De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 28 februari pagina 9

28 februari 1886 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

?KUT D E A M 8T E Rfi AM ME R, W L A D 'VOOR NEDERLAND. D« Nwierlandsehe Vereeniging" te Londen, die zich in betrekkelgken bloei mag verheugen, hield den 20aten Januari hare dertiende jaarlijksche Tegenwoordig waren 86 leden. Verslag werd uitgebracht door den voorzitter, den heef F. G. Stoop, den secretaris Wilh. van Dr uten en den penningmeester, den heer C. F. Stoop. Het bleek, dat de Vereeniging op voortdurenden vooruitgang roemt. Letterkundige Voordrachten werden dit jaar gehouden, stellingen werden verdedigd; liet Woord werd daarbij in den loop des jaars gevoerd door de heeren G. W. Orou», D. van Dijk, Wilh. van Druten, J. B. Gelder, F. G. Goudsmit, Jack. T. Grein, J. Labouchere, A. van Scheltema, N. Sloot, S. van Straalen en J. Wiener, terwijl het bestuur voor 1886 bestaat uit de heeren : James Labouchere, Voorzitter ; Jack. T. Grein, Secretaris ; C. F. Stoop, Penningmeester; H. J. Gerritsen en H. van den Bergh, Commis sarissen. Heden Zaterdag te 2 unr wordt in het voormalig Gymnasium-gebouw, Singel 453, door Het Nederlanctsch Handels-Museum de Tentoonstelling van ameublementen" geopend, welke de Nederlandscbe meubelfabrikanten tengevolge van den door de Vereeniging georganiseerden wedstrijd hebben ingezonden. Het kan niet missen of deze tentoonstelling zal veel belang stelling wekken ; het zal zeer interessant zijn, te zien wat de Nederlandsche fabrikanten voor den betrekkelijk matigen prgs, dien de vereeniging als grens gesteld heeft, kunnen leveren. MILITAIRE ZAKEN. DE ZEEMILITIE. Ingevolge Art. 2? en 112 der Wet betrekkelijk de Nationale Militie heeft jaarlijks tusschen 7 Februari en 7 Maart de loting plaats der in het vorige jsat ingeschreven militieph'chtigen en tusschen l en 15 Mei d.a.v. de aflevering van de door den Militieraad voor den dienst aange» wezen n in de lichting begrepen lotelingen, van hunne plaatsvervangers of nummerverwisselaars en van- de vrijwilligers aan den Provincialen Adjudant, die, wat de overneming van de manschappen, hunne toewiieing aan ii Opzending naar de korpsen betreft, handelt in naam en op last van den Bevelhebber van de Militaire Afdeeling, waartoe de provincie behoort. In overleg met dien Bevelhebber of met den Provincialen Adjudant bepaalt de Commissaris des Konings in de provincie de plaats, den dag n het Uur voor de aflevering, zoomede het op eiken dag afteleveren deel der lichting en geeft bij tevens, inrlien zich in zijne provincie lotelingên voor de eeémililie hebben aangeboden, van een en ander kenuis aan den Minister van Marine, die alsdan zorgt voor het overbrengen van de lotelingen, die bij de zeemilitie zijn ingelijfd, naar de voor hen bestemde schepen. Krachtens Art. 151 moet de overgave van de voor de zeemilitie be stemde manschappen geschieden aan een daarvoor aangewezen zeeofficier, die daartoe uit de lotelingen, die zich vóór de zeemilitie hebben aange meld en daarvoor lichamelijk gesehikt zijn, het door de provincie daarvoor te leveren getal afzondert. Art. 150 uer web bepnalt, dat jaarlijks, in den loop der maand Maart, door Burgeraeoster en Wethouders in elke gemeente, bij openbare ken nisgeving de lotelinifen, die verlangen bij de zeemilitie te dienen, moeten worden uitgenoodiffd zich daartoe vóór den Isten April bij hen aantemelclen, en dat zij vóór den lOen April d.a.v. aan den Commissaris in de provincie eene opgave moeten inzenden van het getal der lotelingen, die zich vrijwillig voor de zeemilitie hebben aanhemeld. In de veronderstelling, dat ook anderen gaarne willen weten, hoe groot dat getal is, deelen wij hierbij mede, wat wij hieromtrent hebben gevon den in do Memorien van Toelichting op Hoofdstuk VI der Staatsbegrooting voor de jaren 1881 tot en met 1886. Volgens de door de Ministers van Marine gedane mededeelingen heb ben zien voor de zeemilitie opgegeven: Jaren. 1880. 1881. 1S82. 1883. 1884. 1885. Friesland. .... 177 223 195 195 199 210 Groningen .... 212 245 216 174 178 161 Drenthe 58 75 58 52 50 47 Overijssel 117 134 121 124 119 133 Gelderland .... 135 168 145 138 161 155 Utrecht ..... 52 C5 74 50 41 33 Noordholland ... 688 883 810 812 787 805 Zuidholland. ... 411 453 411 349 351 358 Zeeland ..... 110 118 108 120 96 95 Noordbrabanfc ... 37 49 35 30 27 55 Limburg . . ? J i, 2 4 4 4 3 l Totalen. 2005 2417 2177 2043 2012 2053 Uit deze cijfera zien wij derhalve, dat in genoemde jaren 3 a 4 maal meer lotelingen zich hebben aangemeld dan voor de samenstelling van het contingent van 600 man benoodigd was. Daarentegen blijkt uit de jaarlijksche verslagen omtrent den afloop der lichting voor de nationale militie, dat alleen in het jaar 1864 n vrijwilliger bfl de zeemilitie is ingelijfd, waaruit alzoo de gevolgtrekking mag worden gemaakt, dat het niet is de bijzondere voorliefde voor den dienst ter zee, welke de meer dan 2000 militieplichtigen heeft bewogen zich daarvoor aan, te melden, maar wel de daaraan verbonden voorrecht ten, te weten: ld. Kortere diensttijd van n jaar dan bij de militie te land; 80. Kortere tjjd voor eerste oefening. (In den regel wordt de lich ting reeds in October en November met onbepaald verlof naar huis gezonden). So. Geen herhalingsoefeningen. 4o. Vergunning tot uitoefening van baitenlandsche zeevaart en visscherij. 60. Vrijstelling in tijd van vrede van den dienst bij de schutterijen. tran dit ni«t het gsval, dan aoudeo 24 al» vrijwilligers voor de militie in dienst moeten zijn getreden en als zoodanig vermeld zyn geworden. Nu echter trachten zij, na eerst de kans der vrijloting te hebben beproefd, hun dienstplicht zoo min mogelijk bezwarend te maken, en wie zou hnn hierin ongelijk geven? De overvloed aan stof heeft alsnu noodig gemaakt, bet aandeel van elke provincie in de lichting te bepalen naar het getal personen, dat zich voor de zeemilitie heeft aangemeld. Dientengevolge werden daarbij in de 4 laatste jaren ingelijfd: Friesland . Groningen , Drenthe . . Overijssel. . Gelderland . Utrecht . . Noordholland Zuidholland. , Zeeland . . Noordbrabaut Limburg . , Jaren. 1882. 54 60 16 33 40 20 223 113 30 10 l 1883. 57 51 15 36 41 15 238 102 35 9 l 1884. 59 53 15 35 48 12 235 105 29 8 l 1885. 61 47 14 39 45 10 235 105 28 16 O Totaal. 231 211 60 143 174 57 931 425 122 43 3 Totalen . 5 . 600 600 600 600 2400 Bovenstaande cijfers geven ons na een overzicht van de tegenwoordige aamenstelling der zeemilitie, terwijl daaruit, nog beter dan uit de vorige cijfers, blijkt de bijna constante hoegrootheid van het jaarlijksche aan deel van elke provincie. Intusschen is het getal van 2400 zeemiliciens niet meer voltallig ge bleven, maar heeft dit eene vermindering ondergaan, welke in de jaren 1881 tot en met 1884 heeft bedragen: 1882 10 1883 2 1884 3 233 8 2 2 60 115 65 Totaal 17 16 10 10 292 Jaren. 1881 Overleden. .*..:.... 2 Met eene vaste verbintenis l overgegaan bij de zeemacht, j landmacht hier te lande en in l de koloniën. ? Ontslagen wagons lichaamsge breken en ten gevolge van de inlijving van anderen. Verlof verleend zich tijdelijk! buitenslands te vestigen. i Vergunning verleend tot uit-1 oefening van de buitenlandsche J 52 zeevaart. J Totalen ~61 ~77 "Ï27 ~80 "345 zoodat van elke lichting 10 a 20 % en van de 4 lichtingen ongeveer 15 % niet aanwezig zoude zyn, indien tot eene mobilisatie moest worden overgegaan. Blijkens de Memoden van Toelichting waaraan boven staande cijfers zijn ontleend wordt dan ook door de Regeering op een verloop van 15 % gerekend. Zooals bekend is, heeft er ten opzichte van dit onderwerp, zoowel bij de beraadslagingen over de begrooting van Marine voor 1885 als bij die voor 1886, in de Tweede Kamer der Staten Generaal eene discussie plaats gehad tusschen den Heer Rooseboom en den Minister van Maryie, waarbij de geachte afgevaardigde voor Arnhem de aandacht vestigde op het feit, dat ongeveer 40 pCt., dus bijna de helft, der zeemiliciens niet bestonden uit varensgezellen, schippers en zeelieden, en op het groote belang, dat juist zij daaruit moesten worden genomen, met het oog op hun korten oefeningstijd. De Minister Gerieke gaf daarbij te kennen, dat de tot nog toe ge volgde handelwij ',e voortvlopit uit Art. 149 der Militiewet, bepalende, dat de zeemilitie moet worden samengesteld uit de lotelingen en vrijwilligers, die zich vrijwillig hebben aangemeld om bij de zeemilitie te dienen, doch dat hij met zijne ambtgenooten voor Binnenlandsche Zaken en Oorlog in overleg was getreden om te overwegen, in hoeverre het mogelijk zoude zijn eene andere regeling te treffen, waardoor zonder onbillijk te worden een belangrijk voordeel zoude zijn te verkrijgen, en dat het zijn voor nemen was den Minister van Binnenlandsche Zaken te verzoeken, hem tevens eene opgave te geven van het beroep van degenen, die zich voor de zeemilitie hebben aangemeld, ten einde beter te kunnen nagaan, hoe vele zeevarenden, enz. zich daaronder bevinden. Op deze mededeelingen afgaande, zullen derhalve in het vervolg, op weinige uitzonderingen na, al de varenslieden, die zich vrijwillig voor de zeemilitie aanmelden daarbij werkelijk worden ingedeeld, hetgeen zonder twijfel ten goede van de Marine zal komen. Wij hopen bovendien, dat het mogelijk zal zijn eene zoodanige regeling te maken, dat de Marine niet alleen gebaat zal worden door een beter gehalte der zeemiliciens, maar ook door eene meerdere localisatie harer militie, zoodat de miliciens al meer en meer zullen worden geleverd door de aan zee gelegen provin ciën en zij, bij eene mobilisatie, zoo spoedig mogelijk op hunne stand' plaatsen kunnen zijn. Wellicht ook zal het mogelijk zijn daarbjj te letten op de belangen der Kustartillerie, voor wie het niet onverschillig is personeel te bezit ten, dat kennis heeft van de zee en de verschillende types van schepen; welke kennis voornamelijk wordt verkregen, wanneer men op de zee heeft gevaren. Mocht de tegenwoordige militiewet daartegen bezwaren opleve ren, dan zal toch het ter zake in te stellen onderzoek er toe kunnen bijdragen, gegevens te verschaffen voor de te ontwerpen wet op de rege ling onzer levende strijdkrachten, gegrond op de voorschriften, neergelegd in de gewijzigde Grondwet. Moge die wijziging spoedig tot stand komen en derhalve de Commissie, door den Minister van Oorlog benoemd tot het ontwerpen der regelen, waarnaar onze zee- en landmacht behooren te worden georganiseerd, wel dra de resultaten kunnen doen zien van den hoogst gewichtigen arbeid, welke haar is opgedragen. Ares.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl