De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 28 februari pagina 11

28 februari 1886 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

45$. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 11 zeken, n tradities in de familie, tradities hier en tradities daar. Wij, arme stampers, die maar doodgewone menschen zijn, wij moeten ons schikken naar den geest van den tijd; maar bij hem moet men netjes aankomen met den hoed in de hand, omdat hij tradities heeft, en nog dank u wel spelen bovendien, wanneer hij zich .allergenadigst verwaardigen wil in verbinding met ons geld te .verdienen. Ja, ja?", en zijn eene mondhoek plooide zich tot een dubbelzinnigen glimlach. ?Och, zaken zijn zaken", antwoordde ik koeltjes; >ik heb mijn voorwaarden en hij heeft de zijne; kunnen wij het niet met elkander eens worden, dan is er niets aan te doen". »Neen, u heeft gelijk, volkomen gelijk!" zeide Rundqvist op denzelfden rusiigen, afgepasten toon van zooeven, maar men kon toch duidelijk hooren dat er iets achter school. «Maar, ziet u, Sahlgren is een van die lieden, och, a is een Noorman en begrijpt dat alles zoo niet; bij a te lande is er vrijheid en ge lijkheid, wel een gelukkig land!" Ik keek hem onwillekeurig eens aan, want zijn toon verriet' eensklaps een hartstocht, dien ik tot dusverre niet in hem opge merkt of vermoed had. Zijn gezicht was rooder geworden, en zijn ogen schitterden als twee kolen vuur, maar overigens stond hij daar nog steeds in dezelfde rustige houding, licht voorovergebogen op'zifn nitgespeidévingertoppen te leunen. B Och, 't,zal hier wel niet erger zijn dan bij ons", zeide ik om iets te antwoorden; neenig verschil in stand vindt men overal. De eene is rflk, de andere is arm; de eene verstaat de kunst zich omhoog te werken, de andere niet", »Er is hier geen vrijheid" hernam Rundqvist met een vreemd soortig somber vuur; »nu ja, we hebben geen slaven en geen lijfeigenen, zoo nu niet; maar toch ik spreek uit ondervinding. Na heb ik het tot iets gebracht, dat wil ik wel weten; we zullen «aar zeggen dat ik rijk den", en hij lachte boosaardig sluw »maar ik heb een tijd gekend toen ik hondscher behandeld werd dan de meest beklaagde lijfeigene. De groote heeren, die naam en geld geërfd hadden zonder er iets voor gedaan te hebben, en hun dagen in ledigheid doorbrachten, zij stakende verdiensten op en ik kon voor hen zwoegen en werken. Ja, zoo gaat het met den minderen man; ze moeten meer doen dan ze kunnen en krijgen ter nauwernood genoeg om niet van honger te sterven. Gelukkig dat ik nogal een schranderen kop heb, en spoedig be greep dat ik maar beter deed voor mij zelf te zorgen. En nu, ik wil het u wel in vertrouwen vertellen, bezit ik op zijn minst genomen evenveel als de heele firma Sahlgren, maar denkt u soms dat ze mij een greintje beter achten? Mis, hoor!" Hij richtte zich grimmig en uitdagend omhoog. »Voor een jaar of zes konden ze niet anders dan mij in het gemeentebestuur nemen, de open bare meening onder de kleine burgerij werd hun te sterk, be grijpt u! Maar toen had u eens moeten zien hoe ze de kunst verstonden iemand op een afstand te houden; al had ik eenjaar tuchthuisstraf achter den rug gehad, ze hadden zich niet gereser veerder kunnen toonen. Ik was niet fijn genoeg, begrijpt u, niet fijn genoeg voor'die groote heeren! Niet dat ze iets zeiden of deden, waarop ik vat kon krijgen, of dat ik hun bewijzen kon; neen, zoo slim waren ze wel! Zoo is nu die lieve adel, en de heele troep, die met den adel mee wil doen, en die zich dus niet zoo min kan aanstellen, met lieden van mijn slag om te gaan. Ik ben hier geboren en getogen, ziet u, en iedereen weet dat ik als gewoon werkman begonnen ben. Enfin, het duurde toch niet lang of de bordjes waren verhangen, want voor een jaar of ;drie, toen er overal zooveel verliezen geleden werden en iedereen zijn aandeelen in de Bank van de hand moest doen, kon ik ze netjes en langzamerhand opkoopen, en nu, wel, u weet 'even goed als ik, dat de deuren tegenwoordig niet langer voor mij gesloten zijn, hè, hè! Hls omdat ze niet anders kunnen, vat u? Maar achter mijn rug ... I" Hij zette zich op de bank en droogde opnieuw hoed en voor hoofd af, terwijl zijn wenkbrauwen zich fronsden. Er was werkelijk iets ontzagwekkends in dat krachtig 'geteekende, breede, forsche hoofd, en ik overlegde bij mij zelf dat het zeker beter moest zijn hem tot vriend dan tot vijand te hebben. Hij zette zijn hoed weer op, leunde achterover tegen het matwerk van het prieel, strekte de beenen gemakkelijk naar voren, stak de duimen in de armsgaten van zijn vest, en keek met een half verstrooiden blik naar de lucht, terwijl hij voortging: B We hebben hier een redacteur, een raren vent. Heef t men hem onder vier oogen of ergens in gezelschap, dan is hij zoo zacht en lief als een jonge dame, klein en tenger, blond met blauwe oogen en de beleefdheid in persoon; maar zoodra neemt hij de ren niet ter hand olhet is alsof aUe~ duifels iiv tem-.loigelatenzijn. Hij heeft een jaar of drie in Chicago gewooud en is daar op en top Amerikaan geworden. Misschien heeft u »de nieuwe tijd" al gezien, ze ligt binnen op de leestafel. Hij ontziet niemand* en het is onbegrijpelijk waar hij alles vandaan haalt, om aan te toonen hoe de adellijke kliek zich aanstelt, en hoeveel zij hier in het land nog in te brengen heeft, en dat nog al op eigen gezag, want officieel werd er in '66 al een eind aan gemaakt, voor zoover dat ging namelijk. Nu, ik kan hem eigenlijk mijn re dacteur noemen, want de krant is zoo goed als mijn eigendom. ." «Maar kan dit geen kwaad voor uw positie hier in de stad? Zooeven heeft u Verteld dat men toch al geneigd was, u links te laten liggen." »0 neen, integendeel. Ze zijn bang voor me, hè, hè, hè! Maar de gemeente moet toch een courant hebben, een eigen courant; ik doe het alleen in het belang van de gemeente. Dat mag toch wel, niet waar? Het algemeen belang!" De boosaardig spottende uitdrukking van zijn gelaat was bijna terugstootend, en ik kon maar niet begrijpen waarom hij mij zooveel vertrouwen schonk. Misschien was het omdat hij mij, als Noorman, beschouwde als een geboren tegenstander van al wat met adel en aristocratie in verband staat. »Maar hoor nu eens, nijnheer Rundqvist," bracht ik in het midden; »denkt u soms dat er in Noorwegen niet even goed aristocraten zijn, en in Amerika, en..." D Ja, jawel, dat weet ik heel goed, maar dan hoor ik met mjyn honderd duizend kronen er ook bij, daar heeft u het onderscheid. Daar is het de persoonlijke degelijkheid die het doet, en hier.»." »Zeker, daar heeft u gelijk in." »Enfin, 't geeft toch niet of we er veel over spreken... Maar wat ik zeggen, wou: u moest toch zien nog een paar dagen te blijven; Donderdag hebben we een groote bijeenkomst van werk lieden, misschien heeft u het al in de krant gezien. Daar moest u eens heen gaan, om gelegenheid te hebben den Zweedschen werkman nader te leeren kennen; mooier kon het niet. Onze redacteur zal er zijn slag wel weer slaan. Daar kunnen zich die arme vertrapte stampers eens lucht geven, de slaven van den arbeid, voor wie het geheele leven niets anders is dan een eeuwig. durend werken en zwoegen van den eenen dag op den anderen, zonder meer rust dan strikt noodzakelijk is om hen op de been te houden. En toch zal u nog hooren hoe bescheiden zij zijn in hun eischen, die verstootenen der maatschappij, Hij stond driftig op en zijn kleine oogen schoten vuur terwijl hij de gebalde vuist dreunend op de tafel liet nederkomen. «Neen, paarden en trekossen hebben het beter; ik weel het uit eigen ondervinding". »Maar overdrijft u niet een weinig?" waagde ik het in het midden te brengen. »Het is immers niet uitgemaakt of de groote lui van hun kant ook niet allerlei zorg en verdriet hebben.'1 »Bah! De adel is het verderf; die lieden voeren niets uit, zQ zijn tot geen nut hoegenaamd; het is niet fijn om de ban* den te gebruiken, begrijpt u wel, en daarom minachten zij den arbeid en den werkman. Ik zeg u ronduit dat ik liever het rijpaard van een adellijk heer dan zijn arbeider zou zijn Maar zooals ik zeide, u moest die bijeenkomst eens bijwonen.'* Wij bleven nog een poos over het een en ander spreken, en Rundqvist werd hoe langer hoe heviger in zijn uitvallen tegen de hoogere standen, voor welke hij blijkbaar een afkeer koesterde, waartegen geen redeneeren baatte. Toen hij eindelijk op zijn horloge keek, sprong hij haastig op; mj moest als altijd om dit uur met den oberkellner naar beneden om wijn en likeuren uit te geven, hetgeen hij tweemaal daags deed, om er des te beter het oog op te kunnen houden. Het was niet voor niets dat de heer Rundqvist rijk geworden was met zijn logement. Maar, alvorens het prieel te verlaten, keerde hij zich nog een maal naar mij om, en de vuist dreigend omhoog heffend, zeide hij met een heesche stem, die van ingehouden gramschap trilde: «Vrijheid! vrijheid!" Het onderhoud met Rundqvist had mijn geest vervuld allerlei gedachten over den telkens terugkeerenden stryd tusschen de verschillende standen, tusschen hoogen en lagen, rijken en armen, bevoorrechten en dienenden. Zoolang de wereld bestond, was het immers zoo geweest; zon het wel ooit anders worden? Zou inderdaad, zooals men tegenwoordig dagelijks hooren en lezen kan, alle onrechtvaardigheid en verdorvenheid zich omhoog verzameld hebben, en onverdiend lijden en zielenadel slechts on> laagste vinden ziyi.?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl