Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 454
V
n r>
Naar het Noorsch
van
JOHANNES NORMAN.
De eerste maal, toen ik haar passeerde, zou ik waarschijnlijk
de ziekelijke, diep over de toonbank gebogen gestalte onopgemerkt
voorbij zijn gegaan, ware mijn aandacht niet plotseling op haar
gevestigd geworden door een verdachten kuch, waarvan ik den aard
en de gevolgen bij een mijner familieleden maar al te goed had
leeren kennen.
Toen ik later toevallig aan juffrouw Spore werd voorgesteld,
maakte zij al dadelijk een zeer aangenamen indruk op mij; er was
iets over haar, dat scherp bij hare tegenwoordige omgeving afstak
en duidelijk aantoonde hoe weinig zij daarin tehuis behoorde.
Leelijk was zij, voor zoover namelijk deze uitdrukking van toe
passing kan zijn op iemand, bij wie iedere gelaatstrek de onmis
kenbare sporen draagt van beschaving en goedheid.
Maar haar gezicht, ja, ik zou het het liefst aanduiden als do
van geslacht tot geslacht voortgezette ontaarding van een oor
spronkelijk prachtige adelaarskop, die bij haar hoe het te
noemen tot iets uilachtigs geworden was, hoewel dit woord
toch niet geheel aan mijn bedoeling beantwoordt, want haar gezicht
was niet rond, veeleer mager, ingevallen, gerimpeld, vaalgeel. Het
waren haar groote, eenigszins naar voren staande oogen en de
eigenaardig gekromde neus, waarop men het eerst opmerkzaam
\verd. En dan die hoogroode vlekken op haar wangen, telkens
wanneer zij hoestte.
Zoo zat zij daar dag in dag uit in haar verschoten zwart wollen
japon, het reeds grijzend haar zorgvuldig weggestreken ondereen
nauwsluitend zwart kapje. Het eenig sieraad, dat ik haar ooit zag
dragen, was een smalle gouden ring met een vierkant steentje.
Ik zat, zooals ik reeds zeide, dien middag dicht bij den toegang
tot haar verblijf, met een cotelet voor mij, toen ik eensklaps op
merkzaam werd op de stem van Rundqvist.
Juffrouw Spore had zeker iets gevraagd,waut ik hoorde hem zeggen:
»Dat gaat werkelijk niet, beste juffrouw, vandaag is het niet
mogelijk. U weet, we hebben van avond sociëteit, en ik durf
Marie niet in uw plaats zetten, als Let zoo druk is; bovendien
heeft zij nog genoeg te doen. Maar morgen, juffrouw, morgen
voormiddag is het mij goed. Is u niet wel? Hoofdpijn zeker?"
*0ch, ziek ben ik niet," hoorde ik haar antwoorden met haar
vriendelijke, zachte stem en op ondergangen toon,»maar ik gevoel
mij zoo Vermoeid, zoo afgemat, en er is een wonderlijk ge ? oei
van onrust over mij. Ik weet zelf niet wat het is."
»Nu, als u niet ziek is, dan...."
»Ik weet niet, Waar vandaag valt mij mijn werk zoo buiten
gewoon moeilijk; ik voel mij zoo gejaagd, en ik dacht dat het
Van middag "
»Maar, lieve juffer, u zou ons vandang in de grootste ongele
genheid brengen, en nu u toch ni;t ziek is. Maar morgen
voormiddag kan u met genoegen vrij ai nemen, den geheelen
voormiddag."
Ik wil wel bekennen dat ik mijn best deed om het geheele
gesprek af te luisteren, want het begon mij belangstelling in te
boezemen, en ik overlegde bij mij zelf dat de vrijgevigheid van
mijnheer Rundqvist nu juist niet zoo heel veel te beteekenen had,
daar de vrije voormiddag wel niet langer gelden zou dan tot den
tijd van het diner, wanneer ook de eigenlijke drukte begon.
De juffrouw had niet verder geantwoord. -Ik hoorde Rundqvist
zich verwijderen, en begreep dat de zaak hiermede afgedaan was.
Arme vrouw! Mij dacht, zij moest nu ruim veertig jaar zijn,
waarvan zij er twaalf in haar tegenwoordig verblijf gesleten had,
met haar alles behftlve sterk gestel, verstoken van licht en lucht,
afgesloten van de buitenwereld, en onder een eentonigen,
geestdoodenden arbeid. liet leed geen twijfel of zij had de lering, en
vrij zeker was die tot ontwikkeling gekomen door de kille,
vochtige lucht van haar verblijf in de wintermaanden.
stiet moet wel vermoeiend voor u zijn hier zoo den eer-cn
da" na den anderen door te brengen?" zeide ik, toen ik na het
eten bij Laar voorbijkwam.
»Ja, dat is het wol!'' antwoordde zij met een diepen zucht,
terwijl zij blijkbaar niet gewend aan zooveel belangstelling, flJij
met naar ronde, lichtbruine oogen aanzag.
Ik had verwacht daarin een uitdrukking van ongeduld,- van bit
terheid en moeilijk verholen wrevel te zullen ontdekken, maar er
sprak niet anders uit dan een geduldige berusting, die den waar
nemer smartelijk moest aandoen.
Er lag als het ware een grauwe nevel over haar geheele persoon,
iets vervallens, dat zulk een troosteloozen indruk maken kan. De
vlekken op haar wangen en haar beenige, gezwollen handen waren
rooder dan gewoonlijk naar het mij voorkwam; maar misschien
was dit slechts verbeelding van mij.
»Ik begrijp werkelijk niet hoe u het hier uithoudt," zeide ik.
»Ik zou eens met mijnheer Rundqvist spreken, en om wat meer
afwisseling van bezigheid vragen, zoodat u ten minste meer in de
lucht komt; vooral nu in den zomer zou dat u goed doen."
»Ja. dat weet de hemel, dat het mij goed zou doen; maar hoe
zou het gaan? Ilct is nu eenmaal niet anders.''
Weer slaakte zij een hopeloozen zucht, en het boek openslaande,
dat voor haar lag, doopte zij werktuigelijk de pen in den inkt,
zonder evenwel aan het schrijven te gaan. Toen zeide zij, terwijl
het haar blijkbaar moeite kostte haar gewonen, kalmen toon te
behouden:
»Er zijn soms dogen, dat ik bijna den moed verlies en zelf
niet begrijp hoe ik dit leven uithoud, maar dat gaat van zelf weer
over, ik denk dan maar niet meer en de gewoonte doet veel."
Eensklaps werd zij door een langdurige, hevige hoestbui overvallen.
s O, die hoest, die hoest! Het deugt in het geheel niet voor
mijn borst dat ik hier zit; maar het is alsof onze lieve lieer
mij op wonderbare wijze het leven laat. Hij weet hoe noodig
ik nog ben."
»Muar als u nu eens ernstig en beredeneerd met Rundqvist
sprak, en hem alles zegt... Hoe is het, is hij nog al geschikt
in den omgang?"
»0ch, jawel, hij is een flinke rnan, maar nogal streng en nauw
gezet op het werk. Hij is zelf altijd in de weer en vi rlangt dat
ook van zijn ondergeschikten. Als ik maar zoo zwak niet was...
maar och, hij begrijpt dat zoo niet, geloof ik."
Weer keek zij mij aan, en haar blik zei ie meer dan haar woorden.
Had ik op dat oogenblik haar plaats en haar taak kunnen over
nemen, ik had het zeker gedaan. Maar dit ging nu eenmaal om
verschillende redenen niet.
»Dat gaat op den duur niet zoo" zeide ik. »Ik zal er direct
met Rundqvist over spreken; u heeft in de eerste plaats behoefte
eenigen tijd rust te nernen, en u mag in het vervolg niet meer
zoo onafgebroken bezig zijn. Ik zal er voor zorgen, dat beloof ik u."
»Ik d.mk u," zeide zij, opstaande en mij de hand reikende met
een vriend, lijk weemoedigen glimlach, die naar het mij toescheen,
haar gelaat iets aantrekkelijks verleende; maar ik geloof dat zij meer
dankte voor de betoonde belangstelling dan voor mijn toezegging.
Eij de deur gekomen keek ik onwillekeurig nog eens orn. Zij
zat weer als aliijd met haar uitdrukking van dofle neerslachtigheid
over de toonbjuk gebogen en het was alsof de nevel zich grauwer
en somberder dan ooit om Laar sloot.
(Slot volgf.)
MIJN DEBUUT IN DE NIEUWE WERELD.
II.
Nu zocht ik hulp bij de dagbladen en wel in de kolommen met het
hoofd olp Wanted" (Werklieden gevraagd), welke kolomm-n in de
New-Yorker bladen zulk een groote plaats beslaan. Vooral trokken de
advertentiën, waarbij sigarenmakers weiden gevraagd, mijne opmerkzaam
heid. EIet advertentie gedeelte der groote ochtendbladen wemelde letterlijk
van aanvragen naar sigaren- en bosjesmakers. Ook viel mijn oog meer
malen op eene annonce, waarbij een zeker heer JRusenberg aanbood fat
soenlijke jongelieden grondig te onderrichten in het sigarenmaken. Na
rijp overleg scheen mij. bij de veelvuldige vraag naar sigarenmakers, dit
punt eeue nadere beschouwing waard. Ik bezocht dus den zich
aanbevelenden heer Rosenberg. Deze zag er eei waardig uit en deelde mij mede
dat, al naar den aanleg en de geschiktheid van den leerling, zes of acht
weken noodig waren, om het vak te leeren; dat het zijne uitsluitende
bezigheid was onderwijs in hetzelve te gevers en dat allen, die bij hein
vandaan kwamen, gcade betrekkingen hadcUn. Een sigarenmaker ver
diende gemakkelijk 12 dollars per weck en het was Reen zwaar werk.
Daarna toaude hij mij hut werk der bij hem in de leer zijnde 10 of 15
kwtekeliügen, legdo uit hoe lang deze en gene de kunst beoefende en
hoe goed hij reeds sigaren kon inakeu. De voorwaarde was 10 dollars
leorgeld contant. Ik bezat 30 dollars en kon dus de 10 makkelijk betalen
ea wij laten inwijden in de kunst.
Na verloop vau 8 of 9 weken begon, niettegenstaande ik zoo spaarzaam
mogelijk leefde, mijn geldvoorraad onrustbarend t« verminderen. Ik
ifloest dus beoroeven nu met mijn nieuw aangeleerde kennis geld te
verdieuen. Ik koa immers eene sigaar maken; de vraag was nu maar of zjj
ook voor fabrieken bruikbaar zou geacht worden.
Ik uani dus op een goeden morden weer de dagbladen tar hand, DO«
teeide verscheidene adressen waar sigarenmakers werden gevraagd,