De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 14 maart pagina 11

14 maart 1886 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 455. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. H kenltnd. Gaerllt, flnphie, van Virgini Loveling, W. BeckleerTs, M. B. Braddon, het Gouden Kalf. Dr. d. Blink, Overzicht der Algemeene Geschieden:s door J. A. de Brayne. Gnzrll*, In den Strijd om God, vr$ bewerkt naar het Hoogduitse!» van Heori Ion. M. H., Zeven schetsen nit de Portefeuille van een Journiliat. Het Dagblad roor Nederland te koop aaneeboden. Vertoopinpr B. W. P. d» Tries. ifauritt H. van Lee, Een Nieuwebladen-Museum. fi. t>. . B.. Wat men in DuitschUnd over Kederlandsche literatuur zegt. Athenaeum, Shakeapeare'f Bonnetten. The BrontëFamily by F. A. Leyland. Goedkoop» Engeleehe romaus. L. Simons Mzn., Tuoneelkont. N. t>. H., D» Tooneelveremiigins D. V. G. Een Nêder,»nd»che «tof voor eene Frausohe oppp». - Nederlandsche Gymnasiasten de Antigoue te Athene vertoonende. De Hamlet door doofstommen gespeeld. H. Th. Boelen aan W. J. Holdijk. MILITAIRE ZAKEN. WAT IS DESERTIE"? Een vraagstuk van algemeen lelang. Door het onderling vergelijken der ?verschillende artikels van het Cri mineel Wetboek, waarin de bepalingen omtrent desertie zijn opgenomen, in verband met die van het Reglement v M Krygstucht of Crimineel Wetboek voor de MUitie van den Staat van 1799 en van de ontwerpen van wet, vervaardigd onder de regeering van Koning Lodewijk Napoleon van 1807 en 1808, ontstond bij den heer Koolemaus Bey'nen, Isten Luite nant der Infanterie da overtuiging, dat de tegenwoordige iurisprudentie -betreffende hét woord desert'e voor ernstige bestrijding vatbaar was, en dat onder desertie moet verstaan; worden, moedwillige of ongeoorloofde <vcrlatin£F van 's lands of 'sK«nings dienst,, waartoe de militaire personen zich van de hoogsten tot de laagsten toe, in derzelver onderscheidene .betrekkingen hebben verbonden, terwijl de tegenwoordige jurisprudentie onder desertie '? verstaat: aalle opzettelijke verwijdering van het korps, 'katntonnement »f garnizoen, verder dan n uur afstand, eonder behoor lijk verlof, gipkegd door een militair aan dat korps, kantonnement of garnizoen verbonden. ;In eene, in ons oog uitstekend geschreven, brochure getiteld: Deltenmarken van desertie, eene militair rechterlijke studie, opgedragen aan allen, die rechtsmacht bezitten over de militairen, heeft de heer Koolens»ns Bennen in 1882 eene pogiug aangewend om ten aanzien van de desertie een militair delict, dat vooral ook in tyd van vrede dikwijls ?..voorkomt -etns mildere toepassing van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande te verkrijgen, dan de tegenwoordige jurisprudentie medebrengt. In die brochure werd door hem aangetoond, dat de bestaande jurispru dentie door niets gewettigd wordt en dat niets ons bevoegd maakt door desertie ieta anders te verstaan dan daardoor verstaan werd in de door hem genoemde wetten of ontwerpwettan van 1799, 1807 en 1808, nl. eeno woetttciUige of ongeooi loofde verlating van den dienst van den lande of van 'aKonings dienst. y deed een beroep op ajjne kameraden, die zijn gevo?len mochten deelen om zich los te maken van de wetsinterpretatia tot dusverre gevolgd en voortaan slechts moedwillige of ongeoorloofde verlating van 's lands of 's Konings dienst als desertie te beschouwen, want, zegt hij: hebt Gij da mesi derheid in een krijgsraad, dan kunt trrj dienovereenkomstig uitspraak doen. Gij hebt den eed gedaan om in acht te nemen en na te komen de voorschriften der wet en niet om slaafs te volgen de iurisprudentie van het Hoog Militair Gerechtshof. Niet het hoogste rechtscollege maar de wetgever heeft d» wet gemaakt, wier bewoordingen in verbaad met hara bedoelingen het eenige ? tv-titsnoer der rechterlijke beslissingen kunnen en mogen zijn"; terwïjl hij .'.ich vleide dat het groote publiek, da advocaatfiskaal voor '? kouings Zee- en Landmacht en de auditeurs-militair hem kon machtig» steun zouden willen schenken. De Heer Koolemans Beijnen had de voldoening, dat hij in zijn strijd hooggewaardeerde» bijstand van rechts «eleerde zijde mocht ondervinden, alsmede in velo tijdschriften en dagbladen, doch toch ontveinsde hij niet, dat het hem verwonderde, temeer daar niet ne stem zich had doen hooren tot weerlegging der door hem aangevoerde gronden dat de militair-rechterlgke macht kalm voortging arme drommels, die zich aan bo vengenoemde overtreding hadden schuldig gemaakt, naar een huis van arrest of bg recidive naar Leiden to doen verhuizen. Zoo schreef iemand in het Weeüblaèvan het BceJit: Voor de eerste maal, voor «soover wij weten, wordt thans een grondig betoog geleverd, dat die jurisprudentie,' boa eerbiedwaardig dan ook, niet alleen is hard, maar ook is onjuist;" en, gflukt het den schrijver zijn overtuiging bij het Hoog Militair Gerechtshof te doen ingang vinden, dan zal hij niet alleen de voldoening mogen smaken, aan honderden militairen 's jsars een «traf te besparen, di« zij wegens de geringheid van hun vergrijp, eigeulijk niet verdienen, maar tevens het bewustzijn hebben, het uit zoo velerlei hoofde in kwaden reuk staande Crimineel Wetboek althans in n voornaam .punt te hebben gezuiverd van een blaam, welke sedert onheuglijke jaren op dat Wetboek rust." Zoo was Mr. Veegens in d» VragM des Tijds van Juli 1883 van oor deel, dat indien het Honsr Militair Gerechtshof de gronden die voor een mildere wetsuitlegging pleiten, zou willen overwegen met al de aandacht, welke «ij verdienen, en het de wet zou toepassen in den geest, waarin zij geschreven is, men er niet aan behoefde te wanhopen, dat ten slotte een rechtvaardiger en redelijker interpretatie der wet de overhand zal .behouden." ' Zoo zeide A, K. in het Militair Blad: Hoe dit echter ook wezen moge, zeker is het dat de Heer K. B. zijn opvatting met zeer goede betooggronden verdedigt; betooggronden die de vrucht zijn van nauw lettend geschiedkundig en vergelijkend onderzoek en die bovendien het eigenaardige hebben, dat zij eenig licht ontsteken ter opheldering van ?Oiaoiige, tot dusverre algemeen als onverklaarbare tegenstrijdigneden gehekelde en gebrandmerkte bepalingen van het hoofdstuk gdesertlë' in ons Crvnimel WtiiooeA." Zoo de generaal Weitzel ia De Militaire Spectator van October 1882. e gronden, waarop die overtuiging rust, draagt de Schr. naar onze op zegevierende wjjz.e voor enz." Zoo Ares in No. 269 en 270 van dit Weekblad: Tn die studie zet Schr. ahnu op o. i. overtuigende wijze duidelijk uiteen, hoezeer aUa dikwijls in scherpo bewoordingen door bevoegde personen gewraakte be palingen van den zesden titel van ons Crimineel Wttboek vrg logisch en onderling in verband kunnen worden gebracht, wanneer de historische beteekenis van het woord desertie" op die bepalingen wordt toegepast, en dat de onmogelijke bepalingen eerst door de jurisprudentie zijn in bet loven geroepen, tengevolge van een verkeerde lezing van art. 157." Vergelijkt men echter al deze gunstige booordeelingen omtrent den arbeid van den heer K. B. met den weinigen steun, dien hij zoowel van de leden der krijgsraden als van de heeren auditeurs-militair bij het vellen van vonnissen in desertiezaken mocht ondervinden, dan rijst onwil lekeurig by ons de vraag, of daarvoor niet een bizondeve reden kan be staan, daar do afbrekende critiek van den hoogleeraar H. van der Hoeven voor K. J5.'s theorieën esrst in No. 6 van De Militaire Gids vau 1883 verscheen, dus ongeveer 1/4 iaar na het verschijnen der brochure van den Heer K. B., zoodat die critiek nog geen invloed kon uitoefenen op de le.don der kiygaraden, die in dien tyd voor desertiezaken moesten oordeelen. Hit antwoord op die vraag is, naar onze meeuing, niet ver te zoeken. Wij zouden in de eerste plaats kunnen wijzen op de geringe kennis van het gros der officieren van het militair recht, en ia do tweede plaats op de geringe belangstelling van vele officieren in dat recht; en wij veroorlooven ons die meeniug uit te spreken, op grond van jaren lange onder« vinding. Een gevolg van onvoldoende kennis van het militair recht is, dat werkelyk vele officieren in krijgsraadzaken geheel aan den leiband van den auditeur-militair loopen, zeggende: ik heb van die rechtsge leerde quaestiën toch geen verstand;" ik ben er niet voor opgeleid;" de auditeur-militair zal het wel weten," enz. terwijl zij daarbij vergeten, dat zg de rechters in eersten aanleg zijn, die een eed hebben gedaan de wets te handhaven. Zoo deelde iemand ons mode, dat hij getuige geweest was van het feit, dat een der jongste leden van den krijgs raad toevallig een leerling van den Heer K. B. als hefc ware het zwijgen werd opgelegd door den President van den krijgsraad, omdat hij zijne meening verkondigde in een desertiezaak, in strijd met da tegenwoordige jurisprudentie, terwijl een ander persoon eene zitting had bijgewoond, waarin de President van den krijgsraad een der leden toe voegde, die zijn stem ook in een krijgsraadzaak wilde motiveeren: Ja maar, Mijnheer, als nu iedereen met iets nieuws voor den dag wfl koenen, dan zitten we hier morgen nog." Bij zulke feiten vragen wij dau ook in gemoede, of wij te veel gezegd hebben, dat het militair recht door vele officieren niet voldoende gekend wordt, en of Generaal Weltzel niet goed deed in züne critiek over Da kenmerken van desertie" ook de commandeeronde officieren aan t« sporen met K. B.'a brochure kennis te maken. Wat het gemis aan belangstelling betreft van vele officieren in het militair recht, daartoe diene het volgende. Een onzer collega's stJde, na het verschijnen der brochure van den Heer K. B., alle pogingen in het werk, de daarin vervatte opvattin* omtrent desertie bij de overige kameraden ingang te doen vinden, doch k-wam dikwerf ontmoedigd bij ons met de klacht, dat men zich Beijnen'a brochure maai- niet wilde aanschaffen, ia zelfs niet lezen, en dat degenen, die hij daartoe dan nog had kunnen overhalen, niet lazen wat er instond; dat het hem eindelijk gelukt was in eene vergadering van officieren den inhoud der brochure te hebben kunnen bespreken, en dat hg zich vleide, dat hij de kameraden na werkelijk overtuigd had, hetgeen ook weldra bleek het geval geweest te zijn, daar na dien tijd in Arnhem in den loop van het jaar 1883, werkelijk eeuige vonnissen in den zin van K.B's opvatting zijn gewezen, waarbij militairen, die zich uit hun garnizoen verwijderden, vrijwillig terugkeerden of op hun terugreis gevat werden, en du» geens zins het voornamen haddon om zich aan den dienst te onttrekken, niet als deserteur werden bsschouwd. Ongelukkig evenwel bevatten deze vonnissen geene argumenten tegen de gevestigde jurisprudentie vaa het Hoog Militair Gerechtsliof, gelijk toch bij eene poging, om dit rechtscol lege van dia jurisprudentie te doen terugkomen, mocht gevorderd wor den. Set Hoog Militair Gerechtshof kon -zich derhalve, naar de traditiën der Nöderlandsche rechtspraak, van den plicht octslagan rekenen om de van elde.-b wellicht niet onbekande motieven, waarop desa vonnissen kon den berusten, to onderzoeken en zijne jurisprudentie daaraan te toetsen, maar kon er zich too bepalen om, rechtdoende in hooger beroep, de vonnissen niet te approbeeren, en aan de beklaagden de tegen desertie bedreigde straffen op te leggen, zonder atidere dan feitelijke overwegin gen aan te voeren. Het zooeven door ons medegedeelde draagt, naar wjj vertrouwen, een voldoend bewijs, dat de belangstelling van vele officieren in den belang rijks arbeid van den hear K. B. niet heel groot was, een arbeid toch, vraarvan de Generaal Weitzel in de De Militaire Spectator van Augustus 1882 zegt: het duor den heer K. B. behandelde onderwerp is voor de Nederlaudsche militairen van het grootste gewicht en heeft derhalve het recht de meeste belangstelling te vinden bij de Nederlandsche officieren. Wij zoudon haast zegge \ dat het hun plicM is het boek te lezen en het oplettend te lezen." Dat de gevelde vonnissen niet behoorlijk gemotiveerd ?waren, wis alleen een gevolg van gebrek aan keunis, op welk verzuim, naai onze bescheidene meening, de auditeur-militair niet alleen had kunnen, doch ook moeten wijzen, welke opmerking zeer zeker daukbaar zou zijn aangeno men, doch op voorlichting in desertie-zaken viel in die dagen van dien kant niet te rekenen, hoe hulpvaardig en welwillend die auditeur-müita» ook in alle andere zaken steeds waa. Wel werd meermalen in den krijgs raad ds opmerking geuiaakt, dat het tsgen het be'ang de? justitiabelen was, vonüissen nit te spreken in strijd met de constante jurisprudentie van het Hoog Militnir Gerechtshof, naar welken raad, helaas, maar al te dikwerf geluisterd werd, doch waarbij ook vergeten werd, dat de wet niet gemaakt werd door het hoogste rechtscollege, maar door den Wetgever.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl