De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 21 februari pagina 6

21 februari 1886 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

f DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 452. moedige 'stemming maar toch in weerwil van het droevig einde, vol daan huiswaarts te doea gaan. De geboorte van dit geheel, gedicht en muziek, acht ik eene gebeur tenis van groot gewicht in de nederlandsche kunstwereld; de Heer Verhey heeft trouwens met verscheidene andere werken reeds bewezen, dat Inj beschikt over een schat van melodie en tevens over do kunst, die op t geschiktst aan te wenden. Een mijner vrienden in Belgiëschreef mij eens, toen ik hem een en ander over de Imilda had medegedeeld, en tevens dat het werk aan H. M. de Koningin der Nederlanden was opge dragen en door H. M. aanvaardt om hem te melden met welke decoratie dichter ea componist begiftigd waren; want hij twijfelde er niet aan of het jonge talent zou in Nederland van hoogerhand aangemoedigd worden. Ik ben het antwoord schuldig moeten blijven; en toen hij mij daarop weer vroeg, of het werk HH. MM. bij de uitvoeringen in de residentie dan niet voldaan had moest ik hem melden dat IIH. MM. die uitvoerin gen niet hadden bijgewoond; zijn antwoord daarop verzwijg ik. Maar wél mag ik zeggen dat het verwondelijk is dat de Nederlandsche kunst in Nederland zoo weinig aanmoediging van hoogerhand die zij toch behoeft gnniet; als ik behalve de hierbedoelden nog eens noem Thooft, Willem de Haan, enz. op wier borst ook het bewijs van hooge tevreden heid moest te vinden zijn, dan mag ik gorust beweren, dat de wyze, waarop hier te lande met talent en genie gehandeld wordt, niet de ware is, en in dit opricht bij onze naburen zoowel oostelijk als zuidelijk een voorbeeld kan worden genomen. Om nu op de voorstelling van j.L Zaterdag terug te komen vermeld ik nog dat zij vrij goed was. Zér goed kan ik niet zeggen omdat tien, twintig kleinigheden op zich zelf van weinig gewicht eene volmaakte uitvoering tegenwerkten. Er zijn van die voorstellingen, waarbij alles op zich zelf goed gaat, en er toch dn gnoïsses E'icas is, hetwelk, onzicht baar on onnoembaar het publiek belet in de rechte stemming te komen. Zóó was het Zaterdagavond. De hoer Sehukowsky, die als Orlando optrad, verraste ieder door de vorderingen welke hij voortdurend maakt; zijn spel was waardig, zijn zang recht goed. Hij heeft n gebrek waarop hem. ge-wezen moet worden, en dat is: in welke rol of in welk costuum hjj optreed, of hoe onkenbaar ook gegrimeerd, altijd ziet men aan den zelfden ? gftng en aan de onveranderlijke gestes dat het Schukowsky is; dat is' soms hinderlijk en te meer jammer, omdat deze kunstenaar beEchikt over een zeer fraai orgaan en daarenboven de bij kunstenaars aeor zeldzame eigoaschap bezit van nog: steeds gaarne te stadeeren. Zijn Orlando deed mij die van dea heer Behrens bijna vergeten. De heer Labatt sloeg aich op uitstellende wijze door sijne zeer zware partij heen; de wijze waarop hij het afmattende liefdesduet in de tweede acte ten einde bracht zullen hem niet vele tenoren nadoen. De heer von Bongardt was geheel de woesteling, dien do dichter moet hebben bedoeld; grime en spel en kostuum althans maak! en bem tot den Alcssio zooals het tekstbo-k voorschreef; de heer Hartmann vervulde zijn kleine partij verdienstelijk. Mevr. Jaïde was weder uitstekend als Vecchla, eene betere vertolking daarvan kau zich dunkt mij noch Verhey, noch Smalt denkeu en wenschen; de stóne tussohen haar en Alessio in het tweede bedrijf, die in minder bekwame handen gevaar kan loopen eenigzins plat te schijnen, werd door haar talent zoo geestig als zij bedoeld is. En nu ten elotte de beneficiante, Mej. Bettaque; zij gaat geheel op in hure partij. Het publiek toonde zijne hartelijke belangstelling in haar feest door het aanbieden van talrijke bloemenmandjes, bouquetten en kransen; en wat haar .«iet het minst zal getrofien hebben (hier voor zoover ik mij herinneren kan tot dusverre nog niet voorgekomen) was de bloemenregen, dip vfcnj beide zijden der galerij op haar iiederdaalde; dat was eene recht lieve attentie, «n de kunstenares was er blijkbaar gevoeliger voor dan voor al hut andere. Dat zij voor het volgend seizoen weder aan onze Opera verbonden is zal zeker i' der met vreugde vernemen. Aan het slot verlangde het publiek den heer Verhey te zien, ten einde hem nog maals eene ovatie te bevinden; de geestdrift bij zijn verscbynen inoge hem een nieuw bewijs zijn, hoezeer zijn arbeid door Rotterdam op prijs wordt gesteld. Woensdag bracht eene reprise van Fidelio, ditmaal met mej. von D ttscher als Marselline en den heer Muller als Bocco; eerstgenoemde was verdienstelijk, zoo als altijd. Des heeren Müller's orgaan leent zich voor eene party als Bocco bijzonder, en ik aarzel niet, te verklaren, dat hij, vooral als zanger, zér veel te genieten heeft gegeven; slechts een weinig meer zorg aan het spel besteed en men zou zich geen beteren vertolker dizerr rol kunnen wenschen. De overige rollen waren in dezelfde handen als böde vroegere opvoeringen en waren daar goed. Het orkest hield zich flink. De heer Behrens heeft bekend gemaakt, dat het hem gelukt is Mevr. Materna, van Weenen, voor enkele gastvoorstellingen in onze Opera te engagoeren; dat is voorzeker een verblijdend bericht. Het is nu maar te hopen dat het publiek de offers, die dit engagement den directeur kost, zal weten te beloonen; eene dame van de begaafdheden van Mevr. Materna is niet voor eene kleinigheid overtehalen gastrollen op zich te nemen: wanneer dus de heer Behrens de risico der zware paye op zich neemt om Rotterdam te laten hooren, wie te Bayreutb. onder de door Wagner meest gewaardeorden heeft behoord, zoo zal het Rotterdamsch publiek voorzeker toonen dit op prijs te stellen, door de voorstellingen, vaar zg optreedt, voor een uitverkocht huis te doen plaats hebben. V. IMPRESSIONISTEN. . Intern. Kunstvereeniging. Kunst b. Art i. Ik kan niet nalaten bij een ernstig krachtbetooa, bij het optreden van een moed, die eene oprechte overtuiging tot grondslag heeft mij aan genaam, ja verheffend getroffen te voelen. Mij dunkt, dat het impressionisme wel tot vee! misbruiken leidt en wezenlijke gevaren voor den breeden gapg der kunst en den rijkdom harer verscheidenheid aanbiedt: maar het beginsel is ontegensprekelijk waar, en dit beginsel zonder overdrijving en eenzijdigheid toepassen verdient onze liefde en bewondering. Een falanx van vijf jonge Haagsche schilders spreekt ons freiinelijk en veelszius koninklijk toe van da wanden der Internationale Kunstver eeniging". Het zijn de Heeren Th. de Bock, G. H. Breitner, M. van der Maarel, Ph. Zilcken en W. de Zwart. De Heer de Bock heeft sints lang zijn sporen verdiend. Niemant dan ook, die de grootschheid van zijn landschap &?/ Loosduinen (No. 6), de trillende aandoeulijkheid van zijn Opkomende Maan (No. 8), het natuur lijke gevoel van zijn Laan (No. 15), het charakteristieke van zijn Stads gezicht, met watervoorgrond (No. 21) en van zijn By Scheveningen mis kennen zal, zoo min als de hoedanigheden, die in zijne andere schilderijen en studies vallen te erkennen. De Heer Breitner levert, op een waayer, een aquarel-eroguts uit de tijd van Madame Angot; militaire scène, die de beste frausche meesters waard is. Verkiest men boven zijn December (No. 28) een schilderjj van Isa-ïc Israëls of Hoynck van Papendrecht, deze kavaleristen mogen er toch zijn; al is de schilderij, naar oudere begrippen, zeer onaf. Uitmuntend zijn de honden van den Heer van der Maarel. Het dierencharakter schijut hem aan te trekken; bloemen vallen zijn penceel misschien wat te fijn van weefsel. Wat zijn oude vrouw betreft (No. 32) mij dunkt iets zóó zwarts zal de richting geen goed doen. De Heer Ph. Zilcken leverdo een kapitaal, maar wel wat prozaïesch landschap in zijn bleek jen No. 35. Najaarsmorgen. Zijne Algiersche straat en andere stadsgezichten hebben veel charakter. Zomeravond is niet overal even duidelijk verstaanbaar. Men zou niet denken, dat het flaauwe stil leven 43 van de zelfde meesterhand was als No. 4» Maar bizonder merkwaardig zijn de prachtige en krachtige etsen" van dezen kunstenaar. Vrouw van der Meer (om van de mooye land schappen, als No. 53, 57 enz. te zwijgen) is een juweeltjen. Da Heer Zilcken werkt ook met voortreffeligken uitslag naar andere meesters. Nog is deze ten-toon-stelling met fraaye aquarellen en wat hij studies en indrukken" noemt van hem gestoffeerd. Van den Heer de Zwart hebben wij hier, behalve Uoetnen, stillevens en studies op meisjenskoppen, die van veel talent getuigen; maar een weinig meer zorg om niet alleen het gelaat maar ook de andere deelen eener figuur in hun hoofdlijnen te prtecizeeren zou toch geen kwaad kunnen. Dit alles neemt niet wcch, dat ik mij onmogelijk over da toekomst onzer kunst ongerust kan maken, wanneer ik zoo veel kordaat verlanaen werkzaam zie optreden om iets voort te breugun, wat men meent nieuw en waar te zijn. De Maatschappij Arti heeft Donderdagavond eene interessante kunst beschouwing gegeven van de werken van den Heer Marinus Heyl. Er zyn Cannenburg.'che boschpartijen, Loosdrechtsche plassen, herinne ringen uit het Soeransche bosc'a en van over de grenzen, die den echten meester waard zijn. Er ademt een ziel in vele van die heerlijke houtskoolttekeaingen. Eenige der werken van den Heer Heyl zijn in waterverw of met gemengd procédéuitgevoerd. Sommige werken van dezen kunstenaar leggen een veel minder geïn spireerde stemming, of \reel minder sprekend natuurmodel aan den dag. 't Ia zeldzaam land&cliapstudies te zien, waarvan de verdiensten zóó ver uit olkaud<T loopen. Grootschheid en kleingeestigheid werden soms ver tegenwoordigd door naast elkander hangende teokeningen. De takt om het zeer en het minder belangrijke vau elkaar te onderscheiden is den Heer Heyl hier en daar ontrouw geweest. Wat mesr leven in de menschjens en beestjens, waarmee zijne tafereelen gestoffeerd zijn, zou niet scha den. Sommige vogelpartyen maken hierop eene gunstige uitzondering. De Heer Heyl heeft het in zijn hand ons nog veel voortrefielijks to leveren. Sterfdag van Michelangelo, 1886. A. Th. UIT PARIJS. LVII. Frankrijk verveelt zich! riep Lamartine uife op een dag, dat hij ietwat pessimistisch gestemd was. Of Frankrijk nog altijd aan hetzelfde spleen ten prooi is, weet ik niet, wel, dat men geneigd schijnt te wezen om bovenmensohelijke pogingen te doen, ten einde Parys te beletten zich dit jaar te vervelen. Denk eens aan! Men gaat de pret organiseeren op dezelfde wijze als wijlen Carnot de overwinningen der Republiek organiseerde. Wy zullen immers dolvroolijk moeten wezen, wanneer men, louter om ons te ver maken, bijna evenveel commissies en subcommissies heeft benoemd als in eene vereenigde zitting van Kamer en Senaat. Nu zijn er wel enkelen, die verbaasd zich zelven afvragen, wat ter wereld toch aanleiding geeft om zoovele vermakelijkheden in het leven te roepen: en of de rechte manier om opgevroolykt te worden wel bestaat in het nabootsen tot op zekere hoogte van dien koning uit het sprookje, die beval, dat ieder zijner onderdanen, die des Zondags van twaalf tot vier uur niet gelachen zou hebben, gespietst moest worden. Eerlijk gezegd, men amuseert zich nu eenmaal niet op bommando en op een vooraf vastgestelden tijd, De vrool\jkheld moet van zelve komen en dan werkt zij aanstekelijk op het volk. Maar ik geloof niet, dat op het oogenblik te Parijs kans op zoo iets is. Maar men mag niemand ontmoedigen, vooral niet wanneer er als hier sprake is van liefdadigheidsonderneminc;en. Laten wij dus hopen dat de cavalcades, die Parijs in de eerste helft van Mei sullen doortrek ken, wat nieuw leven mogen bi-engen in de dommelende hoofdstad. Ook spreekt men van kermisfcesten in dt de Tnileriefn en het. PaJais-' Koyal. Niet in den trant, zooals wij die op eergjgeaftpjgde sl&

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl