Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 451
gtt Op diezelfde ronde tribune het bekroonde dichtatuk van Legouva
had voorgedragen.
.Ken der meest interessante hoofdstukken van het verschenen boek is
gewjfd &an la Malibran, over wie Legouvézeer intieme bijzonderheden
?ehijnt Verkregen te hebben.
Bi6, Malibran was werkelijk een bezielde,, maar ook een zonderlinge
peüsöQnlykheid. Aan beide heeft zij eene beroemdheid te danken, die
alle andere beroemdheden van den rang van vroeger en later tijd in de
schaduw stelt. Legouvégeeft van haar een portret vol leven. Eene
stoutmoedige, die voor niets terugdeinsde, eene Gusman, om wie geen
hinderpalen bestonden.
Den dag van haar debuut, vertelt Legouvé, als Othello (die rol werd
door haar vader gespeeld) haar belet te vluchten en naar zijn dolk grijpt,
was eg zoo geheel onder den indruk en den angst van den toestand, dat
zij de hand, die haar vasthield, greep en daarin beet, zoodat het bloed
er uit sprong.
Een ander maal, weder in OtJiello, in dat groote tooueel van spanning,
waarin 2$ den uitslag van het tweegevecht afwacht, vliegt ze eensklaps
Op de groep figuranten los, grijpt een dier arme drommels die daarop
volstrekt niet verdacht was bij den arm, sleurt hem mede tot voor het
voetlicht en vraagt hem op een toon van wanhoop en zóó hartstochtelijk,
dat zij groot gevaar liep van de hilariteit van het publiek op te wekken,
of hjj nog niets wist van den afloop van het tweegevecht. Gelukkig was
de figwrant zoo totaal overbluft, dat hij stokstijf bleef staan en geen
WCford kon uitbrengen, waardoor hjj juist zijn gekke positie redde. Wat
Ib ieder ander belachelijk zon zijn geweest, dat was bij haar subliem.
Af mand Baschet, die dezer dagen gestorven is, behoorde tot dat geslacht
Tftn 1630, dat mik een breede plaats innam in de wereld der letteren.
Hfl wtöeen der medewerkers van Alexandre Dutnas' Mousquetaire,
fantastischer gedachtenis! van dien Mousquetaire, die telkens zijn betalingen
moest Staken, wat Murger deed zeggen:
Dat is een krant, waar men altijd een open rekening heeft, maar
fcltjjcl sroor een gesloten kas komt.
Eo dan nog op de betaaldagen betaalde men zóó weinig, dat diezelfde
. Muiter de verzuchting slaakte:?men schrijft er bij den bunder!
ArmAnd Baschet behoorde eenmaal ook tot de habitués van den
betuchtéh Divan Lepelletier, een der zonderlingste restauraties van dat
tgdperk. Toch deed hf niet mede aan al de uitmiddelpuctigheden die
toen werden uitgehaald, hij ging ze integendeel veel meer te keer. Zoo
onderhield hij op zekeren dag dien armen Théodore Pelloquet, een flinke
vent, maar die aan de absynth verslaafd was geraakt, over zijn gebrek
en Spoorde hem aan tot matigheid. Pelloquet, die tijden lang de ergste
armoede en gebrek had moeten doorworstelen, luisterde ernstig en stil
naar de 'vermaningen van zyn vriend. Maar toen Baschet had uitgesproken,
zeide, hij met droefgeestige ironie:
Bette vriend, toen de letteren mij vroegen om niet te eten, heb ik
Uij daarbij neergelegd. Maar als zij nu van mij eisehen, da t* ik niet zal
drinken, dan vind ik, dat zij wat al te veel van mij vergen.
Baschet werd later een specialiteit in de letterkundige archeologie, aan
wien wfl verscheidene belangrijke werken te danken hebbeu. Daarna kwam
Zijn naam in het vergeetboek. Hij had zich dan ook geheel uit de we
reld teruggetrokken en was slechts heel uit de verte getuigen van de
Parjjsche comédie. Met de droefheid van een echten patriot nam hij de
toeneming van onzen achteruitgang op ieder gebied waar. En nog kort
voor zjjüdood zeide hij tot een vriend:
«?Weet gij wat mij angstig maakt? Dat is te zien, dat naarmate
men meer zaken overboord werpt, de ballon des te meer gaat dalen.
"?*? Utt de provincie kregen wij een wonderlijk prospectus van een kleer
maker, die aan de reclame voor zijn zaak de politiek verbindt. Zie hier
twee fragmenten uit dat ding, 't een in proza en 't ander in poëzie.
De Stad Tonlon, de eerste oorlogshaven van Frankrijk, heeft tot af
gevaardigde benoemd een garron limonadier en het zal zoowel het ge
luk *ls de trots zijner kiezers uitmaken hem zoolang mogelijk als hun
' vertegenwoordiger te mogen behouden. Zou er in het hoofd van een
.kleermakersknecht niet evenveel wijsheid kunnen steken als in het hooid
van een garcon limonadier?'1
En av de poëzie, die met een spelling, die wij eerbiedigen, het eigenlijke
doel van deze propagande schijnt aan te wijzen:
En attendant que vous puissies
Lui offrir une candidature,
' ' Venee au moins tous en coeuv
Vous faire prendre mesure.
Haar waarom zouden de kleermakers zich geen aardigheden mogen
veroorloven, wanneer de ondernemers van begrafenissen dat wel doen ?
In een der buitenwijken van Parijs heeft een steenhouwer, die vlak bij
het. kerkhof woont, een uithangbord boven zijn deur doen plaatsen met
het' droog-komieke opschrift: Au Rendes-vous des Malades.
A. B.
LETTERKUNDE.
ALPHONSE DAUDET OVER ZOLA EN DE GONCOURT.
Alphonse Daudet, die door de naturalisten zoo gaarne tot de hunnen
gerekend wordt, ofschoon juist hetgeen zijne aantrekkelijkheid uitmaakt,
het bezielde en dichterlijk schoone, door hen meestal opzettelijk wordt
uitgesloten, geeft in eene voorrede voor het werk van een jong schrijver,
Lepelietier, eenige merkwaardige beschouwingen.
Uw boek, waarde Lepelletier, is inderdaad een mand vol welgekozen
bloemen.
Fantasie, waarneming, het doen herrijzen van tot stof vergane tijdvak
ken, gij hebt er wat in bijeen gegaard voor allerlei smaak, voor allerlei
school. De priesteres Cydippe, de clowns van Fernando, Gobseck, Attila,
de scherpschutters van Metz, de meisjes van Moutmartre, ieder uwer per
sonen gaat voor ons voorbij met het juiste woord, het ware gebaar inde hjst
der novelle, die eigenlijk iets te eng is voor hen, waar de silhouetten
als tot hal verlof verkleind schijnen; en wat ik aangf naam en vermakelijk
vind in die duizelingwekkende reeks van zoo uiteenloopende wezens en
lichamen, is, dat gij ons nog beter de huwelijkasponde van Attila toont,
die gij toch nooit gezien hebt, den wagen van Cléobis, naar de mytho
logische wouden rollend, dan voorvallen van jongeren datum, drama's die
voor onze oogen hebben kunnen plaats grijpen, den scherpschutter
Giraud die zijn broeder verminkt of den dood door een beroerte.
Uw boek werpt opf-die^ wijze, zonder dat gij het bedoeld hebt, eenig
licht op een zeer 'kijesche letterkundige strijdvraag, ri geeft al weder
gelijk aan de theorieën, die! ik zoo vaak heb besproken en volgehouden,
zelfs tegen die twee-*meestèrs van den modernen roman, Edmond de
Goncourt en Emile Zola.
Moet men inderdaad zeggen, wat men gezien heeft, met zijn beide
oogen gezien, en anders niet ? Of heeft de kunstenaar het recht zijn
horizon uit te breiden, te verruimen, voor en achter zich te zien, ver,
overal, niet met de bijziende zwakke oogen van den voorbijganger, maar
met dien adelaarsblik, dien Michelet had omtrent de Middeneeuwen,
Flaubert omtrent Carthago, Leconte de Lisle omtrent de beschavingspe
rioden uit den voortijd?
Zou de Goncourt zelf, als hij er in toestemde in zijn roman de een
of andere figuur uit de achttiende eeuw te doen herleven, die hij weer
heeft ontdekt, wier schitterenden inventaris hij ons gegeven heeft, niet
een even waar, even gezien en geleefd werk leyeren, als «sijne meest be
wonderenswaardige studiën !uit het moderne leven ? Is hij niet even diep
doorgedrongen in hét intieme leven der vrouw uit dien tijd, kent hij haar
niet even grondig, courtisane of grande dame, als hij Chérie kent,
of La Faiistin, of Germinie Lacerteux ? En daar ik zooeven Zola ge
noemd heb, wien zal men wijs maken, dat wij aan de korte
oogenblikken, in eene mijn of over statistieke opgaven doorgebracht, de prachtige
figuren en tooneelen verschuldigd zijn, die in Germinal te voorschijn
geroepen worden ?
Dus, waarde Lepelletier, en de beste bladzijden van uw nieuwe boek
zijn er het bewijs van, het is niet de vraag, gezien te hebben, maar
te doen zien. Er is geen gedaante te antediluviaansch, geen doode te
lang begraven, geen verleden te zeer verbrokkeld voor de toovermacht
' van den dichter, den eenigen, den waren ziener. Deze is van alle tijden,
van alle streken, hij vindt de zielen uit vroeger eeuwen weer, werpt de
begrippen van tijd en afstand dooreen, beheerscht en overweldigt de
meuschbeid.
Daarenboven, die oude menschheid zelve heeft hare formules niet ge
wijzigd ; hare evolutiën zijn zoo langzaam, dat het, naar mij duulit, ge
makkelijk zou zijn, haar vroeger leven in haar tegenwoordig leven terug
te vinden, haar opeenvolgende beschaviugstijdperken, die door de geheele
bewoonde wereld dezelfde reeks vormen, en naast elkander leven in het
midden der negentiende eeuw. Verloren hoekjes van Oceanie zouden
ons op ditzelfde oogenblik de aarde kunnen doen zien, sluimerend, zwaar
en week nog van de zondvloeden, en de oorspronkelijke geslachten, met
nauwelijks gevornaden schedel, de Troglodyten, in de eerste hutten in
den vorm van boomen levend. In de Airikaansche woestijn, in de In
dische stammen, zouden wij de zeden van Homerus' tijd of van de bijbelsche
wereld terugvinden. In Korea, in Abyssiniëhet leenheerlijk stelsel, de
Middeneeuwen, de rooftochten, de ridders met hun gouden pantser en
helm, terwijl de kampementen rondom Mekka of Lourdes den tijd
deikruistochten en de woeste openbaringen van het geloof zouden doen
herleven. Maar dat heeft ons op een grooten afstand van de Morfs
lieitreuses gevoerd en ik kom daarop terug om u te zeggen, dat onder
al uw letterkundige eigenschappen, vluggen stijl, rijkdom van verbeel
dingskracht, juiste woordenkeus, de beste, naar mijn meening, is, dat
gij tot geen coterie behoort.
Gij zijt, wat ik heb trachten te zijn, gedurende bijna dertig jaar, dat ik
nu reeds schrijf, een onafhankelijke.
O ja, geen stelsel, geen school, vooral geen al te onwrikbaar criterium.
Laat ons Denken aan de vernuftige inrichting, die de schepelingen er op
na houden; alles laten zij drijven op hun schip, de lampen in hun han
gers, de glazen in hun slingertafels en zelfs het kompas midden
op het dek, onder de sterren. Zoo moeten onze oordeelen omtrent
de menschen, de kunst, het leven, drijven. ledere bestendigheid is on
mogelijk, iedere onbuigzaamheid ongerijmd en gevaarlijk aan boord van
ons groote schip, dat steeds stoot en stampt op zijn weg naar de eeuwigheid."
LUDOVIG HALÉVY EN EDOUARD PAILLERON.
Den 4den Februari sprak, in de Académie Frangaise, Ludovic Halévy
zijn discours de réceplion uit, eene lofrede op den vroegeren bezitter
van zijn fauteuil, graaf d'Haussonville. Hij werd gerecipieerd en beant
woord door Pailleron, den geestigen schrijver van La monde oüVon
s'ennuie en L'étincelle.
Wetende dat zij een zeer gedistingeerd, maar vrijwel reactionnair
publiek zouden hebben, hadden beide sprekers hun rede eenigszins in
dien trant getint; beiden hadden tevens zorg gedragen, haar geestig en
keurig van vorm te maken, een paar stukken van de beste litteratuur.
Ludovic Halévy, vroeger de medewerker van Meilhac in de teksten
van Ofi'enbach's opéra-bouffe's, later de ondeugende schrijver van Monsieur
et Madame Cardinal et Les vctites Cardinal, heeft met de deftigheid
en de vroomheid vrede gesloten door zijn roman L'abbéConstantin, die
in de Ecvue des deux mondes verscheen, en waarin alle helden en heldinnen
toonbeelden van deugd en kerksche braafheid zijn. Dit boek maakte het
den acadhniciens mogelijk, aan de verdiensten van den geestigen librettist
en moralist hulde te brengen.
De levensbeschrijving van een ernstig historicus was voor Halévy
eigenlijk niet het aangewezen onderwerp; zijne lezing maakte den indruk,
alsof hij niets aan het ernstige van zijne taak had willen te kort doen
en slechts hier en daar, zijns ondanks, de guitige tooneelschrüver door