De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 31 januari pagina 6

31 januari 1886 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 449. der gevangenen. Daar doet zich de stem van een grijsaard hooren, die den dood, welke hem den eeuwigen morgen toegemoet zal voeren, rustig verwacht; ma-ir een ^ongaling kan zich roet het noodlot, als offer te moeten sterven, niet verzoenen. Viel hij als held in den slag dan zou uj waardig hebben geleefd, nu echter sterft hij als een ellendige slaaf. De. priesters der godin Hertha verschijnen thans met het offerzwaard, «m den offers den doodelijken sla» toe te brengen. Deze storten zicli onder het woeste gezang der Druïden, met hunne rossen in de golven van bet Hertha-meer, waarin zij allengs verzinken. Dieper en dieper daalt de nacht maai in het Oosten verschijnt reeds de eerste scheme ring van den ontwakenden morgen, dia alras weder in nieuwen glans aaubreokt." De heer Gernsheim hesft bij dezen tekst eene muziek geschreven, die de toestanden zeer juut karakteriseert; de kalme berusting van den grijsaard en de wrok van den jongeling tegen zijn noodlot is'goed geteekend, het gezang der Druïden werkelijk woest en het weder aanbre ken van den dageraad over al deza gruwelen met Gernsliaim's meester schap geschilderd. Over hefc geheel ligt een wxias van droefgeestigheid, hetwelk den toon van het gedicht voortreffelijk weergeeft. Dit nieuwe opus kan als een goede aanwinst voor het repertoire van kleinere ge mengde zangvereenigingen beschouwd worden; doch bij eeue.uitvoering zonder orkest zou, het m. i. veel van den indruk, dien het thans maakte, verliezen. Jammer voor den componist dat de twee eerste maten (die naderhand nog e<ms terugkomen) natuurlijk zonder zijn weten op een baar gelijkluidend zijn niet het bekende Engelfelio liedje: No one tolidp me "enz'., dat nog niet zoo heel lang geleden op alle hoeken van destraten werd uitgegalmd; ik verdenk een deel van het koor bij die maten de Engelsche woorden te hebben gezongen in plaats van die welke het tekstboek voorschreef! De eerste afdeeling werd besloten met Scant aus Parsifnl van Richard "Wagner; ik behoor niet tot de volgens de "Wagnerianen?? bevoorrechten, «f. ? volgens de tegenpartij veroordeelden, die de Bayreuther opvoe ringen van dit i»erk hebben bijgewoond; nu ik dit fragment gehoord heb zal ik my inün leven lang blijven verwijten, dat ik destijds niet alles heb terzydegesteld wat mij verhinderde te gaan, en niet bet geheel heb ge hoord en gezien onder de leiding van den meester zelf; want is het Biet al mogelijk na eene eerste auditie en zonder den tooneelrnatigen toestel die er als 't ware onafscheidelijk bij behoort een juist oordeel te vellen de :.ndrnk dien hafc op mij (en blijkbaar op een groot deel der aanwezigen) gemaakt heeft, was overweldigend, en kan slechts meer en nog eans meer vruchteo van dien booin der kennis doen verlangen. Het is opmerkelijk dat vele der grooto mannen op liet gebied dar tonen op rijperen leeltijd hunne schoonste lauweren behaald hebben met werken van religieusen inhoud of strekking, daar is bijv. Mozart met zijn Requiem; Verdi met zijn lijkzang voor Manzoni, Gounod met zijn Rédemption; en als ik daar Wagner bij mag voegen, dan scbijut hij mij nimmer zoo ware mitsiek geschreven te hebben als in Par si f al, te oordeelen althans naar het Fragment, hetwelke Toonkunst ons op haar Concert deed hooren. Beethoven'» negende volgde na de pauze; hier kan ik slechts het hoofd buigen en ~ nog niet zoover in deze schepping doordrongen zijnde om er onvermengd by te genieten toch een werk bewonderen, dat door alle meest bevoegde beoordeelaars als het hoogst bereikbare beschouwd wordt; ik schaam mij wezenlijk eenigszins dat ik het moet neerschrijven, maar ik twijfel of ik het wel ooit zoover brengen zal, het hooren van dit kunstgewrocht als eene uitspanning te beschouwen. Met mijn hoefd bewonder ik de ontzettende opeenhooping van tonen, het meesterschap Over en het omgaan met de voorschriften der theorie, hot in het laatste gedeelte opbouwen van de melodie van Freude, schoner Götterfurikenn van af de laagste strijkinstrumenten unisono tot aan de geweldige ineensmelting van al wat het orkest oplevert en de memcïielijke stem voort