Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 452
Militaire overdenkingen, door Vuurpijl (Dagblad ds Amsterdammer van
12 Januari).
De Marine en de Eerste Kamer (Vaderland van 14 Januari.)
De Inspecteur van het Militair Onderwijs. (Nieuwe RotterdamscJie
Courant van 17 Januari).
Varia naar aanleiding van het ontslag van den hoogleeraar de Hollan
der (Amsterdammer van 19 Januari).
Snelle bevordering, door W. G., (Amsterdammer van 19 Januari).
Vereeniging van gepensionneerde Onderofficieren enz., door Zeiler en
V. d. Klaauw (Amsterdammer van 21 Januari).
De Zomeroefeuingen van het Nederlandsche leger, (Amsterdammer vau
17, 22 en 23 Jan.)
Vereeniging van gepensionneerde onderofficieren enz., door N. C. Coljjn
(Amsterdammer van 24 en 26 Junuari).
Vereeniging van gepensionneerde onderofficieren enz., door E. H.
Prieseen, Ie Luitenant 3e Eeg. Infanterie (Amsterdammer van 26 Januari).
Machinisten leerlingen (Dagblad de Amsterdammer van 28 Januari).
De Eerste Kanjer en de zaak van de Hollander, door V. (Vaderland
van 28 Januari).
Het toezicht over het Militaire Onderwijs ( Vaderland van 28 Januari).
Een vraag (Dagblad de Amsterdammer van 31 Januari).
F E U I L, l, E T O W.
De Schoenmaker-Setrrewichelaar,
(Slot).
Als de dagen verliepen en John opgeruimd en vroolijk bleef,
begon mevrouw Partridge langzamerhand te gelooven, dat die
Bickerstaff werkelijk een schelm was, die, zooals John zei, » niets
van de edele kunst wist, niemendal." Daarbij, in de krant stond
al heel spoedig een stuk van iemand, die verklaarde Bickerstaff
niet te gelooven; hij had het maar uit de grap gedaan. » Veron
dersteld eens dat Partridge dood gaat wat best kan als hij
zich de zaak erg aantrekt dan zullen we toch spoedig zien, dat
de andere voorspellingen leugens zijn."
»Zie je wel, vrouw," riep de Doctor in triomf uit, »niet be
droefd of bang wezen, mensch. 't Is alles maar gekheid."
De weken gingen snel voorbij. John's nieuwe almanak ging bij
duizenden weg en vergenoegd wreef hij zich de handen. Die
leugens van Bickerstaff had hij al lang vergeten, 't Mocht wat!
Hij doodgaan! Alleen, toen 29 Maart ten laatste duur was en
John begon gretig te lezen. Meneer Bickerstaff verklaarde best
Ie begrijpen dat er zooveel personen waren die tegenwoordig geen
geloof meer hechtten aan de voorspellingen van sterrewichelaars :
dit was net natuurlijk gevolg ervan dat bedriegers zich als mannen
van 't vak uitgaven. Maar sterrewichelarij op zich zelf was een
mooi vak, een heerlijk vak. Niets dat zoo zeker alles voorspelde
als de sterren. Daarvan zou hij, Isaac Bickerstaff nu eens een be
wijs geven. Twee jaren lang had hij zich geheel aan 't vak toe
gewijd en was nu ten laatste klaar. »Mijn eerste voorspelling",
zoo luidde 't verder, »is maar een kleinigheid maar toch wil
ik er melding van maken om te laten zien hoe weinig de be
driegers in ons vak weten van zaken die hen 't naast aan 't hart
liggen. He_t heeft betrekking op Partridge, wiens gesternte ik
volgens mijn eigen manier heb geraadpleegd; en ik bevind dat
hij onvermijdelijk den 29sten Maart aanst. sterven zal aan de he
vigste koorts, omstreeks 11 uur 's avonds; weshalve ik hem aan
raad zijn wereldsche zaken in orde te brengen". Verder kwamen
er nog voorspellingen van het overlijden van den Franschen
Koning, van een Kardinaal enz. enz. maar die las John niet
dan den volgenden dag.
»En heb je je daarom nu zoo benauwd gemaakt, vrouwlief?"
»En zou ik niet?" kreet zijn wederhelft. »Je kunt wel zien dat
*teen groot geleerde, is die dat alles heeft geschreven. En je
dood". Tranen beletten haar verder te gaan.
John had zijn vrouw altijd de hoogste vereering voor de we
tenschap der sterrewichelarij ingeprent en hare bewondering
voor zijn kennis kende dan ook geen palen. Hij had haar nu wel
gaarne gezegd dat die Bickerstaff er niets van kon weten
evenmin als hijzelf want dat de heele kunst maar wat be
driegerij was, maar 't ging hem toch aan 't hart, zich voor
zijn vrouw zoo te vernederen. Neen dat ging niet. Hij liet
haar dus op haar gemak uithuilen en zette zich aan 't werk om
de, laatste hand aan zijn almanak te slaan.
mevrouw Parlridge wal zenuwachtig bleek, vond John het raad
zaam dien dag niet uit te gaan, om 't goede mensch niet onge
ruster te maken. Nu, ze was overgelukkig en toen de dag ten
einde neigde en ze haren echtvriend nog gezond en wel aan hare
zijde zag zitten, was ze den koning te rijk at. Laar kon een
extra glaasje op staan!
Maar terwijl ze naar boven ging om 't een en ander te halen,
hoorde zo de doodsklok van de naburige kerk luiden- Verwonderd
stak ze 't hoofd uit het raam en riep:
>Wie is er dood, goede vriend?"
»Ach raensch! Weet je 't nog niet?'' was 't antwoord, »Da
geleerde doctor PartriJge is zooeven overleden."
Ze bestierf 't bijna van schrik. Maar ze bezon zich. John zat
immers gezond en wel beneden! Ze zou zich vergist hebben.
Daarom nog eens aan een ander gevraagd. Maar weer was 't ant
woord, dat de beroemde Partridge gestorven was en een derde,
een vierde en een vijfde voorbijganger herhaalde hetzelfde weer.
Mevrouw Pavtridge liep als eene bezetene naar beneden. Maar
John zat er toch, zelfs met een glimlach van voldoening op 't gelaat, bij
de gedachte, hoe die Bickerstaff ontmaskerd zou worden als een
leugenaar van de ergste soort. En toen ze hem vertelde wat haar
wedervaren was neen, toen was er aan 't lachen geen eind.
Hij dacht er waarlijk onder te bezwijken.
Een geklop aan de deur was dan ook reeds een paar malen
herhaald, vóór John of zijn vrouw het hoorden. »Binnen' 'riep h ij
in een schaterlach, en binnen trad de meid met de boodschap,
dat er iemand was om mijnheer te spreken. Ze had den bezoeker
maar zoolang in de eetkamer gelaten.
»'t Zal een patiënt zijn," zei de doctor, zoo goed als 't ging
zijn gezicht in een ernstiger plooi zettend. Met staügen tred ver
liet hij zijn vrouw en ging naar de eetkamer. Vreemder gezicht
dan hij daar zag, had hij nooit vóór zich gehad. De tafel, die in
't midden van het vertrek placht te staan, was naar de muur
getrokken en daar boven op stond, naast de lamp, een lang mager
man, met een duimstok in zijn hand, waarmee hij de muur scheen
op te meten.
D Kan ik je met iets van dienst zijn, vriend?" vroeg Partridge,
die niet wist wat hij van dat vreemde tooneel moest maken.
»Ja, wis en drie," was 't onvriendelijk antwoord, >breng me
maar wat beter licht. Die ezel van een meid zet er een lamp
neer, waarbij de duivel zelf niet zou kunnen zien."
»Mijnheer", was 't antwoord sik ben Partridge".
»0 zoo een broer van den dccter dan. Denkt u niet dat het
i voldoende is de trap en deze kamers met rouwfloers te behangen?
Voor de andere kamers is een reepje sergie al voldoende. Weet
u ook, meneer, of de rijke docter een geslachte wapen heeft?
Anders zou het gild. . . ."
Partridge verhief zich in zijn volle waardigheid. »Wie heeft je
hier gestuurd en waartoe?"
»Wel heb ik ooit! Natuurlijk 't gild, dat van de nabestaanden
des overledenen de opdracht kreeg de kamers hier in orde te
maken. Ik zou onzen luien knecht wel kunnen afrossen! Hij had
al lang hier moeten zijn met zijn sergie en floers".
»Hoor eens vriendje," zei John, die zijn opkomenden toorn
nog trachtte te onderdrukken, «als ik je nu een goeden raad
schuldig ben, scheer je dan onmiddclijk. weg, want ik hoor mijne
vrouw en als ze dien knuppel daar in den hoek eens beet heeft
dan gaat het van dik hout zaagt men planken!"
»Wel mijnheer", was 't beleefde antwoord »ik zie dat u
nog wat overstuur is. Nu, ik kan 't me wel begrijpen. Zoo'n ge
leerde als de docter was krijgen we niet spoedig weer. Ik zal
morgen vropg eens terug kornen en zorgen dat mijn knecht er
ook is." Hij klom van de tafel af, maakte een beleefde buiging
en vertrok.
't Was geen lachbui waarmee John naar zijne vrouw terugkeerde.
Hij peinsde en peinsde, maar begreep er niets van. Zijn vrouw
werd half waanzinnig van angst en schrik, 't Beste was niet langer
op te blijven, sik denk dat de lui dien Bickerslaff gelooven", zei
John bij zichzelf, maar »een opdracht" had die magere vent
gezegd zou het misschien een poets zijn hem door Bickerstaff
gebakken?
Eenige oogenblikken verdiepte John zich in deze gedachten
daar werd weer geklopt. B Wie daar?" vroeg de doctor zijn hoofd
in een nachtmuts gehuld buiten 't raam stekend. » Klaas de dood
graver", was 't antwoord »ik kom eens vragen of de doctor
ook iets in zijn testament heeft gezet of ie in 'n gewoon graf of
in 'n grafkelder liggen wil? en of er ook een dienst voor hem
moet gehouden worden?"
»VVel ver .... ken je me niet? Zie je dan niet kere?,
dat ik hier levend voor je sta? Hoe durf je me zóó beleedigen?"
»Maar lieve, beste mijnheer t staat gedrukt kijk m^ar;
de heale stad weet dat ge dood zij t. Willems, de timmerman,
komt zoo metén met schroeven voor uw kist; hij was al bang
wat Iaat te zullen komen".
»Kerel, maak je uit de voeten - morgen zult ge er