Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 449
UIT DE BISSCHOPSTAD.
't Is Maandagochtend negen uur. Ik kom juist beneden, toen de
voordtur opengaat en een politieagent, weinig eerbiedig Mabak geheeten, aan
d» meid de opdracht doet om te zorgen as dat" de straat schoon wordt
gemaakt tot drie meter uit den gevel van het huis. 't Kan zijn dat ik
korzelig was, omdat de dooi mijn plannen van een rijtocht over den
Vaartschen Rijn in duigen wierp, maar met zekerheid kan ik geen reden
opgeven. Om kort te gaan ik riep den agent, zette een hoogst gewich
tig gezicht en zei dat ik geen plan had om de straat, die mij niet toe
behoort, schoon te laten maken, veel minder om het zelf te doen en dat
ze morgen of overmorgen wel konden komen om mij op te dragen het
politiebureau schoon te laten maken, dat voor het schoonmaken van aan
do gemeente toebehoorende zaken de gemeente zelf maar zorg moest
dragen, enz. enz.
"" De beambte in functie voelde zich geïndigneerd en vond het nood
zakelijk dat te toonen door het gebruik van min gepaste uitdrukkingen;
hjj beweerde dat de plisievoordening der is om gehoorzoamp te worde
en dat hij me een proces verbaal van.... een zeker lichaamsdeel, waar
van men gewoonlijk den naam niet noemt, maar zeker in fatsoenlijk
gezelschap nooit dien, welken hij gebruikte, zou bezorgen en, as dat hij
der op zou vigeleeren en zeker voor beboeting zou zorgen, as ik niet
reseleveerde te doen wat hy gebood."
Ik bied hem een sigaar aan, bedenkende, dat hij het niet kan helpen
dat men hem zulk een boodschap laat doen en ziedaar] de woedende
Cerberus op eens veranderd in een lam. Ik zou meheer toch raaie, as
dat hij zijn straat . . . ." Maar man 't is mijn straat niet, 't ia de straat
van de stad." Jawel maar meheer gebruik haar toch en 't staat zoo
nonselant zoo'n vnile boel voor uwes deur." Neen ik ben niet van plan
er iets aan te doen en je moet maar procesvesbaal opmaken." Maar
meheer wie moet dan al dat vuil opruimen?" Laat de stad er voor
zorgen." Dat hebbe vemorge zeker al wel tien lui teugen me gezeg:
Agent aegge ze, we doeue het niet, zegge ze en ik zeg maar de
plisieverordenmg, zeg ik, is dat dab niks, zeg ik, die mot je toch gehoorzame,
2Jj is door je wettige chefs gemaak, zeg ik. Neen zeggen ze, agent, an
die vrordening stoore we ons niet, zegge ze, ze Beneeren zich der heele
maal niet an en dan is het altijd maar laat de stadsreinigiog der voor
zorge, waar is die voor als ze de straat niet schoon houdt?''' Nu ze is
hier flink genoeg die stadsreiniging (gemeentereiniging noemt zij zich,
maar stadreiniging is al veel te mooi, want haar reinigingen bepalen zich
maar tot enkele straten en de riolen. Maar meheer ze kan toch niet
al het vuil opvegen!" roept Hermandads dienaar met min of meer
hooge stem uit. Wat noemt ge vuil ?" vraag ik en te gelijk ant
woordende geef ik de definitie van een mijner vroegere leeraren:
vuil is al Wat zich niet op de plaats, waar het behoort, bevindt," deu
kende dat het zoo al heel mooi is. Nu as meheer dan is wat kwartjes
of dubbeljes in zen zak heef en die in mijn zak wil laate overgaan, dan
zijn ze niet op de plaats, maar ik wil dat vuil wel. Nu meheer vuil,
dat is in een woord, nou wat za' ik zegge vuil, da's vuil, da's
smeerlapperij. Maar ik heeft geen tijd meer en dus meheer weet 'et, as de straat
niet schoon ia dan draait uwes er tegen an. Nou meheer je doe maar,
laat je nog maar is raaie, en laat em schooumake, Jan raaid het je, dag
meheer je dienaar1." En de klabak salueerende af.
Ik naar mijn kamer om wat na te lezen, voor ik naar mijn kantoor
ga. Tjingeling! even zien wie daar belt. O 't is maar een arme vent.
Er wordt geklopt. Binnen!" Meheer, daar is een man die vraag of
bij de straat mag schoonmaken." Als hij daar plezier in heeft zal ik
't hem niet beletten." Ja, maar hij vraagt ? 2.?." Jaag hem dadelijk
Weg," roep ik driftig. Nog geen vijf minuten later gaat de bel weer
over. Wér Zoo'n kerel! Ik wou dat ze op de Mookerhei zaten. De
meid komt binnen; nog voordat ze een woord gesproken heeft, roep ik
al: niet noodig, jaag maar weg. Maar mijnheer Ik wil er niets
meer van hooren, jaag weg." Maar mijnheer de straat bij....." Ik
zeS jo jaag hem weg." De straat moet dan maar vuil blijven. En nu
geen woord meer. Ga heen zeg ik je en kom me niet meer over die
Straat zaniken." Een half uurtje lees ik rustig door, toen bedenk ik
mfl, dat het tijd zal worden voor het ontbijt en dat vrouwlief weinig
lust in wachten heeft. Ik sta op, kijk even uit het raam en waar
achtig weer zoo'n kerel, nu met een jongen en een paar wijven.
Meheer zuwwe is ?" roept hij mij van de straat toe. Maar ik ben doof
tón dat oor. Hébaas zuwwe die smeerkliek is van de straat vege ?"
Dank je," roep ik driftig. Allebeneur dan geluk dermêe," roept de vent
brutaal terug en een van de dames voegt mij toe: kale jakhals, gierige
st...,. kerd" en meer dergelijke fraaie bijnamen, die mij natuurlijk niets
kunnen schelen, daar ze ma ar van dat vuile, akelige, gemeene Utrechtsche
rapaille afkomstig zijn. H. v. Sticht.
(Wordt vervolgd).
KUNST.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Frascati: De Minnarijen van Cleopatra;
De Bloemenfee.
Stadsschouwburg: Die goeds Buitenlui.
De Bemplagant.
D* jonge en oude Heeren, die gevlast hebben op zeer gedekolleteerde
tooneelen, toen zij het eerst vermelde stuk zagen aangekondigd, hebben
een misrekening gemaakt Het stuk van Mare Michel en Delacour is
een alleraardigste dagelijksch-levcn-komedie: namelijk Parijzer dagelijksch
leven. Nochtans zou een moeder er haar dochter heen kunnen brengen :
want toestanden, waarmee men de jeugd niet gemeenzaam maakt, komen
hier slechts der-mate verbloemd in voor, dat dem Beinen alles rein kan
blijven.
Zulke luchtige, kluchtige en vluchtige echt fransche blijspelen kan men
niet vertellen; men moet ze zien. en dan niet minder van uitvoering dan
bij de HH. Prot het geval was.
Mej. Marie van Westerhoven, hoewel een door en door Hollandscbe,
heeft het rolletjen van Cleopatra uitmuntend geënleveerd (bjj franscha
zaken gebruikt men fransche taaiwendingen). Met haar fyziek (dat, ia
zijn soort, geen bevalligheid mist), is deze rol niet voortreffelijker te
spelen. Daar komt bij, dat men nu en dan gelegenheid heeft haar gladde
zingstem te genieten, en dat zij, vooral door den Heer Kiehl, den minnaar
van Cleopatra", zeer goed werd ter zijde gestaan. De Heer van
WesterhOTen kwam niet veel uit; maar dit ligt aan het stuk, dat twee tooneelen
te min heeft. Een der bedrijven speelt op de belgische grenzen; de Heer
Dorémaakte hiervan het snaaksche gebruik, om wat Vlaamsch ta
klappen".
De Bloemenfee", dat den avond verder vulde, en ons toch nog ver
oorloofde vóór 11 uur thuis te zijn, is een bevallig ballet van louter dans,
en zonder dramatische prseteiisie. Mej. A. Zimntermann is eene schoona
vrouw, die, hoewel zeker twee maal Sarah Bernhardt opwegende, gratie
en energie heeft. De Heer Qenée, een der weinige dansers, die men nog
nu of dan eiet, heeft de geheele zaak gedirigeerd, en den Heeren Prot
is men voor eene liclitrijke dekoratie dank schuldig.
De Koninklijke Vereeniging" heeft ons het groote kunstgenot verschaft
eeaer herhaling van Nos bons villageois". Het pathetiesch element is in
dit stuk, gelijk men weet, veel minder voor-handen dan in Les bourgeois
de Pont-Arcy" of in Daniel Piochat"; Die goede Buitenlni" staan dich
ter bij Nos intiraes" beide komedies, waarin geuzurpeerde reputaties
(zco-als men in het beschaafd Europeesch zegt) voorbeeldig worden af
gebroken. De spanning is ook niet zoo groot als in Les pattes de mouche",
en de wel eens belachen, maar daarom niet buiten gevecht gestelde strijd
krachten eener intrige van briefjens en laadtjens spelen hier dan ook
tijna geen rol in. Maar de zedenschets is meesterlijk, de dialoog vernuftis,
en de verwikkeling met grooten takt bewerkt. Men moet altijd denken,
dat men in Frankrijk is, waar het bij-een-vinden van een man en een
vrcuw op een ongewoon uur, al staan alle deuren ook open, heel licht
tot een verdenking en beschuldiging leidt.
De duo van den Baron met Genevièvs, in het laatste bedrijf, is een
meesterstuk; de rijkste akkoorden van menschelijke harten ontwikkelen
zich hier.
De uitvoering liet weinig te wenschen over. De Heeren L. Bouwmeester
(Baron), Morin (Mo)isson), van Dommelen (Flonpiti), de Boer (GrincJm),
en de Dames S. van Biene (Paullnc}, Rössing (Gencviève), Chr. Poolmaa
(Mariotte) waren volmaakt in hun rol. Ook de andere partijen werden
goed vervuld. De Heer De Jong (Ucnri Morisson) kwam ons voor niet
erg en Schulze (Piparl) wat heel veel op zijn dreef te zijn.
De dekoraties waren zoo als men ze van het Nederlandsen Tooneel"
in den Stads-Schouwburg gewoon is: zeer voldoende behoudende liet
weinig verzorgen eener gelijkmatige verlichting. In het eerste bedrijf was
het achterschutdoek geheel in donker en het publiek dat « la droite fin
speetateur zat had een te overvloedig genot van de gasvlammen d la gaiicUe.
Daar moest iemant aangewezen zijn, die bizonder op dergelijke dingen
lette. Men had ook in de zaal nog al last van den rook eener
bengaa'sche verlichting. De Meiningers lieten ook oms (naturalistiesch genoeg)
rook in de zaal komen; maar welriekend en met opzet.
In de vertaling is hinderlijk, dat men en galant homme door als een
galant man weergeeft; het is natuurlijk: als een man van eer of man
van opvoeding. Het woord collier moest men niet onzijdig maken.
Dit zijn echter kleinigheden, die den uitmuntenden totaal-indruk (door
het opgewekt samenspel bizcnder verhoogd) weinig schaadden.
De Heer Kosier Faassen geeft ons, in zijn Remplagant", een zijner
beste stukken. Nochtans zal menig-een het slot-incident der blindwording
van den bekeerling, laatstelijk krijgsheld in Atjeh, met de tooneelwetten
strijdig rekenen niet de wetten der konventie, maar die uit het na
tuurlijk gemoedsleven-zelf geput worden. Wat in den loop der vier be
drijven gezegd is, leert ons genoeg, dat Alexander Bertha en Bertha
Alexander bemint. Als nu, in het 5e bedrijf,ieder-een verwacht, dat de gewe
zen verloren zoon" met lauweren bedekt (epauletten zijn er niet meer) van
Atjeh zal te-rug-keeren en moeder en bruid in de armen vallen, dan houdt do
bruid korte monoloogjens en geraakt in gesprekken, die doen vooronderstellen
dat zij, op het punt haar hand te geven aan den man, dien zij acht",
kapt. Worms, bij het plotselijk optreden van heni dien zij liefheeft, een
middel zal vinden om de stem van haar hart in te volgen: maar neen,
het didaktisme, de bekommering, de onduidelijke stemming van Bertha
komen bier uit voort, dat zij de blindheid van Alexander heeft vernomen. Als
hij eindelijk vóór haar staat, vraagt zij hem ten huwelijk, maakt geen
aanspraak op zijn liefde (!), maar wil hem trouwen, om hem te verplegen.
Dat onverwacht pathetieke aan het slot van het stuk maakt geen
goeden indruk, en de kleurloze voordracht van Mej. Vink is aan den
auteur te wijten.
Toch handhaven wij het oordeel, boven uitgesproken. Het derde be
drijf, het binnenplein der kazerne, is uitmuntend; 't is klaar, gevuld,
flink, geestig en krachtig. Daarvoor reeds heeft de Heer Faassen, de
uitmuntende vertolker van den door hem geschapen oppasser Werner,
een eerekrans verdiend.
Min goed gedacht komt ons ook de handeling voor van Kapt. Worms,
die, in plaats van (na dat hij van het krijgsrecht afstand gedaan heeft)
Alexander eenvoudig tot een tweegevecht uit te dagen, hem eerst nog
eens de zelfde beleediging aandoet, die hem van zijn medeminnaar weêrvaren
was. Dat doet men niet. Men geeft geen oorveegen, geen
c/iigwe«a«des te-rug; men daagt uit.
De verhouding tusscben Ckarlotte en Albert blijft ook, in het stuk, ia
den steek. De dood van den Kolonel is weinig gemotiveerd.
Ondanks dit alles laat het Drama", vooral de 4 eerste bedrijven, zich
met genoegen zien, waartoe het goede spel der Vereenigde rotterdamscha
Tooneelisten" veel bijdraagt.