Historisch Archief 1877-1940
?KUT
D E A M 8T E Rfi AM ME R, W L A D 'VOOR NEDERLAND.
D« Nwierlandsehe Vereeniging" te Londen, die zich in betrekkelgken
bloei mag verheugen, hield den 20aten Januari hare dertiende jaarlijksche
Tegenwoordig waren 86 leden. Verslag werd uitgebracht
door den voorzitter, den heef F. G. Stoop, den secretaris Wilh. van Dr uten
en den penningmeester, den heer C. F. Stoop. Het bleek, dat de
Vereeniging op voortdurenden vooruitgang roemt. Letterkundige
Voordrachten werden dit jaar gehouden, stellingen werden verdedigd;
liet Woord werd daarbij in den loop des jaars gevoerd door de heeren
G. W. Orou», D. van Dijk, Wilh. van Druten, J. B. Gelder, F. G.
Goudsmit, Jack. T. Grein, J. Labouchere, A. van Scheltema, N. Sloot, S. van
Straalen en J. Wiener, terwijl het bestuur voor 1886 bestaat uit de
heeren : James Labouchere, Voorzitter ; Jack. T. Grein, Secretaris ; C. F.
Stoop, Penningmeester; H. J. Gerritsen en H. van den Bergh, Commis
sarissen.
Heden Zaterdag te 2 unr wordt in het voormalig Gymnasium-gebouw,
Singel 453, door Het Nederlanctsch Handels-Museum de Tentoonstelling
van ameublementen" geopend, welke de Nederlandscbe meubelfabrikanten
tengevolge van den door de Vereeniging georganiseerden wedstrijd hebben
ingezonden. Het kan niet missen of deze tentoonstelling zal veel belang
stelling wekken ; het zal zeer interessant zijn, te zien wat de
Nederlandsche fabrikanten voor den betrekkelijk matigen prgs, dien de vereeniging
als grens gesteld heeft, kunnen leveren.
MILITAIRE ZAKEN.
DE ZEEMILITIE.
Ingevolge Art. 2? en 112 der Wet betrekkelijk de Nationale Militie
heeft jaarlijks tusschen 7 Februari en 7 Maart de loting plaats der in
het vorige jsat ingeschreven militieph'chtigen en tusschen l en 15 Mei
d.a.v. de aflevering van de door den Militieraad voor den dienst aange»
wezen n in de lichting begrepen lotelingen, van hunne plaatsvervangers
of nummerverwisselaars en van- de vrijwilligers aan den Provincialen
Adjudant, die, wat de overneming van de manschappen, hunne toewiieing
aan ii Opzending naar de korpsen betreft, handelt in naam en op last
van den Bevelhebber van de Militaire Afdeeling, waartoe de provincie
behoort.
In overleg met dien Bevelhebber of met den Provincialen Adjudant
bepaalt de Commissaris des Konings in de provincie de plaats, den dag
n het Uur voor de aflevering, zoomede het op eiken dag afteleveren
deel der lichting en geeft bij tevens, inrlien zich in zijne provincie
lotelingên voor de eeémililie hebben aangeboden, van een en ander kenuis
aan den Minister van Marine, die alsdan zorgt voor het overbrengen
van de lotelingen, die bij de zeemilitie zijn ingelijfd, naar de voor hen
bestemde schepen.
Krachtens Art. 151 moet de overgave van de voor de zeemilitie be
stemde manschappen geschieden aan een daarvoor aangewezen zeeofficier,
die daartoe uit de lotelingen, die zich vóór de zeemilitie hebben aange
meld en daarvoor lichamelijk gesehikt zijn, het door de provincie daarvoor
te leveren getal afzondert.
Art. 150 uer web bepnalt, dat jaarlijks, in den loop der maand Maart,
door Burgeraeoster en Wethouders in elke gemeente, bij openbare ken
nisgeving de lotelinifen, die verlangen bij de zeemilitie te dienen, moeten
worden uitgenoodiffd zich daartoe vóór den Isten April bij hen
aantemelclen, en dat zij vóór den lOen April d.a.v. aan den Commissaris in
de provincie eene opgave moeten inzenden van het getal der lotelingen,
die zich vrijwillig voor de zeemilitie hebben aanhemeld.
In de veronderstelling, dat ook anderen gaarne willen weten, hoe groot
dat getal is, deelen wij hierbij mede, wat wij hieromtrent hebben gevon
den in do Memorien van Toelichting op Hoofdstuk VI der
Staatsbegrooting voor de jaren 1881 tot en met 1886.
Volgens de door de Ministers van Marine gedane mededeelingen heb
ben zien voor de zeemilitie opgegeven:
Jaren. 1880. 1881. 1S82. 1883. 1884. 1885.
Friesland. .... 177 223 195 195 199 210
Groningen .... 212 245 216 174 178 161
Drenthe 58 75 58 52 50 47
Overijssel 117 134 121 124 119 133
Gelderland .... 135 168 145 138 161 155
Utrecht ..... 52 C5 74 50 41 33
Noordholland ... 688 883 810 812 787 805
Zuidholland. ... 411 453 411 349 351 358
Zeeland ..... 110 118 108 120 96 95
Noordbrabanfc ... 37 49 35 30 27 55
Limburg . . ? J i, 2 4 4 4 3 l
Totalen. 2005 2417 2177 2043 2012 2053
Uit deze cijfera zien wij derhalve, dat in genoemde jaren 3 a 4 maal
meer lotelingen zich hebben aangemeld dan voor de samenstelling van
het contingent van 600 man benoodigd was.
Daarentegen blijkt uit de jaarlijksche verslagen omtrent den afloop
der lichting voor de nationale militie, dat alleen in het jaar 1864 n
vrijwilliger bfl de zeemilitie is ingelijfd, waaruit alzoo de gevolgtrekking
mag worden gemaakt, dat het niet is de bijzondere voorliefde voor den
dienst ter zee, welke de meer dan 2000 militieplichtigen heeft bewogen
zich daarvoor aan, te melden, maar wel de daaraan verbonden voorrecht
ten, te weten:
ld. Kortere diensttijd van n jaar dan bij de militie te land;
80. Kortere tjjd voor eerste oefening. (In den regel wordt de lich
ting reeds in October en November met onbepaald verlof naar huis
gezonden).
So. Geen herhalingsoefeningen.
4o. Vergunning tot uitoefening van baitenlandsche zeevaart en visscherij.
60. Vrijstelling in tijd van vrede van den dienst bij de schutterijen.
tran dit ni«t het gsval, dan aoudeo 24 al» vrijwilligers voor
de militie in dienst moeten zijn getreden en als zoodanig vermeld zyn
geworden. Nu echter trachten zij, na eerst de kans der
vrijloting te hebben beproefd, hun dienstplicht zoo min mogelijk bezwarend
te maken, en wie zou hnn hierin ongelijk geven?
De overvloed aan stof heeft alsnu noodig gemaakt, bet aandeel van elke
provincie in de lichting te bepalen naar het getal personen, dat zich voor
de zeemilitie heeft aangemeld. Dientengevolge werden daarbij in de 4
laatste jaren ingelijfd:
Friesland .
Groningen ,
Drenthe . .
Overijssel. .
Gelderland .
Utrecht . .
Noordholland
Zuidholland. ,
Zeeland . .
Noordbrabaut
Limburg . ,
Jaren.
1882.
54
60
16
33
40
20
223
113
30
10
l
1883.
57
51
15
36
41
15
238
102
35
9
l
1884.
59
53
15
35
48
12
235
105
29
8
l
1885.
61
47
14
39
45
10
235
105
28
16
O
Totaal.
231
211
60
143
174
57
931
425
122
43
3
Totalen . 5 . 600 600 600 600 2400
Bovenstaande cijfers geven ons na een overzicht van de tegenwoordige
aamenstelling der zeemilitie, terwijl daaruit, nog beter dan uit de vorige
cijfers, blijkt de bijna constante hoegrootheid van het jaarlijksche aan
deel van elke provincie.
Intusschen is het getal van 2400 zeemiliciens niet meer voltallig ge
bleven, maar heeft dit eene vermindering ondergaan, welke in de jaren
1881 tot en met 1884 heeft bedragen:
1882
10
1883
2
1884
3
233
8 2 2
60 115 65
Totaal
17
16
10
10
292
Jaren. 1881
Overleden. .*..:.... 2
Met eene vaste verbintenis l
overgegaan bij de zeemacht, j
landmacht hier te lande en in l
de koloniën. ?
Ontslagen wagons lichaamsge
breken en ten gevolge van de
inlijving van anderen.
Verlof verleend zich tijdelijk!
buitenslands te vestigen. i
Vergunning verleend tot uit-1
oefening van de buitenlandsche J 52
zeevaart. J
Totalen ~61 ~77 "Ï27 ~80 "345
zoodat van elke lichting 10 a 20 % en van de 4 lichtingen ongeveer
15 % niet aanwezig zoude zyn, indien tot eene mobilisatie moest worden
overgegaan. Blijkens de Memoden van Toelichting waaraan boven
staande cijfers zijn ontleend wordt dan ook door de Regeering op een
verloop van 15 % gerekend.
Zooals bekend is, heeft er ten opzichte van dit onderwerp, zoowel bij
de beraadslagingen over de begrooting van Marine voor 1885 als bij die
voor 1886, in de Tweede Kamer der Staten Generaal eene discussie plaats
gehad tusschen den Heer Rooseboom en den Minister van Maryie, waarbij
de geachte afgevaardigde voor Arnhem de aandacht vestigde op het feit,
dat ongeveer 40 pCt., dus bijna de helft, der zeemiliciens niet bestonden
uit varensgezellen, schippers en zeelieden, en op het groote belang, dat
juist zij daaruit moesten worden genomen, met het oog op hun korten
oefeningstijd. De Minister Gerieke gaf daarbij te kennen, dat de tot nog toe ge
volgde handelwij ',e voortvlopit uit Art. 149 der Militiewet, bepalende, dat
de zeemilitie moet worden samengesteld uit de lotelingen en vrijwilligers,
die zich vrijwillig hebben aangemeld om bij de zeemilitie te dienen, doch
dat hij met zijne ambtgenooten voor Binnenlandsche Zaken en Oorlog in
overleg was getreden om te overwegen, in hoeverre het mogelijk zoude
zijn eene andere regeling te treffen, waardoor zonder onbillijk te worden
een belangrijk voordeel zoude zijn te verkrijgen, en dat het zijn voor
nemen was den Minister van Binnenlandsche Zaken te verzoeken, hem
tevens eene opgave te geven van het beroep van degenen, die zich voor
de zeemilitie hebben aangemeld, ten einde beter te kunnen nagaan, hoe
vele zeevarenden, enz. zich daaronder bevinden.
Op deze mededeelingen afgaande, zullen derhalve in het vervolg, op
weinige uitzonderingen na, al de varenslieden, die zich vrijwillig voor de
zeemilitie aanmelden daarbij werkelijk worden ingedeeld, hetgeen zonder
twijfel ten goede van de Marine zal komen. Wij hopen bovendien, dat
het mogelijk zal zijn eene zoodanige regeling te maken, dat de Marine
niet alleen gebaat zal worden door een beter gehalte der zeemiliciens,
maar ook door eene meerdere localisatie harer militie, zoodat de miliciens
al meer en meer zullen worden geleverd door de aan zee gelegen provin
ciën en zij, bij eene mobilisatie, zoo spoedig mogelijk op hunne stand'
plaatsen kunnen zijn.
Wellicht ook zal het mogelijk zijn daarbjj te letten op de belangen der
Kustartillerie, voor wie het niet onverschillig is personeel te bezit
ten, dat kennis heeft van de zee en de verschillende types van schepen;
welke kennis voornamelijk wordt verkregen, wanneer men op de zee heeft
gevaren. Mocht de tegenwoordige militiewet daartegen bezwaren opleve
ren, dan zal toch het ter zake in te stellen onderzoek er toe kunnen
bijdragen, gegevens te verschaffen voor de te ontwerpen wet op de rege
ling onzer levende strijdkrachten, gegrond op de voorschriften, neergelegd
in de gewijzigde Grondwet.
Moge die wijziging spoedig tot stand komen en derhalve de Commissie,
door den Minister van Oorlog benoemd tot het ontwerpen der regelen,
waarnaar onze zee- en landmacht behooren te worden georganiseerd, wel
dra de resultaten kunnen doen zien van den hoogst gewichtigen arbeid,
welke haar is opgedragen. Ares.