Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
450
landsliefde en vrijgevigheid, ban ik door n in staat gesteld o:n dit jaar
over 2400 flesschen onde borcleaux-wijn te baschikke».; (*) welnu, sta er
mij 2406 toe; zes flesscben meer, die ik wensch te besteden voor de
dood-verzwakte schutterij. Ik zal zelf de zieke in behandeling nemen en,
aaa een passend regime gebonden, haar dat hart verst erkend middel zóó
en zóó toedienen. Ge zult zien, zij zal beteren, haar bloed zal veririscht
worden, levenshoop zal haar weer bezielen, vereerend zal zij het vinden
dat eindelijk iets aan haar besteed wordt, ea haar moreel zoodoende op
gewekt zijnde, zal ze meewerken tot herstel.
Zes fleaschen wijn, maar Dokter, hoe kunt ge er aan deuken; zea
flesschen kosten razend veel geld en ons geweten gedoogt niet, dat wij
zóó lichtvaardig met de zuurverdiende penningen der belastingschuldigen
omspringen.
Welnu, ik stel mij dan tevreden met vier flesschen, die uitgaaf kan
er dan wel door!
Waarachtig niet, ons geweien enz?!
Geef er mij dan toch in Gods naam twee, bij wijze van proefneming
voor dit jaar; dan begin ik de kuur in de maand -April; met de grootste
zuinigheid zal ik Let vcorlooyig redmiddel toedienen om de veertien
dagen n lepel, 't is wel te weinig, maar enfin, toch beter dau iu 't
geheel niets....
Geen teug water zult ge hebben! snauwen de hoeren advokaten
Jiem toe....
En meteen rukken zij hunne hospitaal-schorten af, die ze omgord hadden
om zoo ietwat dokterfiguur te maken.... en de reorganisatie van
Keerland's levende strijdkrachten is weer kant en klaar voor het jaar onzes
Heeren 18S6.
Door dat antwoord schijnt, helaas, aan al de goede bedoelingen en
voornemens van den chef der cliniek de bodem ingeslagen. Mijmerend
Staat hij bij het ziekbed en zucht:
Ge hebt het gehoord, ik wilde iets voor u doen, maar dehccren advo
katen weigeren halsstarrig mij het daartoe benoodigde te verstrekken ; iJl
kan 't niet helpen en ik wascb er mij dan ook de banden bij. Sprokkelaar
mag wel van hen zeggen gaat luj met een bitteren glimlach verder?Gij
zijt iu staat in uw onbegrensd vertrouwen op den God van Nederland
en op de logica uwer deftige betoogen, eenmaal nog Europa te verbazen,
als gij met stoïcynsche kalmte den Volke zult verkondigen : ,.c?c Kamer
gelenen de oorlogsverldarinq, gesïcn het overschrijden'on:,cr grenzen door
de vijandelijke legers.... Gaat over tot de orde vun den a-g" Wat wil
ik er aan doan, met dio menscben valt niet te redenecren. Sukkel gij in
vredesnaam maar voort, aan goeden raad van mijne zijde zal hot u nim
mer ontbreken, vraag er maar om en steeds staat hij u ten dienst. Be
oefen intusschen maar wat 't tirailleeren met den looppas, den vcludionst,
den veiligheidsdienst op marsch en in staat van rust, vooral ook de tweede
afdeeling der bataljonssehool, ook wat den pioniersdienst, ca vous d
gourdira les jambes.... Vaarwel moedertje!
Moedertje!.,., en een vonk van pijnlijke aandoening glinstert iu 't
Zwakke oog der zieke. Wel oud, o stiefvader, doch zóó gebrekkig nog
niet als uw ironische raad het gelieft te doen voorkomen. Ik sleep mijn
bestaan voort zonder in kracht toe te nemen, gaarne beken ik het, doch
wie draagt de schuld van mijn benardeu toestand, en wat. wordt er ge
daan om daarin leniging te brengen ? Scheld- en sehimjnvoorutn zijn
mijn eenig deel, hier en daar word ik zelfs uitgelachen. De vertegen
woordigers der Natie, ge hebt ze zooeven gehoord! Gingen die lui maar
eenvoudigweg tot de orde van den dag ever", maar dat doen ze earst
na mjj ten aanzien van geheel de wereld bespottelijk te hebben gemaakt,
zonder te letten op 't spreekwoord wie zijn neus schendt, sciiendt zijn
aangezicht."
Ziedaar, n wolke mate men zich om mij bekreunt. Vruchteloos zoek
ik naar steun en bid ik om eene behulpzame hand; toch blijf ik in leven,
dank allerlei kunst- en vliegwerk, waarvan ik mij weet te bedienen.
In plaats van verwijtingen en minachting, vermeen ik aanspraak te
mogen maken niet alleen op erkenning van mijn goeden wil, maar zelfs
op waardeering van mijn streven, nog daargelaten dat men zich in de
Ure des gevaars wel van mij zal inoefen bediener, tenminste zooa's de
zaken thans staan. Dan zou men het zich bitter kunnen berouwen, mij
ontmoedigd en aan spot prijs gegeven te hebben.
Hooge eischen stollen met, betrekking tot een bloeiend, krachtig gestel
aan iemand die men dood laat hongeren of aan wien, zooals men pieegt
te zeggen, te veel wordt verstrekt om te sterven en te wcicig om te
blijven leven, dat is toch eene ongerijmdheid en daarenboven eene
schreeuwende onrechtvaardigheid.
Och laat mij voortgaan U, mijnheer Oorlog, mijn ganschen nood eens
te klagen. U zijt mijn stiefvader en van C ontvang ik nog wel eens eea
bemoedigend woord in tegenstelling van miju vader, den Hoor Binnenland,
die zich aan mij niets laat gelegen liggen en zich juist zooveel bekreunt
om de verzorging van mijne levende dienstdoende jongens als voor mijne
arme in den schoot uer aarde ritslende kindertjes; d. w. z. ZEd. tobt
zich af, jaar in jaar uit, sinds meer dan eeno halve eeuw, met hst beklad
den van hoopen kostbaar papier en meent dan heel iets te hebben uitge
richt; alsof ik aan al dat p.inier iets had. Ocli mijnlicsr, Gij, dia mij ten
minste geen kwaa.d hart toedraagt, zie toch mija hooi? vereerden vader er
toe te bewegen, dat hij mij bij U in don kost dost; 't zal U geen moeite
kosten hem er toe over te halen, want hij bekent gul, dat hij geen be
grip heeft van hetgeen mij dienstig zijn kan, en gaarn» zijn toch
veretooten kind zul willen missen. Eenmaal ouder Uwe zaakkumlige leiding
gebracht, zal het wel beter met mij gaan. Gij zult mij d.-iu minstens be
trachten als huisgenoot en wel wat afval van den disch '(Jicsr zoons aan de
mijnen wülsn ten beste geven. Zij zouden er U dankbaar voor zijn en
door krachtontwikkeling op die plaatsen vooral, wa.irzij met (live jongens
in nauw contact zijn, de be-.vij;:o:i leveren, dat Gij i;o£ cr.uankbaren,
no? onredbareu hebt verzorgd.
i u afwficlitin.t* af, over ra ij r: lot word4 h^l!::-,t, nis U r, r t. dan waarlijk
goed met u)ij iceeut, o;:i aic dan ni^t ^n tut ra;..';:a!;c;c sjuiaiofje geld,
dat U geweigerd werd. Indien ;t U ernst is, dat wat roodo wijn mij vol
strekt noodzakelijk is, zou me die dan niet kunnen toegediend worden,
sans bourse délier daar althans waar Uwe zonen aanwezig zijn en waar
de hand slechts behoeft uitgestrekt te worden om aan mijne jongens aan
geboden te worden ? Het getal der Uwen ia nu immers toeb overcompleet ea
Aaa een boom zoo vol gekden, enz.
Trek U mijner dan aan, mijnheer Oorlog; ijver vooral toch, dat ik los
kom van Papa Binnenland en gun mij de zoete hoop, dat ik bij mijn
opstaan in April mij moge bescdouwen, niet meer als de oude
hospitaUsecrende asschepoester, doch als het bij U liosfiteerende pleegkind.
D. D. Sch.
(*) Budget van oorlog = 24 muloen. De M. v. O. vroeg voor de schutterij
CO.OOO gij.; 2e.OOD.000 : CO-QOO = 2400 flesachen bordeaux : 6.
ENKELE OPMERKINGEN BETREFFENDE DE MARINE.
In de Begrootingen voor de jaren 1884, 1885 en 18S6 vinden wy door
den Minister van Marine vermeld, dat bij de zeemacht het navolgende
aantal der voornaamste qualiteiten aanwezig waren:
70+
137+
Op l April
Schippers, enz.
Konstabels
Stuurlieden
Timmerlieden
Ziekenoppassers
Koks
Matrozen Ie en 2e kl. 745
3ekl.,lichtmatr. en jongens 2017
Zeemiliciens
Torpedisten
Machinisten
Vuurstokers
1883 1884 1885
219+136 273+117 294+101 bootsmansleerlingen
110 120 133
50+ 26 52+ 26 52+ 26 stuurmansleerlingen
68+ 24 mil. 71 78
36 69+ 36 67+ 3G miliciens.
24 138+ 56 145+ 56 miliciens*
754 745
2284
1668
130
220+103 leerlingen
627+280 miliciens.
2163
2361 1688
56 60
223+126 217+121
520+192 534+280
Met voldoening kan alzoo geconstateerd worden, dat de qualiteiten
schippers enz., flink zijn toegenomen; ook dat het personeel konsiabels
geleidelijk klimmende is.
Het aantal matrozen der Ie en 2e klasse schijnt echter niet over het
doode punt heen te kunnen komen; daarentegen neemt het aantal jong
volk steeds toe.
Het dalen der cijfers van de seemilitie is een gevolg van het feit, dat
men de laatste twee jaren 15 pCt. verloop in aanmerking heeft genomen,
terwijl men eene andere berekening heeft gevolgd. De 16GS man van l
April 1835 toch, met de miliciens aiekenoppassers, koks en stokers, be
nevens 15 pCt. verloop, geven juist 2100 man =4X 600 (het jaarlijksch
contingent); dat sluit als eene bus. Doet men hetzelfde met de cijfers van
l April 1883, dan krijgt men 23G1 + 24 -h 36 + 24 + 192 = 2637, d. i.
237 man meer dan 2100.
Het aantal torpedhlen is vermeerderd, dat der machinisten ongeveer
sfationnair gebleven. Het getal vuur stokers is tlink toegenomen.
Terwijl in de begroeting voor het jaar 1884 is aangegeven hoeveel van
elke der verschillende qualileiten bcnoodigd" is, is deze opgave in de
begroetingen voor 1885 en 1886 weggelaten, omdat er nog geen gegevens
genoeg zijn, om deze cijfers volledig te vermelden. Met andere woorden
wil dat dus zeggen: dut men nog niet Keet, hoeveel personeel noodlg zal stjn.
Hoe lang zal deze toestand blijven voortduren?
Volgens opgave van den luitenant ter zee Ie klasse de Goeje in de
Mr.riuevereeniging te Helder, dienden van de 1823 jongens, die de oplei
dingsschepen Wassenaar en Anna Paulowna als lichtmatroos verlaten
hebben, op l Mei 1885:
als matrozen Ie klasse: 45.
» 2e 179.
o » 3e 554.
Totaal . . . 778.
Waarvan 221 matrozen Ie en 2e klasse, of ruim 12 pCt. van het geheel,
terwijl 43 pCt. van het aantal, dat als lichtmatroos de opleidingsschepen
kon verlaten, ten goede kwam van den matrozenstand.
Na een tijdperk van 9 -jaren telden de opgeleiden van Wassenaar in
de sterkte van het matrozenpersoneel voor 128 matrozen der Ie en 2e klasse.
Van de jongens, die aan de opleidingsschepen op de vloot werden
gaplaatst, werden 8 pCt. wegens veroordeeling en berispelijk gedrag ontsla
gen, hetgeen de zorgvuldige opleiding in aanmerking genotaen een
vrij groot cijfer genoemd moet worden.
Zal men in de toekomst meer matrozen der leen 2e klasse gaan krijgen?
Pit staat te bezien. Do eerstvolgende jaren moeten eene flinke vermeer
dering geven, anders komt deze stellig nooit, tenzij andere toestanden
worden geschapen. Z.
F E U I I. I. E T O N.
Mijn Neef James.
Uit het Engelsch,
VAN
E. LIJNN LINTON.
»Iïet spijt mij dat ik cenige kleine aanmerkingen op uwe aar
dige beschikkingen moet maken" fcsgon Tagart spotachtig, maar
ik moet u herinneren, juffrouw C-jecliarn, dat gij tot uwe meer
derjarigheid onder mijn ofaicht geplaatst zijt, ea tot zoo laag