kan brengen aan het slot .... mijn hart wordt er niet door aangesproken. Aan welk gebrek in mijne muzikale constitutie moet ik dit toeschrijven 'f want een gebrek moet het zijn, na de uitspraak der groote mannen, die op het gebied der tonen als rechters mogen optreden. Het verdriet mij, dat is zeker. De uitvoering zoowel van Nordische SoinmefnacJit, als van füvsifal en IXe Symphonie was zeer goed, eotus voortreffelijk; koor en orkest kweet zich met loffelijke toewijding van zijn taak en vooral hefc eerste.had- eer van de moeite en tijd, aan het instudeeren "besteed. Het gedeelte voor knapeustemnien (hier door (iaraes vervangen) klonk heerlijk. De dames Slüller?Konnebürger en Anna Sohauenburg, die alleen in Beethoven's werk als solisten behoefden op te treden, voldeden zeer goed: de laatste schynt over een meer dan gewoon altgeluid te beschikken. De heeren Carl Hill, Dr. Gunz en Paul Haase (de laatste onzichtbaar als Titttrël) vervulden hunne partijen met de gewone toewijding en het bekend meesterschap. Den heer Gernsheim een warm woord van lof en dank voor alles, wat hjj aan het welslagen van dit Concert heelt ten koste gelegd. , Zaterdagavond was het in de Opera Benefice-voorstelling voor Mevr. Charles Hirsch; wat beduidt bij de tegenwoordige inrichting der zaak eigenlijk eea b*nefiet? Ik weet het niet en houd mij dus voor inlichtingen aanbevolen. Mevi'. Hirsch had voor deze gelegenheid de Httgenotten ge kozen en hoewel deze Opera toevallig in de laatste veertien dagen reeds twee malen gegeven was kan ik mij hare keuze toch best verklaren, want weinige andere bieden als deze dar kunstenares zoo uitmuntend gelegen heid om haar schitterende coloratuur te doen bewonderen. Het zij reeds dadelijk gezegd ??zg slaagde volkomen, spel en zang was zoo goed als ooit, en zoo deze opvoering tot het beste mag gerekend worden wat zelfs grootere Duitsche theaters kunnen producecren, dan is dit zeker voor een gróót deel te danken aan de wijze waarop Movr. Hirsch de Margare- ' tha weergaf; vele bewezen van waardeering vielen der begaafde kunste- j naras in den vorm van bouquetten, kransen en bloemenmanden ten deel. i Ovei' de opvoering zelve zou ik heen kunnen stappen als niet de bezet- | tini? 'anders geweest ware dan toen ik haar in een mijner vorige besprak. Maröl werd thans door den heer Behrens gegeven; het was een genot zijn schoon, edel orgaan weder te hooren en, hoewel in 't begin blijkbaar minder goed gedisponeerd, nam hij later schitterend revanche; de partij van Nevers was ditmaal in handen van den heer Paul Haase, die het, zijne tot een schoon geheel bijbracht. De hoer Labatt (Raoul) deed reeds by zijn eerste optreden een zóó oustuimigen aanval op het sonffleurshokje, dat de slechts ternauwernood onderdrukte noodkreet, die daaruit (vergis ik aiij niet) opsteeg, mij in het, minst niet verwonderde; hij veroverde evenwel aanstonds aller harten door de wijze waarop hy zjjne begroeting KAn liesse mort, in tiessc medeln Ereis', in tiessem frohen Baus" voor droeg (in mijn tekstboekje stond: An diesem Ort, in diesem edlen Rreis\ in diesem frohen Baus", maar het was eene zeer oude uitgave; meerdere fouteu kwamen er in voor, want later hoorde ik den heer Labatt zingen man Hars"1, terwijl in mijn tekstboekje abussievelyk stond mein Hcrs'' enz.; men zij dus bij het aanschaffen van tekst boekjes voor deze oudere uitgave voorzichtig!) Op enkele onzuiv rhcdeu na was overigens deze Ra vol zér goed, en had voornamelijk in het groote doet in het vierde bedrijf bepaald uitmuntende oogenblikken. Mevr. Mielke deed zich ook dezen avond weder kennen als rijkbegaafde kunstenares en wie haar in het ovengenoemde groote duet gehoord en gezien heeft zal hst zeker niet licht vergeten. De overige rollen waren in dezelfde handen als vóór 14 dagen en behoeven geen nadere bespreking; alieen trad de heer Grüning ditmaal op als Bois-Rösé. Die Kaiserstocliter ging Zondagavond voor de derde maal alhier, thans met den heer Raer van het Darmstadter theater in de partij van EginJiard; ik kan niet anders zeggen dan dat deze opvoering de beste was, die hier tot dusverre van dit werk heeft plaats gehad. Het orkest was ditmaal zeer goed, bet koor (schoon niet vlekkeloos) beter dan bij de tweede opvoering, Mevr. Jaïde beter gedisroneerd,-Mej. Bettaque en de heeren van Bongardt, Schukowsky, Druram (hoewel nog merkbaar ver kouden) en Bolle even goed als de beide vorige malen. De voornaamste verbetering was echter het optreden van den heer Baer in plaats van den heer Udvardy; de heer Baer beschikt over een vrij sterk, klankvol, iets naar het barylonachtige zweemend tenoor geluid, dat gemakkelijk aan spreekt zcodat hem het zingen schijnbaar geen inspanning kost. Door een en ander kwamen de solo's, duetten en vooral de ensembles meer tot hun recht en kon daarvan eerst nu eigenlijk de schoonheid ten volle genoten worden. De heer Baer is sadert zijn engagement aan onze Opera, vele'jaren geleden, enorm vooruitgegaan; of hij eohter een bepaalde heldentenor is, welk emplooi hij te Darmstadt vervult, meen ik te moeten betwijfelen. Nu, echte heldentenoren zyn er niet veel, en (zoo zegt-een vriend van mij) als ge er dan -werkelijk een hsbt, zooals de heer Labatt, dan weet ge n:et beter te doen dan op hem te smalen; ik moet hiertegen protcsteercn. Van nature en karakter ben ik zeer meegaande, en vooral voor onze Opera wil ik veel door de vingers zien omdat een theater als hefc onze 100 percent genot uit den aard der zaak wel nooit zal kunnen geven. Maar ik nwct afkeuren «n bestrijden alles wat in de kunst naar kwak zalverij zveemt, en daaronder behoort zeer zeker het jagen naar effect ten koste der esthetiek; gaarne erken ik dat tenoren begaafd met een zoo groot en goed gevormd orgaan als dat van den heer Labatt zeld zaam zijn ; ja, ik wil zelfs wel verklaren dat het mij in den beginne onbjgrijpe'iijk voorkwam hoe men er in geslaagd was zulk eene stem voor onze Opera te winnen. Nu bagrijp ik het echter wél. De afgeloopen waek leverde verder op muziekaal gebied hier niets bijzonders meer; Woensdag bracht ons de vierde opvoering van de KaiserslocMer onder directie van den heer Zchoppe, daar de heor de Haan naar Darmstadt is teruggekeerd. Zijn tocht door Nederland kan gerust een zegetocht genoemd worden: met lauweren en roem beladen-keert hij weer.... en kan zijn Duitsehen broeders verhalen en bewijzen, dat in Neder land ware verdienste nog altijd op hoogcn prijs wordt gesteld, en dat men den ccli'cn kunstenaar nog steeds weet te eeren en te 'waardeeren. Ik vrees dat hij reeds te zeer in het Duitsche leven en de Duitsche gewoonten is opgegaan om sterk naar zijn geboortegrond terug te verlangen; ik zou audei-s willen vragen: Is er geen plaats voor hem in Nederland? "*? ??? ' * NIEUWE UITGAVEN OP MUZIKAAL GEBIED. Drie Liederen, voor eene zangstem met klavierbegeleiding op op muziek gebracht, door C. van der Linden. (?Iii d,e Mei" van C. Honigh; Elsje van Houweniogen" van C. Eller, Levensroeping' van * * *). Prijs ?0.80 Dordrecht. J.Giltay en Zoon. . Twee Liederen (Rozen en Doornen, Liefdes Lente) woorden van Frisius, in muziek gebracht met begeleiding van Piano» Forte door Joh. H. Loser. Prijs ?0.50 en ?0.40. Amster dam. Brix von Wahlberg. De heer Van der Linden, ? muziekdirecteur te Dordrecht, die onlangs hefc vijt en twintig jarig jubilévan zijne werkzaamheid als musicus vierde, is zeker een van onze vruchtbaarste componisten. Het laat zich hooren, dat het hern, bij zooveel oefening, niet aan vaardigheid en gemakkeJijkheid ontbreekt. Dit geldt ook van het liederenbundeltje, waarvan wij den titel boven afschreven, en dat door den heer Giltay. in een net gewaad is gestoken. Da compositie is melodieus en voor den zanger of de zangeres, die de moeielijkheden eener ietwat haastige declamatie te boven komt, ook dankbaar. De vorm van hefc coupletlied verklaart de vele herhalingen en laat niet toe, aan het verband tusschen de muziek en de tekstwoorden al te hooge eischen te stellen. De slot' cadenzen der strophen grenzen hier en daar aan het banale, maar over het algemeen is de opvatting frisch. Dit laatste geldt vooral van het tweede lied, dat ons het best geslaagde van den bundel voorkomt, en waarin wij de Reminiscenz" aan het lied van Robert Frana: Mein Lieb ist auf der Wanderschaft" gaarne aan het toeval toeschrijven. In het zelfde nummer werkt het tusschenspel, in verband met de tekatwoorden, eenigszins storend.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl