Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 449.
der gevangenen. Daar doet zich de stem van een grijsaard hooren, die
den dood, welke hem den eeuwigen morgen toegemoet zal voeren, rustig
verwacht; ma-ir een ^ongaling kan zich roet het noodlot, als offer te
moeten sterven, niet verzoenen. Viel hij als held in den slag dan zou
uj waardig hebben geleefd, nu echter sterft hij als een ellendige slaaf.
De. priesters der godin Hertha verschijnen thans met het offerzwaard,
«m den offers den doodelijken sla» toe te brengen. Deze storten zicli
onder het woeste gezang der Druïden, met hunne rossen in de golven
van bet Hertha-meer, waarin zij allengs verzinken. Dieper en dieper
daalt de nacht maai in het Oosten verschijnt reeds de eerste scheme
ring van den ontwakenden morgen, dia alras weder in nieuwen glans
aaubreokt."
De heer Gernsheim hesft bij dezen tekst eene muziek geschreven, die
de toestanden zeer juut karakteriseert; de kalme berusting van den
grijsaard en de wrok van den jongeling tegen zijn noodlot is'goed
geteekend, het gezang der Druïden werkelijk woest en het weder aanbre
ken van den dageraad over al deza gruwelen met Gernsliaim's meester
schap geschilderd. Over hefc geheel ligt een wxias van droefgeestigheid,
hetwelk den toon van het gedicht voortreffelijk weergeeft. Dit nieuwe
opus kan als een goede aanwinst voor het repertoire van kleinere ge
mengde zangvereenigingen beschouwd worden; doch bij eeue.uitvoering
zonder orkest zou, het m. i. veel van den indruk, dien het thans maakte,
verliezen. Jammer voor den componist dat de twee eerste maten (die
naderhand nog e<ms terugkomen) natuurlijk zonder zijn weten op een
baar gelijkluidend zijn niet het bekende Engelfelio liedje: No one tolidp
me "enz'., dat nog niet zoo heel lang geleden op alle hoeken van
destraten werd uitgegalmd; ik verdenk een deel van het koor bij die maten
de Engelsche woorden te hebben gezongen in plaats van die welke het
tekstboek voorschreef!
De eerste afdeeling werd besloten met Scant aus Parsifnl van Richard
"Wagner; ik behoor niet tot de volgens de "Wagnerianen?? bevoorrechten,
«f. ? volgens de tegenpartij veroordeelden, die de Bayreuther opvoe
ringen van dit i»erk hebben bijgewoond; nu ik dit fragment gehoord heb
zal ik my inün leven lang blijven verwijten, dat ik destijds niet alles heb
terzydegesteld wat mij verhinderde te gaan, en niet bet geheel heb ge
hoord en gezien onder de leiding van den meester zelf; want is het
Biet al mogelijk na eene eerste auditie en zonder den tooneelrnatigen
toestel die er als 't ware onafscheidelijk bij behoort een juist oordeel te
vellen de :.ndrnk dien hafc op mij (en blijkbaar op een groot deel der
aanwezigen) gemaakt heeft, was overweldigend, en kan slechts meer en
nog eans meer vruchteo van dien booin der kennis doen verlangen.
Het is opmerkelijk dat vele der grooto mannen op liet gebied dar tonen
op rijperen leeltijd hunne schoonste lauweren behaald hebben met werken
van religieusen inhoud of strekking, daar is bijv. Mozart met zijn Requiem;
Verdi met zijn lijkzang voor Manzoni, Gounod met zijn Rédemption; en
als ik daar Wagner bij mag voegen, dan scbijut hij mij nimmer zoo ware
mitsiek geschreven te hebben als in Par si f al, te oordeelen althans naar
het Fragment, hetwelke Toonkunst ons op haar Concert deed hooren.
Beethoven'» negende volgde na de pauze; hier kan ik slechts het hoofd
buigen en ~ nog niet zoover in deze schepping doordrongen zijnde om
er onvermengd by te genieten toch een werk bewonderen, dat door
alle meest bevoegde beoordeelaars als het hoogst bereikbare beschouwd
wordt; ik schaam mij wezenlijk eenigszins dat ik het moet neerschrijven,
maar ik twijfel of ik het wel ooit zoover brengen zal, het hooren van
dit kunstgewrocht als eene uitspanning te beschouwen. Met mijn hoefd
bewonder ik de ontzettende opeenhooping van tonen, het meesterschap
Over en het omgaan met de voorschriften der theorie, hot in het laatste
gedeelte opbouwen van de melodie van Freude, schoner Götterfurikenn
van af de laagste strijkinstrumenten unisono tot aan de geweldige
ineensmelting van al wat het orkest oplevert en de memcïielijke stem voort kan
brengen aan het slot .... mijn hart wordt er niet door aangesproken.
Aan welk gebrek in mijne muzikale constitutie moet ik dit toeschrijven 'f
want een gebrek moet het zijn, na de uitspraak der groote mannen, die
op het gebied der tonen als rechters mogen optreden. Het verdriet mij,
dat is zeker.
De uitvoering zoowel van Nordische SoinmefnacJit, als van
füvsifal en IXe Symphonie was zeer goed, eotus voortreffelijk; koor en
orkest kweet zich met loffelijke toewijding van zijn taak en vooral hefc
eerste.had- eer van de moeite en tijd, aan het instudeeren "besteed. Het
gedeelte voor knapeustemnien (hier door (iaraes vervangen) klonk heerlijk.
De dames Slüller?Konnebürger en Anna Sohauenburg, die alleen in
Beethoven's werk als solisten behoefden op te treden, voldeden zeer goed:
de laatste schynt over een meer dan gewoon altgeluid te beschikken.
De heeren Carl Hill, Dr. Gunz en Paul Haase (de laatste onzichtbaar
als Titttrël) vervulden hunne partijen met de gewone toewijding en het
bekend meesterschap. Den heer Gernsheim een warm woord van lof en
dank voor alles, wat hjj aan het welslagen van dit Concert heelt ten
koste gelegd.
, Zaterdagavond was het in de Opera Benefice-voorstelling voor Mevr.
Charles Hirsch; wat beduidt bij de tegenwoordige inrichting der zaak
eigenlijk eea b*nefiet? Ik weet het niet en houd mij dus voor inlichtingen
aanbevolen. Mevi'. Hirsch had voor deze gelegenheid de Httgenotten ge
kozen en hoewel deze Opera toevallig in de laatste veertien dagen reeds
twee malen gegeven was kan ik mij hare keuze toch best verklaren, want
weinige andere bieden als deze dar kunstenares zoo uitmuntend gelegen
heid om haar schitterende coloratuur te doen bewonderen. Het zij reeds
dadelijk gezegd ??zg slaagde volkomen, spel en zang was zoo goed als
ooit, en zoo deze opvoering tot het beste mag gerekend worden wat zelfs
grootere Duitsche theaters kunnen producecren, dan is dit zeker voor
een gróót deel te danken aan de wijze waarop Movr. Hirsch de Margare- '
tha weergaf; vele bewezen van waardeering vielen der begaafde kunste- j
naras in den vorm van bouquetten, kransen en bloemenmanden ten deel. i
Ovei' de opvoering zelve zou ik heen kunnen stappen als niet de bezet- |
tini? 'anders geweest ware dan toen ik haar in een mijner vorige besprak.
Maröl werd thans door den heer Behrens gegeven; het was een genot
zijn schoon, edel orgaan weder te hooren en, hoewel in 't begin blijkbaar
minder goed gedisponeerd, nam hij later schitterend revanche; de partij
van Nevers was ditmaal in handen van den heer Paul Haase, die het, zijne
tot een schoon geheel bijbracht. De hoer Labatt (Raoul) deed reeds by
zijn eerste optreden een zóó oustuimigen aanval op het sonffleurshokje,
dat de slechts ternauwernood onderdrukte noodkreet, die daaruit (vergis
ik aiij niet) opsteeg, mij in het, minst niet verwonderde; hij veroverde
evenwel aanstonds aller harten door de wijze waarop hy zjjne begroeting
KAn liesse mort, in tiessc medeln Ereis', in tiessem frohen Baus" voor
droeg (in mijn tekstboekje stond: An diesem Ort, in diesem edlen
Rreis\ in diesem frohen Baus", maar het was eene zeer oude uitgave;
meerdere fouteu kwamen er in voor, want later hoorde ik den heer
Labatt zingen man Hars"1, terwijl in mijn tekstboekje abussievelyk
stond mein Hcrs'' enz.; men zij dus bij het aanschaffen van tekst
boekjes voor deze oudere uitgave voorzichtig!) Op enkele onzuiv
rhcdeu na was overigens deze Ra vol zér goed, en had voornamelijk in
het groote doet in het vierde bedrijf bepaald uitmuntende oogenblikken.
Mevr. Mielke deed zich ook dezen avond weder kennen als rijkbegaafde
kunstenares en wie haar in het ovengenoemde groote duet gehoord en
gezien heeft zal hst zeker niet licht vergeten. De overige rollen waren
in dezelfde handen als vóór 14 dagen en behoeven geen nadere bespreking;
alieen trad de heer Grüning ditmaal op als Bois-Rösé.
Die Kaiserstocliter ging Zondagavond voor de derde maal alhier, thans
met den heer Raer van het Darmstadter theater in de partij van
EginJiard; ik kan niet anders zeggen dan dat deze opvoering de beste was,
die hier tot dusverre van dit werk heeft plaats gehad. Het orkest was
ditmaal zeer goed, bet koor (schoon niet vlekkeloos) beter dan bij de
tweede opvoering, Mevr. Jaïde beter gedisroneerd,-Mej. Bettaque en de
heeren van Bongardt, Schukowsky, Druram (hoewel nog merkbaar ver
kouden) en Bolle even goed als de beide vorige malen. De voornaamste
verbetering was echter het optreden van den heer Baer in plaats van den
heer Udvardy; de heer Baer beschikt over een vrij sterk, klankvol, iets
naar het barylonachtige zweemend tenoor geluid, dat gemakkelijk aan
spreekt zcodat hem het zingen schijnbaar geen inspanning kost. Door
een en ander kwamen de solo's, duetten en vooral de ensembles meer
tot hun recht en kon daarvan eerst nu eigenlijk de schoonheid ten volle
genoten worden.
De heer Baer is sadert zijn engagement aan onze Opera, vele'jaren
geleden, enorm vooruitgegaan; of hij eohter een bepaalde heldentenor is,
welk emplooi hij te Darmstadt vervult, meen ik te moeten betwijfelen.
Nu, echte heldentenoren zyn er niet veel, en (zoo zegt-een vriend van
mij) als ge er dan -werkelijk een hsbt, zooals de heer Labatt, dan weet
ge n:et beter te doen dan op hem te smalen; ik moet hiertegen
protcsteercn. Van nature en karakter ben ik zeer meegaande, en vooral
voor onze Opera wil ik veel door de vingers zien omdat een theater als
hefc onze 100 percent genot uit den aard der zaak wel nooit zal kunnen
geven.
Maar ik nwct afkeuren «n bestrijden alles wat in de kunst naar kwak
zalverij zveemt, en daaronder behoort zeer zeker het jagen naar effect
ten koste der esthetiek; gaarne erken ik dat tenoren begaafd met een
zoo groot en goed gevormd orgaan als dat van den heer Labatt zeld
zaam zijn ; ja, ik wil zelfs wel verklaren dat het mij in den beginne
onbjgrijpe'iijk voorkwam hoe men er in geslaagd was zulk eene stem voor
onze Opera te winnen. Nu bagrijp ik het echter wél.
De afgeloopen waek leverde verder op muziekaal gebied hier niets
bijzonders meer; Woensdag bracht ons de vierde opvoering van de
KaiserslocMer onder directie van den heer Zchoppe, daar de heor de Haan
naar Darmstadt is teruggekeerd. Zijn tocht door Nederland kan gerust
een zegetocht genoemd worden: met lauweren en roem beladen-keert hij
weer.... en kan zijn Duitsehen broeders verhalen en bewijzen, dat in Neder
land ware verdienste nog altijd op hoogcn prijs wordt gesteld, en dat
men den ccli'cn kunstenaar nog steeds weet te eeren en te 'waardeeren.
Ik vrees dat hij reeds te zeer in het Duitsche leven en de Duitsche
gewoonten is opgegaan om sterk naar zijn geboortegrond terug te verlangen;
ik zou audei-s willen vragen: Is er geen plaats voor hem in Nederland?
"*? ??? ' *
NIEUWE UITGAVEN OP MUZIKAAL GEBIED.
Drie Liederen, voor eene zangstem met klavierbegeleiding op
op muziek gebracht, door C. van der Linden. (?Iii d,e
Mei" van C. Honigh; Elsje van Houweniogen" van C. Eller,
Levensroeping' van * * *). Prijs ?0.80 Dordrecht. J.Giltay
en Zoon. .
Twee Liederen (Rozen en Doornen, Liefdes Lente) woorden
van Frisius, in muziek gebracht met begeleiding van Piano»
Forte door Joh. H. Loser. Prijs ?0.50 en ?0.40. Amster
dam. Brix von Wahlberg.
De heer Van der Linden, ? muziekdirecteur te Dordrecht, die onlangs
hefc vijt en twintig jarig jubilévan zijne werkzaamheid als musicus vierde,
is zeker een van onze vruchtbaarste componisten. Het laat zich hooren,
dat het hern, bij zooveel oefening, niet aan vaardigheid en
gemakkeJijkheid ontbreekt. Dit geldt ook van het liederenbundeltje, waarvan
wij den titel boven afschreven, en dat door den heer Giltay. in een
net gewaad is gestoken. Da compositie is melodieus en voor den
zanger of de zangeres, die de moeielijkheden eener ietwat haastige
declamatie te boven komt, ook dankbaar. De vorm van hefc coupletlied
verklaart de vele herhalingen en laat niet toe, aan het verband tusschen
de muziek en de tekstwoorden al te hooge eischen te stellen. De slot'
cadenzen der strophen grenzen hier en daar aan het banale, maar over
het algemeen is de opvatting frisch. Dit laatste geldt vooral van het
tweede lied, dat ons het best geslaagde van den bundel voorkomt, en
waarin wij de Reminiscenz" aan het lied van Robert Frana: Mein Lieb
ist auf der Wanderschaft" gaarne aan het toeval toeschrijven. In het
zelfde nummer werkt het tusschenspel, in verband met de tekatwoorden,
eenigszins storend.