Historisch Archief 1877-1940
U KI AraM KKD AMMcin, Wfii&KBLAU VOOR NEDERLAND.
mensche)(jke ftoding in verband met e Irennis van dt omringende natuur
vottr den namen telkens nieuw* verhoudingen «n nieuwa genietingen,
waarnaar bat organisme, zich voortdurend moet wijzigen; alkohol, koffie
en tabak aijn hier TQor de hand liggende bewijzen. Aan de hooge eisohen
zullen tal van organismen niet kunnen voldoen en de groot* menigte,
dio te «.wak is, wordt in den strijd om het bestaan wet kunst en vlieg
werk 4n «tand gebonden en niet van de voortplanting uitgesloten. De
kuust van den heelmeester doet de ziekte, die zij bij den enkelen mensch
vermindert, wtftigt, minchien geneest, blijvend zijn ia de soort en werkt
daarmee aan hare eigen onrterfelijkbeid.
Een minder rechtstreeksch, maar daarom niet kleiner gevaar, dat voor
de soort uit deze waarheid voortvloeit, ia, dat hiermee de noodzakelijk
heid der gezondheid en de drang tot lichamelijke geschiktheid voor den
levensstrijd vermlndaren. Als men met een minder goede organisatie vol
staan kan, alp langzamerhand de prikkel tot verbetering af. De hygiëne
schijnt velen geene aandacht waardig of desnoods geschikt, om boeken
en hoofden te vallen, niet om onze leefwijze te verbeteren en onze ge
schiktheid in den levensstrijd te verhoogen.
Is het bestaan der zwakken naar den geest even gevaarlek?
Oorspronkelyk is alle wetenschap gevolg van het streven, om de schalen, waarin
lust en onlust des levens rusten, ten gunste van de schaal des geluks te
doen overslaan, en dat wel, door de kennis van deo samenhang der din
gen. Algemeene verstandelijke vooruitgang bestaat in het vinden van
nieuwe betrekkingen en verhoudingen in het bestaande, voor den enkelen
mennen bestaat hij in het bereiken der hoogte van kennis en beschaving,
die door den tijd, waarin bij leeft, wordt mogelijk gemaakt. Niet allen
? kunnen die hoogte bereiken. Soms liggen de oorzaken daarvan buiten het
gebied onzer waarneming, soms ook wordt het aantal der intellectueel
slecht-toegerusten door de maatschappelijke toestanden zelf vergroot. Er
worden «atageoieggeljik velen uitgesloten van verdere verstandelijke
vorming; bij niet juist de minder begaafden moet men die zoeken, wat
met het oog op de soort te verkiezen ware, maar onder de minder be
zittende klasse. De veronderstelling, dat daar geringer gaven worden
aangetroffen, heeft geen grond; want al is het waar, dat geslachtenlange
ontbering naar lichaam en geest onvoldoende intelligenties voortbrengt,
even waar is bet, dat te groote weelde en overvloed in de hoogere stan
den dezelfde gevolgen hebben.
Aangenomen echter, dat bet geestesvosdsel aan de besten werd gereikt,
ook dan geeft men hun niet de geschiktste uitrusting voor den strijd.
Niet het wezenlijk bestaande, dat de jeugd belang inboezemt, wordt hun
als hoofdzaak geleerd, maar oude talen en een doode geschiedenis, waar
voor de belangstelling nog niet aanwezig kan zijn. Zoo wordt door ver
keerde spigs de honger naar den geest verstompt en weetgierigheid ruimt
hare plaats in voor onverschilligheid. Onder de intellectueel ongeschikten
ia dan hun plaats, want daartoe zgn niet alleen de dommen te rekenen,
wien het ontbreekt aan die mate van gezond verstand, die zij onmiddel
lijk voor hun bestaan noodig hebben, maar ook diegenen, die, afgezien
van de behoeften des dagelijkschen levens, geen overschot aan geestkracht
ea verstand behouden voor het ideale en voor de algemeene belangen
der maatschappij en der menschheid.
Onvoldoendheid van het intellect maakt bij 'de tegenwoordige inrich
ting der menschenwereld het leven niet onmogelijk. De bezittenden
immers zijn in staat vreemde intelligentie te huren en waar bij de armen
die onvoldoendheid zon uitloopen op datgene, wat voor de menschheid
bet wenschelijkst ware, n.l. op verdwijnen, daar treedt de humaniteit
weer tusschen beide en steunt en helpt het individu, om een treurig be
staan voort te sleepen.
Het gevaar, dat de armen naar den geest voor de samenleving ople
veren, openbaart, zich vooreerst in de heerscbappij van Het Gebruik,
meestal niet anders dan eene blinde navolging van oude gewoonten,
waardoor men ontheven wordt van het zelf-denken en willen. Die
geilachtelooze navolgingszucht, die voor menigeen misschien raadzamer is
dan het volgen van eigen inzicht, brengt ecjiter voor hen, die naast eigeu.
gedachten ook eigen neigingen hebben, eeue onaangename beperking
hunner vrijheid mee, daar de groote menigte, blijkbaar afgunstig op het
vrije gebruik der menschelijke vermogens, angstig gaat vasthouden aan
de waarde van toevallige zeden en. gewoonten en den afvallige straft met
spet en afkeer, zoodat den geestelijk zelfstandige slechts de moeielijko
keus blytt tusschen onderdrukking zijner vrijheidsliefde en de straffen
der alledaagsche gebruiksvereerders. Op dit gebied veroorzaken de zwak
ken naar den geest bovendien het ergere kwaad, dat iets, wat vrij alge
meen als Verkeerd Wordt beschouwd, toch blijft bestaan, omdat voor de
afschaffing algemeene samenwerking noodig zou zijn. waartoe de naar
den geest slecht toegerusten de krasht missen,
Kunst en wetenschap worden maar al te dikwijls gedrukt door de
macht der alledaagschheid, want het publiek is hun meester, uit wiena
hand zjj de middelen om tébestaan moeten ontvangen. Geen wonder,
dat de middelmatige kunst welig tiert, 't geen indirect de ware kunst
schaadt, omdat zij de verbetering van smaak en oordeel door den echten
kunstenaar tegenhoudt en omdat zij dien laatste het bestaan moeilijk,
soms onmogclyk maakt. Het lage streven, dat zich nu en dan in kunst
ea litteratuur openbaart, vloeit voort uit het feit, dat de gebrekkig»
Ziichticahl hen, die naar den geest zeer laag staan, door aaneensluiting
sterk maakt, ook ten opzichte der hooge belangeu van kunst en we
tenschap.
En na de moreel slecht-toegerusten in den strijd des levens. Moraal
is de wot, die eischt dat raeu bepaalde handelingen nalaat, welke mis
schien den mensch, als hij alleen in den wereld was, nuttig zouden zijn,
naar in 't maatschappelijke leven hem daardoor schaden, dat hij ze ook
van anderen zou moeten verwachten. Aan den anderen kant leert zij
den mensch, te doen, wat hemzelven niet persoonlijk baat, maar hem
slechts daardoor dient, dat hij het ook van anderen ondervindt. Dit
verdrag is noch op een bepaalden tijd noch met voile bewustheid door
de mnuchan onderling gesloten, en niet zelden doen zich b« de naleving
beswnren voor. Eene eerste hinderpaal kan 't gevol? zgn van eene
slechte lichamelijke gesteldheid, verder kan gebrek aan verstand de oor
zaak zijn van een laag moreel standpunt en onder de uiterlijke omstan
digheden, die den mensch -daarop doen dalen, ia de armoede wel eene
der meest drukkende.
Om de groote schare sedelijk-onvoldoenden, die men voor ondergang
wil behoeden, pp een dragelijk standpunt te houden, heeft men de vrees
voor wereldlijke straffen te baat genomen en het voorhouden van hemelsche
straffen en belooningen. (Men merke de grootere vrijgevigheid met
hemelsche dingen op.) Deze onechte, met kunstmiddelen in het leven ge
houden moraal moet natuurlijk in verband met de erfelijkheid slechte
gevolgen hebben voor de soort, en voor de gelijktijdig levende individuen
is het gevaarlijk, dat zij de immoraliteit zien groeien en bloeien; zg
zullen eindigen met aan de noodzakelijkheid der moraal te twijfelen. In
punten die de persoonlijke veiligheid betreffen moge dit niet waar zijn;
immers niemand wordt onverschillig, of al of niet verboden is, zijnen
medemensen te dooden, omdat er eenige moordenaars op aarde worden
gevonden, maar bij andere voorschriften wordt wezenlijk de neiging
tot deugd ondermijnd door de waarneming van de ons omringende im
moraliteit. Zoo is het bijvoorbeeld gesteld met de liefde voor de waar
heid. Stipt waarheidlievend te zijn en de kosten te dragen, waarop die
eigenschap ons te staan komt, in eene maatschappij, die liegt zelfs om
kleine onaangenaamheden te ontgaan en die in gewichtige dingen zelfs op
gewoonte-leugens is gebouwd, in aalk eene wereld de waarheid absoluut
te willen huldigen, is niet meer zedelijkheid, maar dwaasheid. Hier. werkt
de omringende slechtheid dus op den enkelen mensch door het ver
stand, niet minder dikwijls gebeurt het langs den weg van het gevoel.
Wie eene goedejopvoeding heeft gehad en een normale hoeveelheid
zedelijk-goede neigingen meeneemt onder de menschen, moet wel, als hij ba»
gint de wereld te kennen en de geaardheid der menschen te beschouwen,
tot zwaarmoedigheid en tot troostelooze overdenkingen vervallen. HU zal
ziekelijk prikkelbaar worden, tot hij zich in de droeve noodzakelijkheid
schikt en aan de sombere waarheid gewend raakt. Het pessimisme der
jongeren behoeft ons in geen enkel opzicht te verwonderen.
Is er dan geen verbetering meer mogelijk ? Heeft misschien de mensch
heid het punt harer hoogste ontwikkeling reeds bereikt en ia zij of tot
stilstand of tot langzamen teruggang gedoemd? Nauwkeurige waar
nemingen schijnen integendeel in de soort mensch en wél bij de tegen
woordige cultuurvolken te wijzen op de mogelijkheid van verdere
ontwikkeling. Telkens zien wij de natuur pogingen doen om in de
nakomelingschap de voorvaderen voorbij te streven, herhaaldelijk brengt
het individu wezens voort, die tot een voller, rijker leven in staat zqjo
dan hijzelf.
Bij dezen eindpaal aangekomen langs eenen weg, dien wy hier in botte
trekken schilderden, waarbij we tal van kronkelende zijwegen links lieten
liggen, waagt de schrijver zich aan adviezen, in Utopia misschien uitvoer
baar, in de door hem zoo duidelijk geschetste werkelijkheid, helaas, niet.
Hij wil niet meer of minder dau eene kunstmatige scheiding tusschen de
voor den strijd om het bestaan goed en slecht georganiseerde menschen
om zoodoende te komen tot een gelukkiger levenslot voor de goeden
en een veredeling der soort mensch. Zulke opzettelijke scheidsmuren
tnsschen menschen zijn niet zoo vreemd; de slavernij heeft ze reeds in,
de oudheid opgericht; de middeleeuwsche adel hield zich vrij van ver
menging met de burgers en ging te gronde doordien hij zich als elite
naar het lichaam wilde handhaven en dem omkeer niet meemaakte die
de intelligentie in de 15de eeuw den triomf bezorgde over lichamelijke
kracht. De derde stand, die na 1789 de eerste plaatsen kon innemen, ia
voor dat standpunt blijkiiaar niet, geschikt; nog geen eeuw na den aan
vang zijner heerschappij is hij het bankroet reeds nabij. Het dualisme
van zijn bedoelingen is daarvan de schuld: het menschelijk egoïsme wil
heersenen en de hurnaaiteit wil gelijkstelling van allen; moet. het eerste
zegevieren, dan zijn de instellingen der burgerlijke maatschappij louter
dwaasheid; wil men den weg der humaniteit waarlijk bewandelen, dan
lijden velen onzer instellingen aan grove onrechtvaardigheid.
E:ne heerschappij, die de soort ten goede kwam, is dus noch door
de antieke, noch door de middeleeuwsche aristocratie, noch door de bur
gerlijke macht van het geld uitgeoefend, de toekomstige aristocratie naar den
geest zal bet kunnen doen. Drijft niet alles tot scheiding ? Hoe groote ver
scheidenheid onder de menschelijke individuen! Hier aan de spits der mensch
heid, de helden naar den geest naast de menigte van ware beschaafden,
wien het alken aan scheppingskracht ontbreekt, daar in de diepte het
uitvaagsel der groote steden en terzijde in de afgelegen dorpen de eenvoud
des geestes. Zulke tegenstellingen treft men in geen enkele diersoort
aan. Door den wil eener inhumane humaniteit blijven die allen vereenigd.
Want het begrip der humaniteit is bij uitstek rekbaar; men kan mede
gevoel hebben als mensch, als beschaafd mensch, als partijgenoot, als
geloofsgenoot, als stamgenoot enz. en in den loop der tijden stond nu
eens de eene, dan de andere soort van gemeenschapsgevoel op den voor
grond. Het heden is trotsch op zijn gemeenschapsgevoel, dat de gangche
menschheid omvat, en vergeet, dat dit geen hooger, slechts een ander
standpunt is. De vooruitgang moet zich toonen door ?vermeerdering van
menschenliefde en welwillendheid, niet in hare ver dading over ruimere
of endere kringen. By de uitingen der menschelijke humaniteit vergeet
men bovendien zoo vaak, dat het geluk niet juist hierin of daarin ligt,
maar in de zoo gunstig mogelijke verhouding tusschen iemands behoeften
en hare bevrediging, niet althans in de opdrijving der behoeften.
De aristocratie naar den «eest zal leiden tot toeneming in invloed
volgens de vaste wetten der persoonlijke voortreffelijkheid. Daartoe
moeten de measchen zich aaneensluiten en afzonderen; de dommen in
afhankelijkheid gehouden en de slechten verwijderd worden. Ter
verwezenlijlriDg van deze idealen geeft onze schrijver eene reeks van mid
delen aan de hand: lieden van erkende voortreffelijkheid sluiten zich
aaneen, voorloopig aonder bepaalde organisatie, eonderen sicb. zooveel