij
er een geheel tuighuis van geleende wapens bij to hulp geroepen, dan
heeft hij toch niets anders gedaan dan zich de kleederdracht, het huis,
huisraad, den tuin en de kamer van een lieven vriend herinnerd, bij wien
hy dikwijls te gast giug en waar hij met open oogen rondgekeken heeft.
De oudheid is het tehuis van zijn genie en daarom vindt dit hier zijn
Btof; hij' zou zich tot iets vreemds wenden als hij onderwerpen uit den
tegenwoordigen tijd zocht. De gansche wereld behoort den kunstenaar
en ook de tijd stelt hem geene grenzen; ieder onderwerp is goed, zoo
dra het den mensch belang kan inboezemen, Doch om een, beeld uit
lang verleden toestanden en tijden zoo te voorschijn te roepen dat het
de later levenden boeit en tot hunne ziel spreekt, daartoo behoort, dat
wat Tadema's voorstellingen uit de oudheid zoo ecnig en onovertre
elijkmaakt, n.l. het geheel zich indenken en meeleven in den tijd van het
onderwerp. Hij heeft zich het geestelijk burgerrecht onder de ouden ver
worven en omdat hij een der hunnen is geworden, kan hij hun zijn en
leven zoo onovertreffelijk waar en echt voorstellen, als hij dat doet.
Reeds in 186*. heelt hg, schier bij het begin van zijn we» door de oud
heid, de eerste Egyptische voorstelling vervaardigd. Op mijne vraag hoe
hij aan het volk gekomen was, aan hetwelk ik-zelf sedert een kwarteeuw
den besten tijd en de kracht mijns levens wijd, gaf hij ten antwoord: Waar
Zou ik wel anders hebben moeten aanvangen, als ik mij niet met het leven der
Ouden wilde vertrouwd maken ? Het eerste wat reeds het kind uit oude tijden
verneemt, vo.rt hem aan het hof der Pharao's, naar Gosen in Egypte,
en wanneer men teruggaat naar de eerste bron v.in kunst oa kennis
bij andere oude volken, hco dikwijls komt men daar tot uw Egypte!"
Daarenboven lag er iets in de grootschheid en eigenaardigheid der Egyp
tische kunat en in de oorspronkelijke, welgeordende en hoogst zedeiijke
beschaving van het egyptische volk, d*t hem imponeerde, dat weerklank
in hem vond en hem boeide. Hij had als ieder waar kunstkenner en
kunstenaar een open oog voor de schoonheid van de werken, niet slechts
der bouwkundigen, maar ook der beeldhouwers van het oude Egvpte;
ik heb hem even als Drake, Gnauth en andere groote kunstenaars met
bewondering tot de beeldhouwwerken uit het oude rijk den blik zien
heffen, zoo ook schilders als G. Richter, Gentz, Lenbach en Piloty er
over hooren spreken. Den uitmuntenden, te vroeg gestorvenen oudheid
kundige Friedrichs zag ik in beschouwing van deze beelden in het mu
seum van Boelak van denkbeeld veranderen en van een verachter tot een
lofredenaar der Egyptische kunst worden. Over de ornamer.tale kunit
der Egypteraren, waarvan zulke sclioone proeven op de monumenten aan
den Nijl zijn achtergebleven, spreekt Tadema met de grootste warmte.
Waar hij wat schoons ontmoet, is hij bereid het te erkennen, en bij zijn
sterk sprekenden zin voor het eigenaardige vindt hij ook groot behagen
in de schilderkunst der Japaneezen; hij beeft bij de waarlijk kunstvol
ingerichte vertrekken in zijn huis te Londen, vele Japansche motieven
gebruikt.
' Wordt vervo1if$£
UIT PARIJS.
LTII.
Na het gevaar van een hevige indigestie op to loopen getrotseerd te
hebben want in de dagen van Kerstmis tot Driekoningen heeft een
Parijsche maag heel wat te lijden, om nog niet eens te spreken van de
houboua en zoetigheden, welke het Nieuwejaar over ons uitstrooit
loopen we nu de kwade kans om op de een of andere wijze vermoord
en uitgeplunderd te worden. Drie ergerlijke misdaden in eeu week tijds.
De vrouw van een kroeghouder in do rue Beaubourg gesmoord om de
spaarpennin^en van haar afwezigen echtgenoot te rooven: in de rue
Caumnrtin eene fille galants den hals afgesneden door een bij haar toe
gelaten onbekende, die belust bleek te zijn op hare juweelen; de prefect
van Eure, in een spoorwegcoupéhet slachtoffer geworden van eaue naar
alle schijn persoonlijke wraakoefening.
Geen wonder, dat Parijs in onrust en opschudding is! Nauwelijks is het
proces van den koelbloedige n moordenaar Barbier afgeloopen, waarbij
menigeen de schrik om het hart is geslagen, omdat daaruit opnieuw
is gebleken, hoe weinig veilig het leven van iemani is, die wat in de
wereld bezit. Men moet tegenwoordig sterke zenuwen hebben om zijn
zinnen bij elkaar te houden en daaraan ontbreekt het juist te veel in
onzen tijd van nevröse. Het lot van Maton, wiens zuinig bespaarde schat
Barbier verlokte om zijn moordenaar te worden, heelt een neef van Jules
Favre, die evenals Maton alleen woonde en veel van zijn geld hield, het
hoofd op hol gebracht en zelfmoord doen plegen. Zeker wel het
allerzonderlingste middel om zich tegea kwaadwilligen te vrijwaren !
Groote beroering ook in de hoogst aristocratische deftige Joclcey-Chib.
De Oude en de Jonge leden zijn tegen elkander verdeeld, want de
candidatcn der eersten worden door de laatsten en omgekeerd die der
laatsten door de eersten in dea laatsten tijd geueballoteerd. De oudere
leden willen getrouw aan het oude principe: in de eerste plaats sportsmen
aannemen, de jongeren vragen voor alles naar afkomst en adeldom en
drijven dit zoover, dat zij onlangs een flink en goed bekend officier, nog
vel een zoon vaa een der Clubleden, hebben godeballoteerd, louter en
alleen omdat hij geen kwartieren kon aanwijzen. Of liet plan om den
vrede te sluiten door dienzelfdea officier straks als lid toe te laten,
nog zal doorgaan, wordt betwijfeld: het rechte er van schijnt niemand
te weten: de Jockc-y-club is zoo geheimzinnig in haar doen en laten en
verfoeit de pers, reactionnair als zij is.
Octave Feuillet heeft indertijd eene komedie geschreven, die hij la Crise
noemde. Er zou onder denzelfden titel een aadere zijn te maken met
bijvoeging van het enkele woordje: ministérielle.
't Zou een kluchtsjiel kunnen worden van de allervermakelijkste soort
en de onmogelijkste personen, de meest dwaze toestanden zouden er in
kunnen worden opgenomen. Of neen dat is te veel gezegd, want het
publiek zou zeker al te overdreven charge en al te groote fictie op de
planken veroordeelen en uitkrijten, wat intusschen op het groote tooneel
der wereld niet anders, niet meer dan de eenvoudige werkelijkheid is.
De laatste heusche ministerieele crisis zou er een nieuw bewijs voor
hunnen leveren. Nu, wij hebben dan weder een ministerie. Dat is de
hoofdzaak. Maar voor hoe lang? Een vraag, die de kroniek niet behoeft
te behandelen noch op te lossen.
Octave Feuillet, wiens naam ik daareven noemde, is gelukkig van zijn
zware ziekte hersteld en kan eerstdaags te Parijs verwacht worden om
zelf de leiding der repetities op zich te nemen van zijn nieuwen
tooneelarbeid, Ghamillac, dat door de Comudie Francaise zal worden opgevoerd.
Dat zal voor hem een heel ding zijn, want Feuillet is een en al zenuw.
Zoolang hij te Parijs woonde, moest hij, als hij wilde werken, zijn hoofd
geheel in de watten steken om niet door het geratel der rijtuigen in zijn
gedachtenloop te worden gestoord.
Daarom is hij een rustig plekje gaan opzoeken te Versailles, waar hij
spoedig in een der stille, verlaten avenues iets van zijn gading gevonden
had. In die calmeerende omgeving had hij geen watten meer noodig, want
hoogstens om de drie maanden komt daar eens eea rijtuig voorbijrollen.
En nu zal bij die zalige rust vaarwel zeggen, uit dat kalme leven zich
losrukken moeten, om dat te verwisselen met al het rumoer en lawaai
van een wereldstad, om het hoofd te bieden aan al de prikkelende opwin
ding en ergernis aan zulke repetities onvermijdelijk verbonden, ea dan
nog daarbij al de emoties van een eerste opvoering.
Een wereld vol verschrikkingen, waartegen hij nu reeds als tegen oen
berg opziet en waarvoor hij al zijn moed en geestkracht zal noodig hebben.
Maar komen zal hij want is de mensch ook zwak en teer, de kun
stenaar in hem is machtig en sterk.
Bovendien zal Ghamillac, als men op de voorteekens mag afgaan, een
groot succes hebben en aan Feuillet, na de moeite en den angst, veel
roem en eer aanbrengen. En hoe gevoelig hij ook moge wezen voor alle
geluiden, tegen n geluid hebben zijne zenuwen nog nooit geprotesteerd,
tamelijk tegen dat der bravo's.
Alweer een verandering in een programma.
Volgens de laatste berichten zou Patti zich met het terugkesren der
lente laten hooren op het tooneel der Opéra-Comique.
Dit plan is nogmaals en nu voor goed gewijzigd.
Patti gaat, na haar rondreis door Oostenrijk en Rumeniëvolbracht te
hebben, naar Nice. Van daar brengt zij een bezoek aan Spanje en Por
tugal om in de maand Februari over Parijs terug te komen.