De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 31 januari pagina 8

31 januari 1886 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

B^?????l III . IHIM ^?^^?l^^^^ DE AMSTERDAMMER, WËEKÖLAD VOOR NEDERLAND. No. 449 'Wa zien zullen, hem te schilderen in de meest tragische oogenblikken !fegns lefèns. i In bet boten gezegde hebben vrij getracht Tadema's verhouding tot 'de Ouden «aam te vatten. De beschouwer zijner werken kan verzekerd tójn dat allee, wat 2$ hem doen zien op het nauwkeurigst overeenkomt ' met de werkelijkheid van het verledene en daardoor zjjn ze ook leerzaam; maar ctate «genschap ataat verre achter bij die, dat uit wat hq ook geeft ons een overvloed van schoonheid tegenstraalt, welke van zelf den wég vindt in het voor het schoone geopend gemoed. Zij leeren ons natuur en mensohen beter zien dan zulks het oog van hem vergund is, dien de muze niet op het voorhoofd heeft gekust; wij zien in die werken vluchtige verschijnselen des levens in blijvende vormen vastge houden en daarover die liefelijke betoovering uitgegoten, welke wij poëtisch" noemen als we ze in woorden zien uitgedrukt. Op zulk eeue wijze zijn ona door hem de meest verschillende zijden en aandoeningen des levens tegemoet gevoerd. De figuren, die hij ons toont, dragen meestal het gewaad van den voortijd, maar ze zijn niet oud en niet nieuw, maar zuiver menschelijk; en als hj het kind voor ons laat lachen en de weduwe voor ons weeneu, dan lacht of weent daar niet slechts een kleine Romein of eene Frankische Vorstin, maar het zorgelooze kind, en de vrouw die haar man heeft verloren, zooals beiden in iederen tijd moeten hebben gelachen of geweend. De gave van liet genie om eene geheele soort van personeu als type saam te vatten in eeue enkele gestalte is hem geheel eigen: het meisje dat aan de badende dames het linnen brengt, is niet een zeker badmeisje Lydia of Syra, maar het" badmeisje (balneatris); de man, die zijn verzen voorleest, is niet slechts Venantius Fortunatus, maar het type van een voorlezend dichter. Het is altijd en overal duidelijk verstaanbaar wat zijn doel is, en men behoeft geen kunstkritikns te zijn om de bekoorlijkheid der vormen en kleuren te waardeeren van deze in het helderst licht geplaatste gestalten en omgeving, en zich van ganscher harte te verheugen over de beval ligheid en onberispelijke zorgvuldigheid, welke alles bijzonder eigen is wat het atelier van dezen meester verlaat. Van jongs af hesft hij het verstaan, zijne werkplaats zoo in te richten dat zich zijn schoonheidsgevoel bevredigd gevoelde. Reeds in Brussel genoot zijn atelier eene zekere beroemdheid, (rue du Palais 51) door eene echt kunstvolle, zeer eigenaardige inrichting, en daaruit zijn na de bovengenoemde nog de volgende scheppingen voortgekomen : van de markt naar huis." (1865) De deur wachter van een Romeinsch huis opent de deur voor zijne gebiedster, die met haar dochtertje en slaven van de bloemmarkt terugkeert. Dat is een geurestuk zoo midden uit het Romeinsche leven genomen, en het zelfde kan men ook zeggen van het daaropvolgende, hoewel Taderaa het motief daarvan ontleend heeft aan een boek en wel aan de gedichten van Catullus. Deze geestige en naïve dichter boeide hem bijzonder en daarom schilderde hij hem met zijne geliefde Lesbia, (1865) en doet ons diezelfde schoone op eene andere schilderij zien, treurende om haar gestorven vogeltje. Hij volgde daarbij het aardige gedicht aan eene musch", in hetwelk de Romein, wiens verliefde fantasie soms van geen teugelen weet, zoo lief weet te beuzelen. Een meisjesoog rood geworden door verdriet over den dood van een vogeltje, dat klinkt modern, en als niet Catullus zelf het bezongen had en niet ook Juvenalis ten overvloede had gesproken van een ander meisje: Dat zich de oogjes weende rood, Want haar geliefde musch was dood." (Turbavit cujus nitidos extinctus passer ocellos) dan zouden onze kritische betweters dit bekoorlijk beeld voor de behan deling van een modern onderwerp in antiek gewaad" hebben verklaard, omdat zij zelf de ouden" niet kennende, iederen gevoelvollen trek in de voorstellingen van het antieke leven als een anachronisme brandmerken. Een BerUjnsche wijze heeft het werkelijk voor een beklagenswaardigen misgreep verklaard, eene Romeinsche vrouw, die geen medelijden met dieren kende", een vogel te laten beweenen. (Wordt vervolgd) LONDENSCHE CAÜSERIËN Een Topic." (Particuliere Correspondentie). Londen zonder Topic", zonder gebeurtenis die alle tongen in beweging brengt, is even moeielyk denkbaar als een Vaticaan zonder Paus. Schoon de Brit, geheel in tegenstelling met zijn Gallischen overbuur, noch aan een overspannen zenuwgestel, noch aan geblaseerdheid lijdt, twee kwalen, die alleen in de grootst mogelijke, zelfs abnormale afwisse ling genezing schijnen te kunnen vinden, is ook voor hem een feit, dat sich boven den sleur van 't alledaagsche verheft, een behoefte. 't Komt er schier niet op aan, welk karakter die gebeurtenis draagt,'t kan een moord, een proces, een kunstquaestie, een politieke beweging zijn... mitfl ze slechts stof voor de bladen tot vertoogen, voor 't groote publiek tot conversatie, voor meer ingewijden tot discussie behelze en zich weet staande en belangwekkend te houden tot... nu, ja dat weer iets nieuws de algemeene attentie vordert. De .,Topic" die nu eiken kunstlievenden Engelschman, trots weer en wind, tot een pelgrimstocht noopt, verdient die eer ten volle; Sir Coutts, de voorname en fijn beoordeelende directeur der Grosvenor Gallery, deed een voortreffelijk werk, toen hij, gesteund door andere Maecenen, er in slaagde al de werken van den Grootmeester der Nationale Schilderkunst, Sir John C. Millais, bijeen te brengen en zoo doende een gewichtig hoofdstuk der Engelsche kunstgeschiedenis aan schouwelijk maakte. Men mag behalve Sir Coutts, ook den onbaatzuchtigen eigenaars van Millais1 kostbare werken een woord van hulde niet onthouden, daar die heeren zonder aarzelen hun schatten ter bezichtiging der tentoonetellers stelden. De tentoonstelling-zelve is een succes in den boudsten zin van 't woord. Gewoonlijk lijden dergelijke verzamelingen, omdat ze door het penseel van n kunstenaar geschapen werden aan eentonigheid; menig genie, hoe rijk zijn fantasie ook zij, is niet bij machte een eenmaal gekozen terrein te verlaten en zyn werken dragen derhalve allen min of meer den stempel der gelijkvormigheid. Dit verwijt zoo men deze standvastigheid aldus noemen mag treft Millais niet. Van hem geldt het woord, dat, meen ik, eens op Caesar werd toe gepast; hij vereenigt alle eigenschappen in zijn persoon. Hij schildert genre- en historie-stukken, zeegezichten en landschappen, portretten en naakte figuren, kortom welk genre is niet aan zijn pen seel outvloeid? 't Is hoog interessant, de wordingsgeschiedenis van den thans 56-jarigea Bchilder na te gaan. (geb. 1829) Hij ook lag aanvankelijk in de banden der en praeraphaelitische school. Zijn eerste stukken vertoonen die droogheid, die scherpe afgrenzing der lijnen, die gelijkmatige vorming der figureu, die photographische nabootsing .der natuur, die in hoofdzaak door de Praeraphaeliten als een eerste vereischte werd voorgeschreven. Sommige doeken zijn in hun ontwerp en vertooning zoo door en door schoolsch dat ze, waren de kleuren wat weeker, evengoed eeuwen als n kwart eeuw geleden ontstaan hadden kunnen zijn. Zoo b.v. Isabella" een onderwerp aan Keats en door dezen weer aan Boceaccio ontleend; al de gasten die zich rond de tafel aan de zijden der schoone maagd, Isabella, hebben geschaard, zijn kinderen der over-oude Italiaansche school; perspectief ontbreekt, de kleurtoon is hard, 't geheel heeft iets prentvormigs, en toch blijft 't als vertegenwoordiger eener richting een meesterstuk. Dan The Carpenter Shop" om nog een uit vele te noemen. Dit stuk ontstond in 1850, en heette toen Christus en de zijnen" ma. werd herdoopt, wijlhet hetzelfde lot onderging als Wereschagins Hei lige familie" in de jongste dagen. Profanatie", gilde men, toen men een gewone timmerraanswerkplaats, met een echte timmermanstype als Joseph, een teringachtige, alledaagsche vrouw uit het volk als Maria, en een tenger knaapje, wiens bloederige handjes en voetjes, allegorisch de teekenen der kruisiging moesten vert.oonen, maar inderdaad door den scherpen beitel gekwetst waren, als Christin voor zich zag. Heiligschennis! kreten de vromen, Hoon! de kerkdienaren, en over het hoofd van den kunstenaar werd zooveel bittere smaad uit gegoten, dat hij ijlings zijn werk herdoopte. Met de jaren week de storm der verontwaardiging en heden hoeft liet doek, dat Millais lang niet op de hoogte van zijn talent toonde, slechts veel bekijks, wijl het een geschiedenis met zich voert. Hoe meer do kunstenaar rijpte, des te voorspoediger groeide ook zijn oorspronkelijkheid. Zachtkens, zonder schokkenden overgang, scheidde hij zich af van de geijkte school, en betrad hij de baan, waarop voor hem niets dan lauweren zouden bloeien. Slag op slag volgden werken van hooge beteekenis. De overgang werd voor 't eerst duidelijk gekenmerkt in den Hugenoot, een hoog dramatisch tafereel uit den St. Bartholomeusnacht (1852 gesch.) en de Zwarte Huzaar'' (1860) een teeder afscheid van man ea ga uit de dagen der Vrijheidsoorlogen. Reeds doortrilt echt leven die figuren, doch sterker nog toont, zich s'meesters bekeering ia de Overstrooming1', een voor ons Hollanders 7.00 aantrekkelijk thema, wijl 't het sprookje van het wiegje, dat door een katje bij den dijkbreuk van den Kinderdijk gered werd, veraanschouwelijkt. Zelden heb ik in een schilderij humor en ernst beter gemengd gezien den lach van het niets kwaads vermoedende wichtje, 't angstig tronietje van het om hulp mauwende katje en als contrast den leeuwerik, die op een boven den vloed uitstekenden boomtak, i.i spijt van den zondvloed om hem heen het hoogste lied tjilpt, zijn ean drietal levende figuren die 2ich zelfs bij vluchtige beschouwing voor altijd in de memorie nestelen. Zeer veel bewondering wekt hier ook ,,de Redding", de edelmoedige daad van een brandweerman, die omstnwd door vlammen, onder een regen van gloeiende vonken, drie kinderen aan de vuurzee heeft ontwors teld en op het punt staat ze der hall' zinuelooze moeder in de armen te werpen. Dit tafereel, een klein doek, een fragment, want we zien slechts de stoep der brandende woning, de vijf personen, en verder niets dan vinn en rook, liet me onbevredigd. Het kwam me voor ais een stuk in n bedrijf, met een intrige waarvoor vijf actes juist voldoende zouden zijn. Die indruk wordt niet weggewischt, door het meesterlijk geteekende gelaat van dun spuitgast, wiens trekken ala verlicht zyn door den brand, noch door de zoo waar geschetste physionomie der half weenende half juichende moe der ; men blijft bij dit beeld altoos zoeken naar den oatbrekendeu ach tergrond, het tooneel van liet onheil iu lichte laaie. 'k Mag1 me niet ophouden bij de lieve tooneelfjes, l'Eiifant au Regi ment", de huwelijksquaestie", de vrouw van den speler" (1870), Verboden vruchten", paarlen uit de 131 kleiuodieën tellende kroon. Twee doeken nog uit de romantische richting van Sir John wil ik hier nog even noemen. 't Eerste is .,de zwervende Ridder", merkwaardig vooral, omdat dit werk de eenige naakte vrouwenfiguur vertoont, die Millais ooit aan de openbaarheid prijsgaf. liet thema is hojg romantisch, de bevrijding eener jonkvrouw die door roovers geplunderd en van al haar gewaden beroofd, naakt aan een boom gebonden is en door een gepanteerden edeling verlost wordt. Makart heeft- nimmer sshooner lichaam gepj.'ocsld dan deze vrouw, <?;; wat Millais nog boven den "W eener meester stelt, is het zedig waas, dat over de gausche ontbloote maagd is uitgespreid. Zelfs Engelsche dames, zoo teergevoelig anders, durven dit beeld bedaard, zonder eenig telken

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl