De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 21 februari pagina 9

21 februari 1886 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

U KI AraM KKD AMMcin, Wfii&KBLAU VOOR NEDERLAND. mensche)(jke ftoding in verband met e Irennis van dt omringende natuur vottr den namen telkens nieuw* verhoudingen «n nieuwa genietingen, waarnaar bat organisme, zich voortdurend moet wijzigen; alkohol, koffie en tabak aijn hier TQor de hand liggende bewijzen. Aan de hooge eisohen zullen tal van organismen niet kunnen voldoen en de groot* menigte, dio te «.wak is, wordt in den strijd om het bestaan wet kunst en vlieg werk 4n «tand gebonden en niet van de voortplanting uitgesloten. De kuust van den heelmeester doet de ziekte, die zij bij den enkelen mensch vermindert, wtftigt, minchien geneest, blijvend zijn ia de soort en werkt daarmee aan hare eigen onrterfelijkbeid. Een minder rechtstreeksch, maar daarom niet kleiner gevaar, dat voor de soort uit deze waarheid voortvloeit, ia, dat hiermee de noodzakelijk heid der gezondheid en de drang tot lichamelijke geschiktheid voor den levensstrijd vermlndaren. Als men met een minder goede organisatie vol staan kan, alp langzamerhand de prikkel tot verbetering af. De hygiëne schijnt velen geene aandacht waardig of desnoods geschikt, om boeken en hoofden te vallen, niet om onze leefwijze te verbeteren en onze ge schiktheid in den levensstrijd te verhoogen. Is het bestaan der zwakken naar den geest even gevaarlek? Oorspronkelyk is alle wetenschap gevolg van het streven, om de schalen, waarin lust en onlust des levens rusten, ten gunste van de schaal des geluks te doen overslaan, en dat wel, door de kennis van deo samenhang der din gen. Algemeene verstandelijke vooruitgang bestaat in het vinden van nieuwe betrekkingen en verhoudingen in het bestaande, voor den enkelen mennen bestaat hij in het bereiken der hoogte van kennis en beschaving, die door den tijd, waarin bij leeft, wordt mogelijk gemaakt. Niet allen ? kunnen die hoogte bereiken. Soms liggen de oorzaken daarvan buiten het gebied onzer waarneming, soms ook wordt het aantal der intellectueel slecht-toegerusten door de maatschappelijke toestanden zelf vergroot. Er worden «atageoieggeljik velen uitgesloten van verdere verstandelijke vorming; bij niet juist de minder begaafden moet men die zoeken, wat met het oog op de soort te verkiezen ware, maar onder de minder be zittende klasse. De veronderstelling, dat daar geringer gaven worden aangetroffen, heeft geen grond; want al is het waar, dat geslachtenlange ontbering naar lichaam en geest onvoldoende intelligenties voortbrengt, even waar is bet, dat te groote weelde en overvloed in de hoogere stan den dezelfde gevolgen hebben. Aangenomen echter, dat bet geestesvosdsel aan de besten werd gereikt, ook dan geeft men hun niet de geschiktste uitrusting voor den strijd. Niet het wezenlijk bestaande, dat de jeugd belang inboezemt, wordt hun als hoofdzaak geleerd, maar oude talen en een doode geschiedenis, waar voor de belangstelling nog niet aanwezig kan zijn. Zoo wordt door ver keerde spigs de honger naar den geest verstompt en weetgierigheid ruimt hare plaats in voor onverschilligheid. Onder de intellectueel ongeschikten ia dan hun plaats, want daartoe zgn niet alleen de dommen te rekenen, wien het ontbreekt aan die mate van gezond verstand, die zij onmiddel lijk voor hun bestaan noodig hebben, maar ook diegenen, die, afgezien van de behoeften des dagelijkschen levens, geen overschot aan geestkracht ea verstand behouden voor het ideale en voor de algemeene belangen der maatschappij en der menschheid. Onvoldoendheid van het intellect maakt bij 'de tegenwoordige inrich ting der menschenwereld het leven niet onmogelijk. De bezittenden immers zijn in staat vreemde intelligentie te huren en waar bij de armen die onvoldoendheid zon uitloopen op datgene, wat voor de menschheid bet wenschelijkst ware, n.l. op verdwijnen, daar treedt de humaniteit weer tusschen beide en steunt en helpt het individu, om een treurig be staan voort te sleepen. Het gevaar, dat de armen naar den geest voor de samenleving ople veren, openbaart, zich vooreerst in de heerscbappij van Het Gebruik, meestal niet anders dan eene blinde navolging van oude gewoonten, waardoor men ontheven wordt van het zelf-denken en willen. Die geilachtelooze navolgingszucht, die voor menigeen misschien raadzamer is dan het volgen van eigen inzicht, brengt ecjiter voor hen, die naast eigeu. gedachten ook eigen neigingen hebben, eeue onaangename beperking hunner vrijheid mee, daar de groote menigte, blijkbaar afgunstig op het vrije gebruik der menschelijke vermogens, angstig gaat vasthouden aan de waarde van toevallige zeden en. gewoonten en den afvallige straft met spet en afkeer, zoodat den geestelijk zelfstandige slechts de moeielijko keus blytt tusschen onderdrukking zijner vrijheidsliefde en de straffen der alledaagsche gebruiksvereerders. Op dit gebied veroorzaken de zwak ken naar den geest bovendien het ergere kwaad, dat iets, wat vrij alge meen als Verkeerd Wordt beschouwd, toch blijft bestaan, omdat voor de afschaffing algemeene samenwerking noodig zou zijn. waartoe de naar den geest slecht toegerusten de krasht missen, Kunst en wetenschap worden maar al te dikwijls gedrukt door de macht der alledaagschheid, want het publiek is hun meester, uit wiena hand zjj de middelen om tébestaan moeten ontvangen. Geen wonder, dat de middelmatige kunst welig tiert, 't geen indirect de ware kunst schaadt, omdat zij de verbetering van smaak en oordeel door den echten kunstenaar tegenhoudt en omdat zij dien laatste het bestaan moeilijk, soms onmogclyk maakt. Het lage streven, dat zich nu en dan in kunst ea litteratuur openbaart, vloeit voort uit het feit, dat de gebrekkig» Ziichticahl hen, die naar den geest zeer laag staan, door aaneensluiting sterk maakt, ook ten opzichte der hooge belangeu van kunst en we tenschap. En na de moreel slecht-toegerusten in den strijd des levens. Moraal is de wot, die eischt dat raeu bepaalde handelingen nalaat, welke mis schien den mensch, als hij alleen in den wereld was, nuttig zouden zijn, naar in 't maatschappelijke leven hem daardoor schaden, dat hij ze ook van anderen zou moeten verwachten. Aan den anderen kant leert zij den mensch, te doen, wat hemzelven niet persoonlijk baat, maar hem slechts daardoor dient, dat hij het ook van anderen ondervindt. Dit verdrag is noch op een bepaalden tijd noch met voile bewustheid door de mnuchan onderling gesloten, en niet zelden doen zich b« de naleving beswnren voor. Eene eerste hinderpaal kan 't gevol? zgn van eene slechte lichamelijke gesteldheid, verder kan gebrek aan verstand de oor zaak zijn van een laag moreel standpunt en onder de uiterlijke omstan digheden, die den mensch -daarop doen dalen, ia de armoede wel eene der meest drukkende. Om de groote schare sedelijk-onvoldoenden, die men voor ondergang wil behoeden, pp een dragelijk standpunt te houden, heeft men de vrees voor wereldlijke straffen te baat genomen en het voorhouden van hemelsche straffen en belooningen. (Men merke de grootere vrijgevigheid met hemelsche dingen op.) Deze onechte, met kunstmiddelen in het leven ge houden moraal moet natuurlijk in verband met de erfelijkheid slechte gevolgen hebben voor de soort, en voor de gelijktijdig levende individuen is het gevaarlijk, dat zij de immoraliteit zien groeien en bloeien; zg zullen eindigen met aan de noodzakelijkheid der moraal te twijfelen. In punten die de persoonlijke veiligheid betreffen moge dit niet waar zijn; immers niemand wordt onverschillig, of al of niet verboden is, zijnen medemensen te dooden, omdat er eenige moordenaars op aarde worden gevonden, maar bij andere voorschriften wordt wezenlijk de neiging tot deugd ondermijnd door de waarneming van de ons omringende im moraliteit. Zoo is het bijvoorbeeld gesteld met de liefde voor de waar heid. Stipt waarheidlievend te zijn en de kosten te dragen, waarop die eigenschap ons te staan komt, in eene maatschappij, die liegt zelfs om kleine onaangenaamheden te ontgaan en die in gewichtige dingen zelfs op gewoonte-leugens is gebouwd, in aalk eene wereld de waarheid absoluut te willen huldigen, is niet meer zedelijkheid, maar dwaasheid. Hier. werkt de omringende slechtheid dus op den enkelen mensch door het ver stand, niet minder dikwijls gebeurt het langs den weg van het gevoel. Wie eene goedejopvoeding heeft gehad en een normale hoeveelheid zedelijk-goede neigingen meeneemt onder de menschen, moet wel, als hij ba» gint de wereld te kennen en de geaardheid der menschen te beschouwen, tot zwaarmoedigheid en tot troostelooze overdenkingen vervallen. HU zal ziekelijk prikkelbaar worden, tot hij zich in de droeve noodzakelijkheid schikt en aan de sombere waarheid gewend raakt. Het pessimisme der jongeren behoeft ons in geen enkel opzicht te verwonderen. Is er dan geen verbetering meer mogelijk ? Heeft misschien de mensch heid het punt harer hoogste ontwikkeling reeds bereikt en ia zij of tot stilstand of tot langzamen teruggang gedoemd? Nauwkeurige waar nemingen schijnen integendeel in de soort mensch en wél bij de tegen woordige cultuurvolken te wijzen op de mogelijkheid van verdere ontwikkeling. Telkens zien wij de natuur pogingen doen om in de nakomelingschap de voorvaderen voorbij te streven, herhaaldelijk brengt het individu wezens voort, die tot een voller, rijker leven in staat zqjo dan hijzelf. Bij dezen eindpaal aangekomen langs eenen weg, dien wy hier in botte trekken schilderden, waarbij we tal van kronkelende zijwegen links lieten liggen, waagt de schrijver zich aan adviezen, in Utopia misschien uitvoer baar, in de door hem zoo duidelijk geschetste werkelijkheid, helaas, niet. Hij wil niet meer of minder dau eene kunstmatige scheiding tusschen de voor den strijd om het bestaan goed en slecht georganiseerde menschen om zoodoende te komen tot een gelukkiger levenslot voor de goeden en een veredeling der soort mensch. Zulke opzettelijke scheidsmuren tnsschen menschen zijn niet zoo vreemd; de slavernij heeft ze reeds in, de oudheid opgericht; de middeleeuwsche adel hield zich vrij van ver menging met de burgers en ging te gronde doordien hij zich als elite naar het lichaam wilde handhaven en dem omkeer niet meemaakte die de intelligentie in de 15de eeuw den triomf bezorgde over lichamelijke kracht. De derde stand, die na 1789 de eerste plaatsen kon innemen, ia voor dat standpunt blijkiiaar niet, geschikt; nog geen eeuw na den aan vang zijner heerschappij is hij het bankroet reeds nabij. Het dualisme van zijn bedoelingen is daarvan de schuld: het menschelijk egoïsme wil heersenen en de hurnaaiteit wil gelijkstelling van allen; moet. het eerste zegevieren, dan zijn de instellingen der burgerlijke maatschappij louter dwaasheid; wil men den weg der humaniteit waarlijk bewandelen, dan lijden velen onzer instellingen aan grove onrechtvaardigheid. E:ne heerschappij, die de soort ten goede kwam, is dus noch door de antieke, noch door de middeleeuwsche aristocratie, noch door de bur gerlijke macht van het geld uitgeoefend, de toekomstige aristocratie naar den geest zal bet kunnen doen. Drijft niet alles tot scheiding ? Hoe groote ver scheidenheid onder de menschelijke individuen! Hier aan de spits der mensch heid, de helden naar den geest naast de menigte van ware beschaafden, wien het alken aan scheppingskracht ontbreekt, daar in de diepte het uitvaagsel der groote steden en terzijde in de afgelegen dorpen de eenvoud des geestes. Zulke tegenstellingen treft men in geen enkele diersoort aan. Door den wil eener inhumane humaniteit blijven die allen vereenigd. Want het begrip der humaniteit is bij uitstek rekbaar; men kan mede gevoel hebben als mensch, als beschaafd mensch, als partijgenoot, als geloofsgenoot, als stamgenoot enz. en in den loop der tijden stond nu eens de eene, dan de andere soort van gemeenschapsgevoel op den voor grond. Het heden is trotsch op zijn gemeenschapsgevoel, dat de gangche menschheid omvat, en vergeet, dat dit geen hooger, slechts een ander standpunt is. De vooruitgang moet zich toonen door ?vermeerdering van menschenliefde en welwillendheid, niet in hare ver dading over ruimere of endere kringen. By de uitingen der menschelijke humaniteit vergeet men bovendien zoo vaak, dat het geluk niet juist hierin of daarin ligt, maar in de zoo gunstig mogelijke verhouding tusschen iemands behoeften en hare bevrediging, niet althans in de opdrijving der behoeften. De aristocratie naar den «eest zal leiden tot toeneming in invloed volgens de vaste wetten der persoonlijke voortreffelijkheid. Daartoe moeten de measchen zich aaneensluiten en afzonderen; de dommen in afhankelijkheid gehouden en de slechten verwijderd worden. Ter verwezenlijlriDg van deze idealen geeft onze schrijver eene reeks van mid delen aan de hand: lieden van erkende voortreffelijkheid sluiten zich aaneen, voorloopig aonder bepaalde organisatie, eonderen sicb. zooveel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl