De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 14 februari pagina 8

14 februari 1886 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 451 gtt Op diezelfde ronde tribune het bekroonde dichtatuk van Legouva had voorgedragen. .Ken der meest interessante hoofdstukken van het verschenen boek is gewjfd &an la Malibran, over wie Legouvézeer intieme bijzonderheden ?ehijnt Verkregen te hebben. Bi6, Malibran was werkelijk een bezielde,, maar ook een zonderlinge peüsöQnlykheid. Aan beide heeft zij eene beroemdheid te danken, die alle andere beroemdheden van den rang van vroeger en later tijd in de schaduw stelt. Legouvégeeft van haar een portret vol leven. Eene stoutmoedige, die voor niets terugdeinsde, eene Gusman, om wie geen hinderpalen bestonden. Den dag van haar debuut, vertelt Legouvé, als Othello (die rol werd door haar vader gespeeld) haar belet te vluchten en naar zijn dolk grijpt, was eg zoo geheel onder den indruk en den angst van den toestand, dat zij de hand, die haar vasthield, greep en daarin beet, zoodat het bloed er uit sprong. Een ander maal, weder in OtJiello, in dat groote tooueel van spanning, waarin 2$ den uitslag van het tweegevecht afwacht, vliegt ze eensklaps Op de groep figuranten los, grijpt een dier arme drommels die daarop volstrekt niet verdacht was bij den arm, sleurt hem mede tot voor het voetlicht en vraagt hem op een toon van wanhoop en zóó hartstochtelijk, dat zij groot gevaar liep van de hilariteit van het publiek op te wekken, of hjj nog niets wist van den afloop van het tweegevecht. Gelukkig was de figwrant zoo totaal overbluft, dat hij stokstijf bleef staan en geen WCford kon uitbrengen, waardoor hjj juist zijn gekke positie redde. Wat Ib ieder ander belachelijk zon zijn geweest, dat was bij haar subliem. Af mand Baschet, die dezer dagen gestorven is, behoorde tot dat geslacht Tftn 1630, dat mik een breede plaats innam in de wereld der letteren. Hfl wtöeen der medewerkers van Alexandre Dutnas' Mousquetaire, fantastischer gedachtenis! van dien Mousquetaire, die telkens zijn betalingen moest Staken, wat Murger deed zeggen: Dat is een krant, waar men altijd een open rekening heeft, maar fcltjjcl sroor een gesloten kas komt. Eo dan nog op de betaaldagen betaalde men zóó weinig, dat diezelfde . Muiter de verzuchting slaakte:?men schrijft er bij den bunder! ArmAnd Baschet behoorde eenmaal ook tot de habitués van den betuchtéh Divan Lepelletier, een der zonderlingste restauraties van dat tgdperk. Toch deed hf niet mede aan al de uitmiddelpuctigheden die toen werden uitgehaald, hij ging ze integendeel veel meer te keer. Zoo onderhield hij op zekeren dag dien armen Théodore Pelloquet, een flinke vent, maar die aan de absynth verslaafd was geraakt, over zijn gebrek en Spoorde hem aan tot matigheid. Pelloquet, die tijden lang de ergste armoede en gebrek had moeten doorworstelen, luisterde ernstig en stil naar de 'vermaningen van zyn vriend. Maar toen Baschet had uitgesproken, zeide, hij met droefgeestige ironie: Bette vriend, toen de letteren mij vroegen om niet te eten, heb ik Uij daarbij neergelegd. Maar als zij nu van mij eisehen, da t* ik niet zal drinken, dan vind ik, dat zij wat al te veel van mij vergen. Baschet werd later een specialiteit in de letterkundige archeologie, aan wien wfl verscheidene belangrijke werken te danken hebbeu. Daarna kwam Zijn naam in het vergeetboek. Hij had zich dan ook geheel uit de we reld teruggetrokken en was slechts heel uit de verte getuigen van de Parjjsche comédie. Met de droefheid van een echten patriot nam hij de toeneming van onzen achteruitgang op ieder gebied waar. En nog kort voor zjjüdood zeide hij tot een vriend: «?Weet gij wat mij angstig maakt? Dat is te zien, dat naarmate men meer zaken overboord werpt, de ballon des te meer gaat dalen. "?*? Utt de provincie kregen wij een wonderlijk prospectus van een kleer maker, die aan de reclame voor zijn zaak de politiek verbindt. Zie hier twee fragmenten uit dat ding, 't een in proza en 't ander in poëzie. De Stad Tonlon, de eerste oorlogshaven van Frankrijk, heeft tot af gevaardigde benoemd een garron limonadier en het zal zoowel het ge luk *ls de trots zijner kiezers uitmaken hem zoolang mogelijk als hun ' vertegenwoordiger te mogen behouden. Zou er in het hoofd van een .kleermakersknecht niet evenveel wijsheid kunnen steken als in het hooid van een garcon limonadier?'1 En av de poëzie, die met een spelling, die wij eerbiedigen, het eigenlijke doel van deze propagande schijnt aan te wijzen: En attendant que vous puissies Lui offrir une candidature, ' ' Venee au moins tous en coeuv Vous faire prendre mesure. Haar waarom zouden de kleermakers zich geen aardigheden mogen veroorloven, wanneer de ondernemers van begrafenissen dat wel doen ? In een der buitenwijken van Parijs heeft een steenhouwer, die vlak bij het. kerkhof woont, een uithangbord boven zijn deur doen plaatsen met het' droog-komieke opschrift: Au Rendes-vous des Malades. A. B. LETTERKUNDE. ALPHONSE DAUDET OVER ZOLA EN DE GONCOURT. Alphonse Daudet, die door de naturalisten zoo gaarne tot de hunnen gerekend wordt, ofschoon juist hetgeen zijne aantrekkelijkheid uitmaakt, het bezielde en dichterlijk schoone, door hen meestal opzettelijk wordt uitgesloten, geeft in eene voorrede voor het werk van een jong schrijver, Lepelietier, eenige merkwaardige beschouwingen. Uw boek, waarde Lepelletier, is inderdaad een mand vol welgekozen bloemen. Fantasie, waarneming, het doen herrijzen van tot stof vergane tijdvak ken, gij hebt er wat in bijeen gegaard voor allerlei smaak, voor allerlei school. De priesteres Cydippe, de clowns van Fernando, Gobseck, Attila, de scherpschutters van Metz, de meisjes van Moutmartre, ieder uwer per sonen gaat voor ons voorbij met het juiste woord, het ware gebaar inde hjst der novelle, die eigenlijk iets te eng is voor hen, waar de silhouetten als tot hal verlof verkleind schijnen; en wat ik aangf naam en vermakelijk vind in die duizelingwekkende reeks van zoo uiteenloopende wezens en lichamen, is, dat gij ons nog beter de huwelijkasponde van Attila toont, die gij toch nooit gezien hebt, den wagen van Cléobis, naar de mytho logische wouden rollend, dan voorvallen van jongeren datum, drama's die voor onze oogen hebben kunnen plaats grijpen, den scherpschutter Giraud die zijn broeder verminkt of den dood door een beroerte. Uw boek werpt opf-die^ wijze, zonder dat gij het bedoeld hebt, eenig licht op een zeer 'kijesche letterkundige strijdvraag, ri geeft al weder gelijk aan de theorieën, die! ik zoo vaak heb besproken en volgehouden, zelfs tegen die twee-*meestèrs van den modernen roman, Edmond de Goncourt en Emile Zola. Moet men inderdaad zeggen, wat men gezien heeft, met zijn beide oogen gezien, en anders niet ? Of heeft de kunstenaar het recht zijn horizon uit te breiden, te verruimen, voor en achter zich te zien, ver, overal, niet met de bijziende zwakke oogen van den voorbijganger, maar met dien adelaarsblik, dien Michelet had omtrent de Middeneeuwen, Flaubert omtrent Carthago, Leconte de Lisle omtrent de beschavingspe rioden uit den voortijd? Zou de Goncourt zelf, als hij er in toestemde in zijn roman de een of andere figuur uit de achttiende eeuw te doen herleven, die hij weer heeft ontdekt, wier schitterenden inventaris hij ons gegeven heeft, niet een even waar, even gezien en geleefd werk leyeren, als «sijne meest be wonderenswaardige studiën !uit het moderne leven ? Is hij niet even diep doorgedrongen in hét intieme leven der vrouw uit dien tijd, kent hij haar niet even grondig, courtisane of grande dame, als hij Chérie kent, of La Faiistin, of Germinie Lacerteux ? En daar ik zooeven Zola ge noemd heb, wien zal men wijs maken, dat wij aan de korte oogenblikken, in eene mijn of over statistieke opgaven doorgebracht, de prachtige figuren en tooneelen verschuldigd zijn, die in Germinal te voorschijn geroepen worden ? Dus, waarde Lepelletier, en de beste bladzijden van uw nieuwe boek zijn er het bewijs van, het is niet de vraag, gezien te hebben, maar te doen zien. Er is geen gedaante te antediluviaansch, geen doode te lang begraven, geen verleden te zeer verbrokkeld voor de toovermacht ' van den dichter, den eenigen, den waren ziener. Deze is van alle tijden, van alle streken, hij vindt de zielen uit vroeger eeuwen weer, werpt de begrippen van tijd en afstand dooreen, beheerscht en overweldigt de meuschbeid. Daarenboven, die oude menschheid zelve heeft hare formules niet ge wijzigd ; hare evolutiën zijn zoo langzaam, dat het, naar mij duulit, ge makkelijk zou zijn, haar vroeger leven in haar tegenwoordig leven terug te vinden, haar opeenvolgende beschaviugstijdperken, die door de geheele bewoonde wereld dezelfde reeks vormen, en naast elkander leven in het midden der negentiende eeuw. Verloren hoekjes van Oceanie zouden ons op ditzelfde oogenblik de aarde kunnen doen zien, sluimerend, zwaar en week nog van de zondvloeden, en de oorspronkelijke geslachten, met nauwelijks gevornaden schedel, de Troglodyten, in de eerste hutten in den vorm van boomen levend. In de Airikaansche woestijn, in de In dische stammen, zouden wij de zeden van Homerus' tijd of van de bijbelsche wereld terugvinden. In Korea, in Abyssiniëhet leenheerlijk stelsel, de Middeneeuwen, de rooftochten, de ridders met hun gouden pantser en helm, terwijl de kampementen rondom Mekka of Lourdes den tijd deikruistochten en de woeste openbaringen van het geloof zouden doen herleven. Maar dat heeft ons op een grooten afstand van de Morfs lieitreuses gevoerd en ik kom daarop terug om u te zeggen, dat onder al uw letterkundige eigenschappen, vluggen stijl, rijkdom van verbeel dingskracht, juiste woordenkeus, de beste, naar mijn meening, is, dat gij tot geen coterie behoort. Gij zijt, wat ik heb trachten te zijn, gedurende bijna dertig jaar, dat ik nu reeds schrijf, een onafhankelijke. O ja, geen stelsel, geen school, vooral geen al te onwrikbaar criterium. Laat ons Denken aan de vernuftige inrichting, die de schepelingen er op na houden; alles laten zij drijven op hun schip, de lampen in hun han gers, de glazen in hun slingertafels en zelfs het kompas midden op het dek, onder de sterren. Zoo moeten onze oordeelen omtrent de menschen, de kunst, het leven, drijven. ledere bestendigheid is on mogelijk, iedere onbuigzaamheid ongerijmd en gevaarlijk aan boord van ons groote schip, dat steeds stoot en stampt op zijn weg naar de eeuwigheid." LUDOVIG HALÉVY EN EDOUARD PAILLERON. Den 4den Februari sprak, in de Académie Frangaise, Ludovic Halévy zijn discours de réceplion uit, eene lofrede op den vroegeren bezitter van zijn fauteuil, graaf d'Haussonville. Hij werd gerecipieerd en beant woord door Pailleron, den geestigen schrijver van La monde oüVon s'ennuie en L'étincelle. Wetende dat zij een zeer gedistingeerd, maar vrijwel reactionnair publiek zouden hebben, hadden beide sprekers hun rede eenigszins in dien trant getint; beiden hadden tevens zorg gedragen, haar geestig en keurig van vorm te maken, een paar stukken van de beste litteratuur. Ludovic Halévy, vroeger de medewerker van Meilhac in de teksten van Ofi'enbach's opéra-bouffe's, later de ondeugende schrijver van Monsieur et Madame Cardinal et Les vctites Cardinal, heeft met de deftigheid en de vroomheid vrede gesloten door zijn roman L'abbéConstantin, die in de Ecvue des deux mondes verscheen, en waarin alle helden en heldinnen toonbeelden van deugd en kerksche braafheid zijn. Dit boek maakte het den acadhniciens mogelijk, aan de verdiensten van den geestigen librettist en moralist hulde te brengen. De levensbeschrijving van een ernstig historicus was voor Halévy eigenlijk niet het aangewezen onderwerp; zijne lezing maakte den indruk, alsof hij niets aan het ernstige van zijne taak had willen te kort doen en slechts hier en daar, zijns ondanks, de guitige tooneelschrüver door

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl