De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 21 februari pagina 11

21 februari 1886 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

452. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 11 Het vorenstaande brengt er ons toe te zeggen, dat naar onze meening er, vooral in de tegenwoordige woelige tijden, niet genoeg op kan worden gewezen, van hoeveel belang het is, dat een ieder van wat rang of stand hij zijn moge, zijnerzijds er toe bijdraagt om den eerbied voor de maatschappelijke instellingen te helpen bewaren. Zoodra toch deze verloren gaat en men zich dus niet meer stoort aan hetgeen in het belang van de maatschappij in het algemeen en van den Staat in het bijzonder is vastgesteld, wordt de band verbroken, die alle klassen vereenigd moet houden, en is niemand meer zeker van have en goed, ja zelfs van zijn leven. Is dit in het algemeen waar, nog noodzakelijker is het voor dat gedeelte van de staatsburgers, die als ambtenaren geroepen zijn voor de getrouwe naleving der wetten, koninklijke besluiten, voorschriften, enz. te waken en als zoodanig verplicht zijn het voorbeeld te geven van nauwgezette «plichtsbetrachting''. Onder die ambtenaren nemen de militairen de voornaamste plaats in; bij hen moet het »plichtsbesef" het levendigste wezen en wel te meer, naarmate zij op eene hoogere sport der hiërarchieke lad der geplaatst ,zijn, daar het van de laatstgenoemden afhangt, of de minderen hunne plichten al dan niet met de gevvenschte nauwgezetheid zullen vervullen. En die nauwgezetheid is juist zoo noodig, om zeker te zijn, dat alles overeenkomstig de gegeven bevelen zal worden uitgevoerd. Bekend is het, hoe de mensch, vau nature liever lui dan vlug, steeds eene aansporing de een meer, de ander minder noodig heeft, om zijn werk te verrichten en hoe minder hij zich deze laat welgevallen, naarmate hij langer in de gelegenheid is geweest zijn eigen wil te doen. Maar evenzeer is het van algemeene bekendheid, dat verscheidenen zich ontzien voorname lijk uit gemakzucht en om der lieve vredewille hunne min deren aan hun plicht te houden, dezen daardoor nog meer afkeerig maken van hetgeen zij behoorden te doen en mitsdien minder vatbaar voor terechtwijzigingen, hetgeen allengs leidt tot verzet en wat al niet meer. Het gevolg van een en ander is, dat, indien dergelijks chefs vervangen worden door anderen, die hun plicht doen, deze niet alleen de wrange vruchten plukken van de vrijgevigheid, of beter «plichlsverzaking" hunner voorgan gers, maar ook gebrandmerkt worden als te zijn personen, onaan genaam en veeleiscliend voor hunne omgeving en hunne minderen, voor wie zij onmeedoogend streng zijn en die hen dus hoe eerder hoe liever verwijderd (»op zwart zaad gezet") zien. Toch zal iedereen erkennen, dat het zooals de soldaat dat in zijne taal uitdrukt aangenamer »dienen" is bij een strengen dan bij een goeden chef, omdat de eerste in den regel even nauw gezet is in het vervullen zijner plichten, als in het eischen, dat zijne ondergeschikten dit doen, terwijl men weet s waaraan zich te houden1', hetgeen niet het geval is bij diegenen, die nu eens >de puntjes op de i zetten" dan weder »veel door de vingers zien" en gewoonlijk dan ook zelf niets weten, of aan de leiband hunner adjudanten, sergeant-majoors enz. loopen. Bovendien zijn de meesten dezer steeds bevreesd zich aan koud water te branden en durven zij dientengevolge niet het initiatief te nemen in zaken, die eenigszins van den gewonen, tot nog toe gevolgden weg afwijken, of wel zien zij op tegen de drukte en moeite, welke daaruit kunnen voortvloeien. Wanneer men nu let op de teekenen des tijds en leest, wal dezer dagen in Engeland is voorgevallen, dan zal men tot de over tuiging moeten komen, dat het thans meer dan ooit zaak is alles in het werk te stellen om dergelijke zaken te voorkomen. Onzes inziens moet dan pok het streven van ieder zijn, om mede te werken tot handhaving en naleving der wetten, enz. en daartoe in de allereerste plaats zelf het voorbeeld te geven, ten einde zoo doende met recht van anderen, te kunnen vorderen, dat ook zij hun plicht doen. Een ieder zij dus indachtig aan den rang en den stand, dien hij in de maatschappij bekleedt, en handde steeds zoodanig, dat zoowel zijne meerderen als zijne collega's en zijna minderen hem achten .en eeren, dus ook»respecteeren". Die eer bied voor zijn persoon zal het hem gemakkelijk maken in moei lijke omstandigheden zijn «prestige" te bewaren en te handha ven. Het eenigste middel daartoe is zelf alle s vormen" tegenover anderen in acht te nemen en te eischen, dat de minderen deze tegenover hem niet veronachtzamen; de meerderen zelfs zij, die vermeenen te dezen opzichte niet dezelfde »egards" in acht be hoeven te nemen zullen hetzelfde doen, zoodra zij ontwaren, dat de mindere zich als een «gentleman" gedraagt en dus, bij den verschuldigden eerb'ed, ook eene zekere mate van eigenwaar den doet uitkomen, welke vau zelf achting afdwingt en daardoor tevens familiariteit of onheusche behandeling zal voorkomen. Voor den militair is dit alles niets anders dan het nakomen vso zi^n plicht, daar o. a. Art. 2 en 4 van de Reglementen op den inwendigen dienst inhouden: »De Koning beveelt, dat ieder militair, in alles wat het welzijn van den dienst en de openbare welvoegelijkheid betreft, gehoor zame en eerbied betoone aan zijne meerderen in rang of graad. »'s Konings wil is, dat de meerdere in den mindere in rang of graad eene lijdelijke gehoorzaamheid vinde, en dat al de gegeven bevelen letterlijk en onverwijld worden ten uitvoer gebracht." en Art. 2 van het Reglement van krijgstucht of discipline voor het krijgsvolk te lande voorschrijft: s Ook buiten den dienst zal een behoorlijke eerbied van den mindere tot den meerdere moeten worden in acht genomen; doch de overtredingen tegen de krijgstucht zullen echter altijd als zwaarder worden beschouwd, wanneer dezelve in den dienst ol onder.de wapenen, dan wanneer die buiten dezelve begaan zijn." Die eerbied, welke door de militairen behoort te worden be toond, bestaat voornamelijk in het doen der voorgeschreven eerbe wijzen, doch niet minder in de houding (hetzij stilstaande, hetzij in beweging zijnde), wijze van spreken en uitvoering van het bevolene, vooral wat betreft het uiterlijke voorkomen, de zindelijk heid in kleeding en wapenen, de orde in het kwartier en het gedrag, zoowel tegenover burgers als tegenover kameraden. Het valt niet te ontkennen, dat niet overal aan alle deze zaken met dezelfde gestrengheid de hand wordt gehouden en dat de tegenwoordige ».wijze van dienen'' op verre na niet meer zoo nauwgezet is als vroeger. En toch is juist die nauwgezetheid zoo hoog noodig, om te voorkomen, dat handelingen gepleegd worden, welke in strijd zijn met den dienst en de subordinatie en daar door de eer van het korps en de achting voor het leger benadeelen. Hoe meer eene stipte naleving van de voorschriften wordt geeischt, des te meer ook zal een ieder zich beijveren die op te volgen en zich wachten voor bestralfingen, welke volgens het Reglement van Krijgstucdt ? onvermijdelijk zijn bij de geringste nalatigheid of misslag; des te minder zullen de korpscommandauten inge volge Art. 4 van genoemd Reglement ter verantwoording ge roepen kunnen worden wegens de onbehoorlijke couduites hunner onderhoorigen, omdat zij door eene al te groote toegevendheid of onachtzaamheid daarvan als medeoorzaken zijn te beschouwen. Maar boven alles wordt door dat «streng dienen" de discipline het krachtigst gehandhaafd en dientengevolge de zekerheid ver kregen, dat het Loger in tijden van oorlog en binnenlandsche beroeringen zijn plicht zal doen de officieren, gedachtig aan de woorden van hun eed: »Trouw aan den Koning! Gehoorzaam heid aan de Wetten!" de minderen aan het contract, dat zij met de Regecring hebben aangegaan, om den Staat te dienen en dat niets ter wereld in staat kan zijn den soldaat dien plicht te doen verzaken. Vooral in de tegenwoordige dagen, waarin getracht wordt ook de soldaten over te halen tot het mededoen aan handelingen, welke ten doel hebben de bestaande orde van zaken langs onweltelijken weg te wijzigen, is het dringend noodzakelijk te dezen op zichte het Duitsche leger na te volgen en alzoo, tot zelfs in de kleinste details, de grootste nauwkeurigheid van uitvoering te vor deren, om daardoor het besef van plicht en ondergeschiktheid te vermeerderen bjtj onze miliciens, die grootendeels uit die klassen der maatschappij voortkomen, waarbij dat gevoel al zeer weinig is ontwikkeld, ja zelfs voor denkbeelden van »vrijheid, gelijkheid en broederschap" wordt geijverd, welke nimmer voor eene practische toepassing vatbaar zijn. Doch niet alleen in de kazerne, in de stallen, op het exercitie-, schiet-of manoeuvreerterrein zij men alsdan zoo nauwgezet; men handele evenzoo, waar men zich ook moge bevinden, hetzij in hetzij buiten dienst. Steeds trachte men »eerbied" voor het leger af te dwingen, vooral bij plechtige gelegenheden, als parades, be grafenissen, enz. Dit kan alleen verkregen worden door stipte naleving der reglementen, welke juist gemaakt zijn om de vereeniging van menschen, die elkander geheel vreemd zijn, als het ware tot n geheel te maken, dat aan slechts n wil gehoor zaamt en daardoor in staat is voor het algemeen belang werkzaam te zijn. X. OVERZICHT VAN MILITAIRE ARTIKELEN IN DAGBLADEN. Aanval en verdediging van de Scheveningsche haven, door X. (Vader-i land van 29 December). De Scheveningschs haven, door X. (Vaderland van 30 December). De Gouverneur der Koninklijke Militaire Academie. (Nieuwe Botter* damsche Courant van 5 Januari.) Do Vereeniging van gepensionneerde Onderofficieren en minderen van het Nederlandsche leger, door A. Hert2 en N. C. Colijn. (Dagblad de Amsterdammer van 9 Januari).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl