Historisch Archief 1877-1940
f
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 452.
moedige 'stemming maar toch in weerwil van het droevig einde, vol
daan huiswaarts te doea gaan.
De geboorte van dit geheel, gedicht en muziek, acht ik eene gebeur
tenis van groot gewicht in de nederlandsche kunstwereld; de Heer Verhey
heeft trouwens met verscheidene andere werken reeds bewezen, dat Inj
beschikt over een schat van melodie en tevens over do kunst, die op
t geschiktst aan te wenden. Een mijner vrienden in Belgiëschreef mij
eens, toen ik hem een en ander over de Imilda had medegedeeld, en
tevens dat het werk aan H. M. de Koningin der Nederlanden was opge
dragen en door H. M. aanvaardt om hem te melden met welke decoratie
dichter ea componist begiftigd waren; want hij twijfelde er niet aan of
het jonge talent zou in Nederland van hoogerhand aangemoedigd worden.
Ik ben het antwoord schuldig moeten blijven; en toen hij mij daarop
weer vroeg, of het werk HH. MM. bij de uitvoeringen in de residentie
dan niet voldaan had moest ik hem melden dat IIH. MM. die uitvoerin
gen niet hadden bijgewoond; zijn antwoord daarop verzwijg ik. Maar
wél mag ik zeggen dat het verwondelijk is dat de Nederlandsche kunst
in Nederland zoo weinig aanmoediging van hoogerhand die zij toch
behoeft gnniet; als ik behalve de hierbedoelden nog eens noem Thooft,
Willem de Haan, enz. op wier borst ook het bewijs van hooge tevreden
heid moest te vinden zijn, dan mag ik gorust beweren, dat de wyze,
waarop hier te lande met talent en genie gehandeld wordt, niet de ware
is, en in dit opricht bij onze naburen zoowel oostelijk als zuidelijk een
voorbeeld kan worden genomen.
Om nu op de voorstelling van j.L Zaterdag terug te komen vermeld ik
nog dat zij vrij goed was. Zér goed kan ik niet zeggen omdat tien,
twintig kleinigheden op zich zelf van weinig gewicht eene volmaakte
uitvoering tegenwerkten. Er zijn van die voorstellingen, waarbij alles
op zich zelf goed gaat, en er toch dn gnoïsses E'icas is, hetwelk, onzicht
baar on onnoembaar het publiek belet in de rechte stemming te komen.
Zóó was het Zaterdagavond. De hoer Sehukowsky, die als Orlando optrad,
verraste ieder door de vorderingen welke hij voortdurend maakt; zijn
spel was waardig, zijn zang recht goed. Hij heeft n gebrek waarop
hem. ge-wezen moet worden, en dat is: in welke rol of in welk costuum
hjj optreed, of hoe onkenbaar ook gegrimeerd, altijd ziet men aan den
zelfden ? gftng en aan de onveranderlijke gestes dat het Schukowsky is;
dat is' soms hinderlijk en te meer jammer, omdat deze kunstenaar
beEchikt over een zeer fraai orgaan en daarenboven de bij kunstenaars aeor
zeldzame eigoaschap bezit van nog: steeds gaarne te stadeeren.
Zijn Orlando deed mij die van dea heer Behrens bijna vergeten.
De heer Labatt sloeg aich op uitstellende wijze door sijne zeer zware
partij heen; de wijze waarop hij het afmattende liefdesduet in de tweede
acte ten einde bracht zullen hem niet vele tenoren nadoen. De heer von
Bongardt was geheel de woesteling, dien do dichter moet hebben bedoeld;
grime en spel en kostuum althans maak! en bem tot den Alcssio zooals
het tekstbo-k voorschreef; de heer Hartmann vervulde zijn kleine partij
verdienstelijk. Mevr. Jaïde was weder uitstekend als Vecchla, eene betere
vertolking daarvan kau zich dunkt mij noch Verhey, noch Smalt denkeu
en wenschen; de stóne tussohen haar en Alessio in het tweede bedrijf,
die in minder bekwame handen gevaar kan loopen eenigzins plat te
schijnen, werd door haar talent zoo geestig als zij bedoeld is. En nu ten
elotte de beneficiante, Mej. Bettaque; zij gaat geheel op in hure partij.
Het publiek toonde zijne hartelijke belangstelling in haar feest door
het aanbieden van talrijke bloemenmandjes, bouquetten en kransen; en
wat haar .«iet het minst zal getrofien hebben (hier voor zoover ik mij
herinneren kan tot dusverre nog niet voorgekomen) was de bloemenregen,
dip vfcnj beide zijden der galerij op haar iiederdaalde; dat was eene recht
lieve attentie, «n de kunstenares was er blijkbaar gevoeliger voor dan
voor al hut andere. Dat zij voor het volgend seizoen weder aan onze
Opera verbonden is zal zeker i' der met vreugde vernemen. Aan het
slot verlangde het publiek den heer Verhey te zien, ten einde hem nog
maals eene ovatie te bevinden; de geestdrift bij zijn verscbynen inoge
hem een nieuw bewijs zijn, hoezeer zijn arbeid door Rotterdam op prijs
wordt gesteld.
Woensdag bracht eene reprise van Fidelio, ditmaal met mej. von D
ttscher als Marselline en den heer Muller als Bocco; eerstgenoemde was
verdienstelijk, zoo als altijd. Des heeren Müller's orgaan leent zich voor
eene party als Bocco bijzonder, en ik aarzel niet, te verklaren, dat hij,
vooral als zanger, zér veel te genieten heeft gegeven; slechts een weinig
meer zorg aan het spel besteed en men zou zich geen beteren vertolker
dizerr rol kunnen wenschen. De overige rollen waren in dezelfde handen
als böde vroegere opvoeringen en waren daar goed. Het orkest hield
zich flink.
De heer Behrens heeft bekend gemaakt, dat het hem gelukt is Mevr.
Materna, van Weenen, voor enkele gastvoorstellingen in onze Opera te
engagoeren; dat is voorzeker een verblijdend bericht. Het is nu maar
te hopen dat het publiek de offers, die dit engagement den directeur
kost, zal weten te beloonen; eene dame van de begaafdheden van Mevr.
Materna is niet voor eene kleinigheid overtehalen gastrollen op zich te
nemen: wanneer dus de heer Behrens de risico der zware paye op zich
neemt om Rotterdam te laten hooren, wie te Bayreutb. onder de door
Wagner meest gewaardeorden heeft behoord, zoo zal het Rotterdamsch
publiek voorzeker toonen dit op prijs te stellen, door de voorstellingen,
vaar zg optreedt, voor een uitverkocht huis te doen plaats hebben.
V.
IMPRESSIONISTEN.
. Intern. Kunstvereeniging. Kunst b. Art i.
Ik kan niet nalaten bij een ernstig krachtbetooa, bij het optreden van
een moed, die eene oprechte overtuiging tot grondslag heeft mij aan
genaam, ja verheffend getroffen te voelen.
Mij dunkt, dat het impressionisme wel tot vee! misbruiken leidt en
wezenlijke gevaren voor den breeden gapg der kunst en den rijkdom harer
verscheidenheid aanbiedt: maar het beginsel is ontegensprekelijk waar, en
dit beginsel zonder overdrijving en eenzijdigheid toepassen verdient
onze liefde en bewondering.
Een falanx van vijf jonge Haagsche schilders spreekt ons freiinelijk
en veelszius koninklijk toe van da wanden der Internationale Kunstver
eeniging". Het zijn de Heeren Th. de Bock, G. H. Breitner, M. van der
Maarel, Ph. Zilcken en W. de Zwart.
De Heer de Bock heeft sints lang zijn sporen verdiend. Niemant dan
ook, die de grootschheid van zijn landschap &?/ Loosduinen (No. 6), de
trillende aandoeulijkheid van zijn Opkomende Maan (No. 8), het natuur
lijke gevoel van zijn Laan (No. 15), het charakteristieke van zijn Stads
gezicht, met watervoorgrond (No. 21) en van zijn By Scheveningen mis
kennen zal, zoo min als de hoedanigheden, die in zijne andere schilderijen
en studies vallen te erkennen.
De Heer Breitner levert, op een waayer, een aquarel-eroguts uit de
tijd van Madame Angot; militaire scène, die de beste frausche meesters
waard is.
Verkiest men boven zijn December (No. 28) een schilderjj van Isa-ïc
Israëls of Hoynck van Papendrecht, deze kavaleristen mogen er toch
zijn; al is de schilderij, naar oudere begrippen, zeer onaf.
Uitmuntend zijn de honden van den Heer van der Maarel. Het
dierencharakter schijut hem aan te trekken; bloemen vallen zijn penceel misschien
wat te fijn van weefsel.
Wat zijn oude vrouw betreft (No. 32) mij dunkt iets zóó zwarts zal
de richting geen goed doen.
De Heer Ph. Zilcken leverdo een kapitaal, maar wel wat prozaïesch
landschap in zijn bleek jen No. 35. Najaarsmorgen. Zijne Algiersche straat
en andere stadsgezichten hebben veel charakter. Zomeravond is niet overal
even duidelijk verstaanbaar. Men zou niet denken, dat het flaauwe stil
leven 43 van de zelfde meesterhand was als No. 4»
Maar bizonder merkwaardig zijn de prachtige en krachtige etsen"
van dezen kunstenaar. Vrouw van der Meer (om van de mooye land
schappen, als No. 53, 57 enz. te zwijgen) is een juweeltjen.
Da Heer Zilcken werkt ook met voortreffeligken uitslag naar andere
meesters.
Nog is deze ten-toon-stelling met fraaye aquarellen en wat hij studies
en indrukken" noemt van hem gestoffeerd.
Van den Heer de Zwart hebben wij hier, behalve Uoetnen, stillevens
en studies op meisjenskoppen, die van veel talent getuigen; maar een
weinig meer zorg om niet alleen het gelaat maar ook de andere deelen
eener figuur in hun hoofdlijnen te prtecizeeren zou toch geen kwaad kunnen.
Dit alles neemt niet wcch, dat ik mij onmogelijk over da toekomst onzer
kunst ongerust kan maken, wanneer ik zoo veel kordaat verlanaen
werkzaam zie optreden om iets voort te breugun, wat men meent nieuw
en waar te zijn.
De Maatschappij Arti heeft Donderdagavond eene interessante kunst
beschouwing gegeven van de werken van den Heer Marinus Heyl.
Er zyn Cannenburg.'che boschpartijen, Loosdrechtsche plassen, herinne
ringen uit het Soeransche bosc'a en van over de grenzen, die den echten
meester waard zijn. Er ademt een ziel in vele van die heerlijke
houtskoolttekeaingen. Eenige der werken van den Heer Heyl zijn in waterverw
of met gemengd procédéuitgevoerd.
Sommige werken van dezen kunstenaar leggen een veel minder geïn
spireerde stemming, of \reel minder sprekend natuurmodel aan den dag.
't Ia zeldzaam land&cliapstudies te zien, waarvan de verdiensten zóó ver
uit olkaud<T loopen. Grootschheid en kleingeestigheid werden soms ver
tegenwoordigd door naast elkander hangende teokeningen. De takt om
het zeer en het minder belangrijke vau elkaar te onderscheiden is den
Heer Heyl hier en daar ontrouw geweest. Wat mesr leven in de
menschjens en beestjens, waarmee zijne tafereelen gestoffeerd zijn, zou niet scha
den. Sommige vogelpartyen maken hierop eene gunstige uitzondering.
De Heer Heyl heeft het in zijn hand ons nog veel voortrefielijks to
leveren.
Sterfdag van Michelangelo, 1886. A. Th.
UIT PARIJS.
LVII.
Frankrijk verveelt zich! riep Lamartine uife op een dag, dat hij ietwat
pessimistisch gestemd was. Of Frankrijk nog altijd aan hetzelfde spleen
ten prooi is, weet ik niet, wel, dat men geneigd schijnt te wezen om
bovenmensohelijke pogingen te doen, ten einde Parys te beletten zich dit
jaar te vervelen.
Denk eens aan! Men gaat de pret organiseeren op dezelfde wijze als
wijlen Carnot de overwinningen der Republiek organiseerde. Wy zullen
immers dolvroolijk moeten wezen, wanneer men, louter om ons te ver
maken, bijna evenveel commissies en subcommissies heeft benoemd als
in eene vereenigde zitting van Kamer en Senaat.
Nu zijn er wel enkelen, die verbaasd zich zelven afvragen, wat ter
wereld toch aanleiding geeft om zoovele vermakelijkheden in het leven
te roepen: en of de rechte manier om opgevroolykt te worden wel bestaat
in het nabootsen tot op zekere hoogte van dien koning uit het sprookje,
die beval, dat ieder zijner onderdanen, die des Zondags van twaalf tot
vier uur niet gelachen zou hebben, gespietst moest worden.
Eerlijk gezegd, men amuseert zich nu eenmaal niet op bommando en
op een vooraf vastgestelden tijd, De vrool\jkheld moet van zelve komen
en dan werkt zij aanstekelijk op het volk. Maar ik geloof niet, dat op
het oogenblik te Parijs kans op zoo iets is.
Maar men mag niemand ontmoedigen, vooral niet wanneer er als
hier sprake is van liefdadigheidsonderneminc;en. Laten wij dus hopen
dat de cavalcades, die Parijs in de eerste helft van Mei sullen doortrek
ken, wat nieuw leven mogen bi-engen in de dommelende hoofdstad.
Ook spreekt men van kermisfcesten in dt de Tnileriefn en het. PaJais-'
Koyal. Niet in den trant, zooals wij die op eergjgeaftpjgde sl&