De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 28 februari pagina 12

28 februari 1886 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 453 Volgens Rundqvist moest dit zoo zijn. Het werd tijd om te gaan dineeren en ik begaf mij naar de eetzaal, waar het zeer volwas, zoodat ik mij moest behelpen met een afzonderlijk staand tafeltje, dat zelden gebruikt werd. Deze plaats was in de onmiddelijke nabijheid van een met een norliére bedekten toegang, door welken de bedienden de verschil lende gerechten af en aan kwamen dragen. Ik had zelf menigmaal aa tafel van dezen uitgang gebruik gemaakt, daar ik zoodoende een korteren weg naar mijn kamer had. Het was een donkere, breede gang, die blijkbaar vroeger een soort van slop gevormd had, en nu voor het tegenwoordige doel ingericht was; er moest den geheelen dag gas branden en de lucht was er kil en vunzig; ik kon mij best voorstellen hoe het er des winters zijn moest. En in die ruimte hield zich achter een breede toonbank een olet meer jonge dame op, die tot taak had de knechts te contro leeren en de verschillende dranken uit een diepe kast, in den muur aangebracht, af te geven. Zij moest zorgen in ruil daarvoor het vereischte aantal koperen merken te ontvangen, en tegelijkertijd op een strook papier aanteekenen wat naar binnen gebracht werd. Schoot er dan te midden van al die drukte een oogenblikje rust over, dan moest er opgeteld en boekgehouden worden, en naar ik «aa haar zelf vernam, bleef zij daar onafgebroken van des morgens acht uur tot na middernacht, des Zondags en in de week. Haar caaaltijddB gebruikte zij aan de toonbank. (Wordt vervolgt). DEBUUT IN DE NIEUWE WERELD. I. Fadat ik als kantoorbediende zonder kantoor geruimen t\jd te Amsterdam had rondgeloopen en ten laatste au bout de mes fonds1' was geraakt, bleef mjj, als ik ten minste niet v.an gebrek wilde omkomen, niet veel anders te doen over dan naar Amerika te gaan en daar mijn geluk te beproeven. Met behulp van een vriend kreeg ik eene betrekking als fcoksmaat op een der stooinscbepen der Ned. Am. Stoomvaart Mij., en daardoor was pij eene overtocht gewaarborgd, want ik kou zelfs geen {H8ech,endeks-pa8sage meer betalen. . ZQO oud als ik worden zal, vergeet ik nimmer het gevoel 't welk mij bekroop toen ik 's avonds aan boord ging en in de enge voorkajuit, waar het matrozen-logiea is, nederdaalde, in die zeer beperkte ruimte mijn buraerlüeflren uittrok en mijne ledematen voor de eerste maal vrn mijn leven, in eflg grof werkpak hulde. Poch hier gebood de ijzeren noodzakehjkheid aap te pakken, wat mij, wien elke handenarbeid vreemd was, ont zettend moeielijk viel. Indien ik nog een bagatel geld had bezeten dan ware ik aan den avond van den eersten dag, toen wij nog aan den wal lagen, wee? aan land gestapt en had Amerika gelaten voor hetgeen het Vas, zoo doodsmoede was ik en zoo terneergeslagen door den mij zoo vreemden omgang met het scheepsvolk. Ifltusschen kon alleen een energiek aanpakken mij door alle moeielijkheden heen redden; want bet was mij wel duidelijk, dat aan gene zijde van den Oceaan veel harder, maar wellicht ook veel winstgevender werk m$ wachtte. Ik ging dus volstrekt niet met overspannen verwachtingen d.e Nieuwe Wereld, dat land waar hard gewerkt moest worden, tegemoet! Ik wist immers dat aan eene betrekking op een handelskantoor, niet tegenstaande ik de Engelsche en Duitsche talen vloeiend sprak, in het begin ten minste, niet te denken viel; en was dus van den beginne af vast beslaten aan de overzijde" het eerste het beste werk aan te pakken, met alleen maar te zoeken, want ik had in heel Amerika geen bloed verwant of vriend, die mg helpen kon. Het gelukte mij mijne plichten pp het stoomschip, door inspanning van al mijne krachten, tot tamelijke tevredenheid mijner meerderen te ver vullen. Een fout, of beter gezegd eene misvatting bracht mij echter bijna in een niet aeer benijdenswaardigen toestand, waaraan ik nog met een Soort van afgrijzen denkeu kan. Eene mijner werkzaamheden was name lijk voor den hulpkok, die 's nachts de wacht had, den waterketel te vullen voor bet koffiewater van den volgenden morgen. In plaats van dien ketel met zoetwater te vullen had ik op mij a eerste wacht zoutwater genomen. De beide pompen stonden namelijk vlak naast elkaar en daar door was een vergissing licht mogelijk. Gelukkig werd de dwaling door een der stewards", die een of anderen warmen drank wilde toebereiden, nog bjj tijds ontdekt en maakte hjj mg op dezelve opmerkzaam. Ik moest dus den ketel leegmaken en weer volpompen. Wat de matrozen met mij gedaan zouden hebben als zij 's morgens zoutwater in plaats zoetwaterkoffie te drinken hadden gekregen, is iets wat ik mg niet goed durf voorstellen. En toch werd mijn vergissing ruchtbaar waardoor ik het volkomen ongegrond verwjjt moest hooren dat de koffie naar zontwater smaakte. In. den gewonen tyd bereikten wij New-York en op een helderen Augustus-morgen lagen wij aan den pier" (landingssteiger te Jersey City), beschenen door de felle zomerzon van het Groot Amerika. Nu waren we dns in dat land waar geen onderscheid van stand beetaat, waar werkman en werkgever met gelijke rechten tegenover elkaar staan; waar handenarbeid dikwijls beter betaalt wordt dan arbeid van den geest, War geene arbeid, hoe nederig ook tot schande strekt; waar men niet vraagt: «van waar komt ge en wat zijt ge geweest?" maar waar een iegelijk die werken wil welkom is. Inderdaad hier! hier! is de mensch nog iets waard! Den geheelen voormiddag had ik nog druk werk in het scheepsruim en toen ik weer op dek kwam vond ik in onze werkplaats een slank gebouwd jongmenscb die met zijn fijne vingertjes aan het aardappelschil len was. Hij was uit Weenen, van beroep photograaf, retoucheur, die geen werk had kunnen krijgen. Hij toonde mij de blaren op zijn vingers door het aardappelschillen ontstaan. Als Ie klasse passagier wa» h\j naar New-York gekomen en ging nu als koksmaat, zyne passage terug verdienend, naar Duitschland terug. Ik bad medelijden met den armen kerel en dacht: hoe zal hij het op zee wel maken?" Nu moest ik echter het stoomschip verlaten en bad slechts zeer weinig geld op zak; ongeveer zooveel dat ik mijn nachtlogies te New-Yorfc kon betalen. Afgewerkt en dood moe sliep ik dan eindelijk weer eens in een ordentelijk bed, in een logement aan Weststreet. De toestand lag ietwat nevelachtig voor mij; maar de weg die mij tot m\jn doel moest voeren was met goede voornemens geplaveid en dat was de oorzaak dat ik gerust insliep. Aan boord bad ik mijn been bezeerd, doch had daarop niet verder acht geslagen; thans de wond nader beschouwd, kwam ik tot de ont dekking dat zij, voor dat ik aan het werk kon gaan, geheel genezen zou moeten zijn. Ware ik met New-York en zijne inrichtingen toen zoo goed bekend geweest als thans, dan had ik mij eenvoudig in een of ander hospitaal laten opnemen; maar door totale onbekendheid met de bestaande toestanden, wist ik alleen dat er een Castle Garden bestond. Dit Castle Garden is in de plaats waar alle emigranten, die de haven van New-York binnen komen, het eerst aan wal worden gebracht. Aan deze inrichting, die reeds zoo dikwijls uitvoerig beschreven is dat ik er thans niet verder over behoef uit te weiden, is tevens een labor bureau" (kantoor tot werkverschaffing) verbonden. Daarheen wendde ik den volgenden morgen het eerst mijn schreden. Op de vraag van den portier wat ik verlangde en met welk schip ik aangekomen was, was ik don) genoeg te antwoorden dat i!> mijn passage had verdiend en den nacht in de rotonde wilde doorbrengen. Het antwoord dat mij ten deel viel was niet zeer bevredigend. Kort en bondig werd mg medegedeeld dat Castle Garden alleen voor werklieden was die hunne passage betaald hadden en waarvoor de Stoomvaart-Maatschappij een hoofdgeld had betaald; dns wat m\j betrof, ik had noch recht op de inrichting zelve, noch op het daarmee verbonden hospitaal. Deze mededeeling trof mij ah een donderslag. Ik wendde mij stadwaarts; doch nam my voor nog eens, en eventueel voor de, derde en vierde maal te probeeren toegang te krijgen. Het was mij ten minste duidelijk dat ik gedurende den nacht ergens ouder dak moest zien te komen. Mijn tweede poging mislukte eveneens; doch bij de derde slaagde ik er in binnen te sluipen. Emigranten van alle natiën zaten of lagen in het groote, ronde gebouw; sommigen vei-genoegd, anderen treurig; onophoudelijk kwamen er nieuwen bij, wier namen eerst in een groot boek werden ingeschreven. Geld werd ingewisseld, spoorbiljetten verkocht, namen afgeroepen om aangekomen brieven of telegrammen te kunnen afleveren. Het was een tooneel wel der moeite waard er eenige uren met aandacht naar te aien. Spoedig voegde zich een Duitscher bij mij, die ook pas was aangekomen en mij den raad gi'f, mij te laten opnemen in het met Castle Garden verbonden hospitaal op Ward's Island. Toen ik hem mijn toestand open baarde en mededeelde dat ik geen stoomschipbiljet had, beloofde hij mij het zijne, als hij, zooals hij in uitzicht had, met een metselaarsbaas ver der op zou reizen. Hij hield zijn woord en met zijn bewijs gewapend, werd ik in Ward's Island Hospital" opgenomen. Hier werd ik in een zaal voor licht-ongestelden geplaatst en was ia twee weken tjjds genezen. In dezelfde zaal lag een Beier, die op Burren Island," bij New-York, had gewerkt, en die door koorts genoodzaakt was geworden zich in hut lazaretb. te doen opnemen. Van dien man vernam ik, dat men op dat eiland, waar veel fabrieken zijn, voornamelijk van guano en vischmest, ten allen tijde werk kon vinden. In den loop van onze gesprekken had ik getracht mij juist te doen opgeven hoe men ef kwam, want hoewel wij overeenkwamen tezamen er heen te reizen, ver trouwde ik mija nieuwen vriend op dat punt niet geheel en al. Ik kon echter uit den Beier, die zijn volksdialect met slecht Engelsch doorspekte, omtrent de juiste route niet wijs worden. Spoedig daarop namen wij onze paspoorten uit het hospitaal en lieten ons overzetten naar de 34e straat te New-York, vanwaar we down-town" wandelden naar de Greeiiwichstreet. Toen raadde mij de Beier dien nacht weer in Castle Garden te gaan slapen. Ik zou zulks doen en hij ging naar een logement, van waar ik hem den volgenden morgen zon afhalen. Mijn Beiersohe vriend was echter den volgenden morgen niet te vinden en zoo moest ik de reis naar het beloofde werkland alleen aanvaarden. Verschillende politieagenten vraagde ik naar den weg; doch geen van hen kon mij zegjjen hoe ik naar Barren Island komen kon. Eindelijk trof ik er een die mij raadde naar Brooklijn te gaan en van daar naar East New-York en Caruarsie. Te vergeefs wees uien my een tram, die mij echter in plaats van naar East New-York naar Williamsburg, dus juist naar de tegenovergestelde richting bracht. Van het weini,?je geld dat ik bezat kon ik weer geen 5 cents offeren, ik wandeldediis den geheelen terugweg, die vele mijlen lang was af en kwam al vragende door East New-Nork naar Caruarsie. Van deze plaats vaart een stoombootja naar Barren Island' Het rechtvaardigd ten volle zijn naam dit Woeste Eiland"; er groeft bijna geen boom of gean struik. Na het eiland te hebben betreden zag ik rond naar de fabrieken. Eerst passeerde ik een vischmestfabiiek waar een groot aantal negers op een houten platform met omspitten bozig waren. Ik dacht: zoo direct onder enkel zwartjes te beginnen gaat tot* ook niet en ging naar de volgeode fabriek. Hier waren blanken en dus vraagde ik om werk. Spreek maar Duitsch, landsman"s was h3t antwoord op mijne vraag, wij zijn allen duitschers, en daar is da Voorman zdf, ge kunt zoo BK* hei

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl