Historisch Archief 1877-1940
No. 450.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
verbied ik u volstrektelijk allen omgang met uw neef James. Gij
zijt verloofd met den heer Lawrence en ik zal al mijn invloed
op hem gebruiken, om hem te bewegen u van die verbintenis
niet te ontslaan.
. >Daar ken ik Guy te goed voor!" riep ik uit. Hij zal
dadelyk daarin toestemmen, zoodra ik het hem vraag.'1
>Daar zou hij wel toe kunnen komen, voor zooveel het u be
treft ten minste, ik zou in zijn geval om u niets geven", hernam mijn
zwager, smaar het is iets anders om uw geld, dat is voor hem
van belang, en er zijn er wel meer dan Guy, die daarover zoo
denken!"
Het bruine gelaat van James kleurde van gramschap bij die
beleedigende woorden; hij trad op Tagart toe met zulk een drei
gend gelaat, dat ik er benauwd door werd. Ik ging voor hem
staan, lag mijne handen op zijn arm, en smeekte hem. Sla hem
niet, mijn beste, raak hem niet aan en laat hem liever uitrazen".
».Ida, dat kost mij veel!" bromde hij tusschen de tanden, doch
hij gaf toe aan mijn verlangen en draaide mijn zwager den rug tos.
Ik begreep hoe zwaar het een driftigen
enopvliegendenCaliforniër moest vallen, om zich zelf te beheerschen en daarin onze
meer bedaarde mannen te volgen, maar James was te krachtig
om lust in schelden te hebben, en als het hem niet veroorloofd
was om iemand af te rossen, dan had hij geen lust om met
hem te gaan twisten. Hij liet dus Tagart staan, waar hij was en
ging met mij naar het zomerhuisje, waar mijn zwager ons in
rust liet, want hij was zenuwachtig en benauwd geworden.
Hier maakten wij onze plannen of liever plannen waren het
eigenlijk niet, maar wij spraken af, dat wij beiden er met Guy
over zouden spreken, dat wij elkaar trouw zouden blijven, vol
moed en hoop tot neef James iets zou hebben bedacht, waardoor
hij mij zou kunnen, bevrijden uit die hatelijke dwingelandij. Toen
de avond viel rukte ik mij van hem los, om mij naar mijne ge
vangenis te begeven en hij bleef roerloos op het terras slaan, om
mij na te oogen zoolang hij kon. Nadat ik reeds in huis was stond
hij daar nog en ik was nu in de macht van mijn zwager en voogd.
Toen begonnen voor mij eerst de dagen van beproeving. Al wat
men slechts kon bedenken, om mijne liefde, mijne fierheid en
mijn vast besluit te doen veranderen, werd in het werk gesteld,
maar tevergeefs; ik bleef onwrikbaar. Men had Guy overgehaald
wie weet door welken schandelijke leugens mijn zwager hem
daartoe gebracht had! om niet bij mij te komen, en om er
op te blijven staan, dat ons engagement niet zou verbroken
worden. Hij schreef mij een langen brief, en ik moet erkennen,
dat die getuigde van ware, oprechte liefde. Hij hield mij voor oogen,
dat het tot mijn eigen bestwil zou zijn en dat ik nu mij zelve
bedroog. Als ik later, wanneer ik tot kalmte gekomen was en de
zaak beter beoordeelen zou, nog steeds verlangde om ons engage
ment te verbreken, dan kon ik daarop terugkomen, maar voor
alsnog moest hij, ook voor mijn eigen geluk, mij aan mijn woord
houden. Van hem had ik dus geen hulp te verwachten. Ik werd
overigens in mijn kamer letterlijk gevangen gehouden; men stond
mij niet de minste vrijheid meer toe, en mij bleef niets anders
over dan geduld te oefenen, te vertrouwen op betere omstandig
heden, te blijven hopen, en vooral niet te geloven aan wat Nora
en Tagart mij vertelden, dit namelijk, dat neef James uitCraeroft
vertrokken was, dat niemand wist waarheen, noch wat er van
hem was geworden, en dat het meer dan waarschijnlijk was dat
hij de zaak had opgegeven en naar Caleforniëwas teruggekeerd, of
hij moest hier of daar in de bergen verdwaald zijn. en in een of
anderen afgrond verongelukt wezen. Ik geloofde niets van al die
praatjes, maar het was niet gemakkelijk, om bij dat alles steeds
gelaten en moedig te blijven, voor iemand die, zooals ik, geheel
van de buitenwereld afgesloten was, zonder ander gezelschap dan
dat van mijne plaaggeesten en bewakers.
Het was een stormachtigen herfstnaeht. De regen viel bij stroo
men, de wind huilde door de straten, de waterval, achter de
pastorie, stortte met donderend geweld neer, alsof die al wat
haar in den weg kwam wilde verpletteren, en ik zat in het duis
ter, in mijn kamer, naar dit alles te luisteren.
Het was reeds na middernacht, en allen in huis waren naar
bed gegaan, maar ik zat bij het raam naar buiten in het donker
te kijken. Ik kon echter niets meer gewaar worden, dan de
omtrekken van de bergen en de hoornen, en soms in de verte
een witte streep van het ziedende water, als het door een blik
semstraal verlicht werd. Opeens vernam ik een dof geluid tegen
den muur van het huis, en een zacht tikken tegen het raam, en
ik meende door het geflikker van den bliksem, het gelaat van een
mm te bespeuren, vlak tegen de ruiten gedrukt. Een oogenblik
beslg verschrik*., docb ik bedaarde sgottfe.; als maft
zelve zoo diep ongelukkig gevoelt, dan geeft iets gevaarlijks dik
werf afleiding. Zachtjes werd het tikken herhaald, en ik deed het
raam behoedzaam open. Snel en behendig sprong er toen iets in
mijn kamer, maar wat of wie het was, kon ik in het duister niet
gewaar worden, doch ik voelde nat fluweel, dat tegen mij werd
aangedrukt, twee sterke armen, die mij van den vloer optilden,
en een behaard, warm gelaat, dat mij innig kuste.
»Ida" fluisterde de stem, en dus werd mij bevestigd, wat ik
reeds had vermoed, dat het James was, James, mijn geliefde,
mijn bevrijder.
»Durft ge door dit weer?" begon hij. Hij vroeg niet, of ik
hem vertrouwde, dat wist hij wel. »Met ui" antwoordde ik,
»Zeker met u durf ik alles."
»Zet dan een hoed op, en trek een mantel aan en kom mede"
zei James. »Denk niet aan hetgeen gij hier achterlaat, dat alles
zal u dubbel vergoed worden."
»Ik heb hier niets om aan te doen," fluisterde ik. »Zij hebben
alles weggenomen, mijn hoed, laarzen en mantel, ik heb geeu
andere kleeren dan die ik aan heb."
Ik poogde te lachen, maar James vloekte binnensmonds.
B In zoo'n weer! 't Is voor u om dood ziek te worden! bromde
hij. »Dat is wreed en barbaarsch! Ze lijken wel tijgers!"
Juist toen dreef de wind een zware regenvlaag in de kamer.
De bliksem flikkerde veel heviger en bijna onophoudelijk door
de lucht en de donderslagen volgden kort op elkaar met een
vreeselijk geweld. Ik drong mij tegen James aan en hoewel ik
niet licht vervaard werd, schrok ik toch terug voor het denk
beeld, om bij zulk een weer, in zoo'n dunne kleeding en op
pantoffels, mij naar buiten te begeven.
»Ge zijt bevreesd, mijn liefste, beste," zei hij op teederen toon.
>Ik beefde, terwijl ik mij tegen hem aandrong, ik was koud,
half gekleed als ik was, en had in de laatste weken slechts wei
nig gegeten, daarenboven hadden al de doorgestane angsten mij
zoodanig aangegrepen, dat het geen wonder was, dat ik huiverde
en mij zwak voelde.
»Ik mag het in zulk weer niet van u vergen," zei hij ver
troostend. »Wij moeten blijven en zullen wachten op een betere
gelegenheid, maar er staat ginds een rijtuig, het schip zeilt mor
gen uit en onze passage is besproken."
»Dan ga ik met u, James," zei ik, mij oprichtende. >Ik zal
mij goed houden en dan ben ik gered."
Hij greep mij hartelijk in zijne armen, sik wist wel, dat ik op u zou
kunnen rekenen, mijn flink meisje," zei hij opgewonden. D Houd u ferm
en dan zijt gij weldra vrij." Snel wikkelde hij mij in zijn fluweelen jas
en maakte die mij om mijn middel vast, zonder dat dit mij in
mijne bewegingen kon hinderen, toen stapte hij met mij in het
donker voort, hield mij bij de hand vast en fluisterde rnij toe, dat
ik niet bevreesd moest wezen. Ik volgde hem, tastte in het duister
naar de ladder die tegen het raam stond en stond binnen enkele
seconden beneden op den grond, zonder pantoffels doch dat zei
ik hem niet. Wij liepen door den tuin naar de poort bij het
zomerhuisje waar het rijtuig ons stond te wachten. Ik keerde mij
om, om nog een laatsten blik te werpen op de pastorie en ik
meende daar door de ruitei een klein vlammetje te bespeuren;
ik keek nog eens scherper daarheen en toen zag ik nog duide
lijker, meer geflikker. De stank van brandend hout kwam tot ons,
ook het gesis van den regen, die daarop viel terwijl de vlammen
erger rond zich grepen en dikke rookwolken zich reeds in de
lucht vertoonden en verloren gingen in het duistere van den nacht.
Er was geen twijfel meer aan, het huis stond in brand.
B Wij moeten terug om die arme lui daar te redden," zei James
op bedaarden toon. »Mijn beste, zelfs tot dien prijs willen wij
niet vluchten."
Hij kuste mij en liep naar de pastorie terug, waar hij kwam,
juist op het oogenblik dat de vlammen den vloer van de slaap
kamer mijner zuster hadden aangetast en ik zag hem tusschen den
rook en de vlammen verdwijnen. Het was mij onmogelijk te blijven
staan, ik snelde eveneens naar de pastorie heen, maar de hitte
hield mij daar tegen. Ik riep James bij den naam. Boven het geraas
en het geknetter van het vuur, bereikte mijn stem, waarin de angst en
vrees den boventoon had, zijn gehoor. Hij droeg mijne zuster die be
zwijmd was, naar beneden, gevolgd door Tagart,jammerende en wee
klagende, en zoodra hij zag dat zij in veiligheid waren, kwam hij
j naar mij toe en riep hij vroolijk: »Hier ben ik, Ida, alleen met
een paar verzengde haren!"
Hij ging daarbij als naar gewoonte bedaard en koelbloedig te
werk, maar ofschoon bij zei dat hem niets deerde, had hij een
diepe wond in den arm, waaruit bet bloed stromde.
»Dat moet ge verbinden, beste," zei hij gekscherend, alsof het