Historisch Archief 1877-1940
No. 455.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
H
kenltnd. Gaerllt, flnphie, van Virgini Loveling, W. BeckleerTs, M. B. Braddon,
het Gouden Kalf. Dr. d. Blink, Overzicht der Algemeene Geschieden:s door J.
A. de Brayne. Gnzrll*, In den Strijd om God, vr$ bewerkt naar het Hoogduitse!»
van Heori Ion. M. H., Zeven schetsen nit de Portefeuille van een Journiliat.
Het Dagblad roor Nederland te koop aaneeboden. Vertoopinpr B. W. P. d»
Tries. ifauritt H. van Lee, Een Nieuwebladen-Museum. fi. t>. . B.. Wat men
in DuitschUnd over Kederlandsche literatuur zegt. Athenaeum, Shakeapeare'f
Bonnetten. The BrontëFamily by F. A. Leyland. Goedkoop» Engeleehe romaus.
L. Simons Mzn., Tuoneelkont. N. t>. H., D» Tooneelveremiigins D. V. G.
Een Nêder,»nd»che «tof voor eene Frausohe oppp». - Nederlandsche Gymnasiasten
de Antigoue te Athene vertoonende. De Hamlet door doofstommen gespeeld.
H. Th. Boelen aan W. J. Holdijk.
MILITAIRE ZAKEN.
WAT IS DESERTIE"?
Een vraagstuk van algemeen lelang.
Door het onderling vergelijken der ?verschillende artikels van het Cri
mineel Wetboek, waarin de bepalingen omtrent desertie zijn opgenomen,
in verband met die van het Reglement v M Krygstucht of Crimineel
Wetboek voor de MUitie van den Staat van 1799 en van de ontwerpen
van wet, vervaardigd onder de regeering van Koning Lodewijk Napoleon
van 1807 en 1808, ontstond bij den heer Koolemaus Bey'nen, Isten Luite
nant der Infanterie da overtuiging, dat de tegenwoordige iurisprudentie
-betreffende hét woord desert'e voor ernstige bestrijding vatbaar was, en
dat onder desertie moet verstaan; worden, moedwillige of ongeoorloofde
<vcrlatin£F van 's lands of 'sK«nings dienst,, waartoe de militaire personen
zich van de hoogsten tot de laagsten toe, in derzelver onderscheidene
.betrekkingen hebben verbonden, terwijl de tegenwoordige jurisprudentie
onder desertie '? verstaat: aalle opzettelijke verwijdering van het korps,
'katntonnement »f garnizoen, verder dan n uur afstand, eonder behoor
lijk verlof, gipkegd door een militair aan dat korps, kantonnement of
garnizoen verbonden.
;In eene, in ons oog uitstekend geschreven, brochure getiteld:
Deltenmarken van desertie, eene militair rechterlijke studie, opgedragen aan
allen, die rechtsmacht bezitten over de militairen, heeft de heer
Koolens»ns Bennen in 1882 eene pogiug aangewend om ten aanzien van de
desertie een militair delict, dat vooral ook in tyd van vrede dikwijls
?..voorkomt -etns mildere toepassing van het Crimineel Wetboek voor het
krijgsvolk te lande te verkrijgen, dan de tegenwoordige jurisprudentie
medebrengt.
In die brochure werd door hem aangetoond, dat de bestaande jurispru
dentie door niets gewettigd wordt en dat niets ons bevoegd maakt door
desertie ieta anders te verstaan dan daardoor verstaan werd in de door
hem genoemde wetten of ontwerpwettan van 1799, 1807 en 1808, nl. eeno
woetttciUige of ongeooi loofde verlating van den dienst van den lande of
van 'aKonings dienst.
y deed een beroep op ajjne kameraden, die zijn gevo?len mochten
deelen om zich los te maken van de wetsinterpretatia tot dusverre gevolgd
en voortaan slechts moedwillige of ongeoorloofde verlating van 's lands
of 's Konings dienst als desertie te beschouwen, want, zegt hij: hebt Gij da
mesi derheid in een krijgsraad, dan kunt trrj dienovereenkomstig uitspraak
doen. Gij hebt den eed gedaan om in acht te nemen en na te komen de
voorschriften der wet en niet om slaafs te volgen de iurisprudentie van
het Hoog Militair Gerechtshof. Niet het hoogste rechtscollege maar de
wetgever heeft d» wet gemaakt, wier bewoordingen in verbaad met hara
bedoelingen het eenige ? tv-titsnoer der rechterlijke beslissingen kunnen en
mogen zijn"; terwïjl hij .'.ich vleide dat het groote publiek, da
advocaatfiskaal voor '? kouings Zee- en Landmacht en de auditeurs-militair hem
kon machtig» steun zouden willen schenken.
De Heer Koolemans Beijnen had de voldoening, dat hij in zijn strijd
hooggewaardeerde» bijstand van rechts «eleerde zijde mocht ondervinden,
alsmede in velo tijdschriften en dagbladen, doch toch ontveinsde hij niet,
dat het hem verwonderde, temeer daar niet ne stem zich had doen
hooren tot weerlegging der door hem aangevoerde gronden dat de
militair-rechterlgke macht kalm voortging arme drommels, die zich aan bo
vengenoemde overtreding hadden schuldig gemaakt, naar een huis van
arrest of bg recidive naar Leiden to doen verhuizen.
Zoo schreef iemand in het Weeüblaèvan het BceJit: Voor de eerste
maal, voor «soover wij weten, wordt thans een grondig betoog geleverd,
dat die jurisprudentie,' boa eerbiedwaardig dan ook, niet alleen is hard,
maar ook is onjuist;" en, gflukt het den schrijver zijn overtuiging bij
het Hoog Militair Gerechtshof te doen ingang vinden, dan zal hij niet
alleen de voldoening mogen smaken, aan honderden militairen 's jsars een
«traf te besparen, di« zij wegens de geringheid van hun vergrijp,
eigeulijk niet verdienen, maar tevens het bewustzijn hebben, het uit zoo
velerlei hoofde in kwaden reuk staande Crimineel Wetboek althans in
n voornaam .punt te hebben gezuiverd van een blaam, welke sedert
onheuglijke jaren op dat Wetboek rust."
Zoo was Mr. Veegens in d» VragM des Tijds van Juli 1883 van oor
deel, dat indien het Honsr Militair Gerechtshof de gronden die voor een
mildere wetsuitlegging pleiten, zou willen overwegen met al de aandacht,
welke «ij verdienen, en het de wet zou toepassen in den geest, waarin
zij geschreven is, men er niet aan behoefde te wanhopen, dat ten slotte
een rechtvaardiger en redelijker interpretatie der wet de overhand zal
.behouden."
' Zoo zeide A, K. in het Militair Blad: Hoe dit echter ook wezen
moge, zeker is het dat de Heer K. B. zijn opvatting met zeer goede
betooggronden verdedigt; betooggronden die de vrucht zijn van nauw
lettend geschiedkundig en vergelijkend onderzoek en die bovendien het
eigenaardige hebben, dat zij eenig licht ontsteken ter opheldering van
?Oiaoiige, tot dusverre algemeen als onverklaarbare tegenstrijdigneden
gehekelde en gebrandmerkte bepalingen van het hoofdstuk gdesertlë' in ons
Crvnimel WtiiooeA."
Zoo de generaal Weitzel ia De Militaire Spectator van October 1882.
e gronden, waarop die overtuiging rust, draagt de Schr. naar onze
op zegevierende wjjz.e voor enz."
Zoo Ares in No. 269 en 270 van dit Weekblad: Tn die studie zet
Schr. ahnu op o. i. overtuigende wijze duidelijk uiteen, hoezeer aUa
dikwijls in scherpo bewoordingen door bevoegde personen gewraakte be
palingen van den zesden titel van ons Crimineel Wttboek vrg logisch
en onderling in verband kunnen worden gebracht, wanneer de historische
beteekenis van het woord desertie" op die bepalingen wordt toegepast,
en dat de onmogelijke bepalingen eerst door de jurisprudentie zijn in bet
loven geroepen, tengevolge van een verkeerde lezing van art. 157."
Vergelijkt men echter al deze gunstige booordeelingen omtrent den
arbeid van den heer K. B. met den weinigen steun, dien hij zoowel van
de leden der krijgsraden als van de heeren auditeurs-militair bij het
vellen van vonnissen in desertiezaken mocht ondervinden, dan rijst onwil
lekeurig by ons de vraag, of daarvoor niet een bizondeve reden kan be
staan, daar do afbrekende critiek van den hoogleeraar H. van der Hoeven
voor K. J5.'s theorieën esrst in No. 6 van De Militaire Gids vau 1883
verscheen, dus ongeveer 1/4 iaar na het verschijnen der brochure van
den Heer K. B., zoodat die critiek nog geen invloed kon uitoefenen op
de le.don der kiygaraden, die in dien tyd voor desertiezaken moesten
oordeelen.
Hit antwoord op die vraag is, naar onze meeuing, niet ver te zoeken.
Wij zouden in de eerste plaats kunnen wijzen op de geringe kennis van
het gros der officieren van het militair recht, en ia do tweede plaats op
de geringe belangstelling van vele officieren in dat recht; en wij
veroorlooven ons die meeniug uit te spreken, op grond van jaren lange onder«
vinding. Een gevolg van onvoldoende kennis van het militair recht is,
dat werkelyk vele officieren in krijgsraadzaken geheel aan den leiband
van den auditeur-militair loopen, zeggende: ik heb van die rechtsge
leerde quaestiën toch geen verstand;" ik ben er niet voor opgeleid;"
de auditeur-militair zal het wel weten," enz. terwijl zij daarbij vergeten,
dat zg de rechters in eersten aanleg zijn, die een eed hebben gedaan de wets
te handhaven. Zoo deelde iemand ons mode, dat hij getuige geweest
was van het feit, dat een der jongste leden van den krijgs
raad toevallig een leerling van den Heer K. B. als hefc
ware het zwijgen werd opgelegd door den President van den krijgsraad,
omdat hij zijne meening verkondigde in een desertiezaak, in strijd met da
tegenwoordige jurisprudentie, terwijl een ander persoon eene zitting had
bijgewoond, waarin de President van den krijgsraad een der leden toe
voegde, die zijn stem ook in een krijgsraadzaak wilde motiveeren:
Ja maar, Mijnheer, als nu iedereen met iets nieuws voor den dag wfl
koenen, dan zitten we hier morgen nog."
Bij zulke feiten vragen wij dau ook in gemoede, of wij te veel gezegd
hebben, dat het militair recht door vele officieren niet voldoende gekend
wordt, en of Generaal Weltzel niet goed deed in züne critiek over
Da kenmerken van desertie" ook de commandeeronde officieren aan t«
sporen met K. B.'a brochure kennis te maken.
Wat het gemis aan belangstelling betreft van vele officieren in het
militair recht, daartoe diene het volgende.
Een onzer collega's stJde, na het verschijnen der brochure van den
Heer K. B., alle pogingen in het werk, de daarin vervatte opvattin*
omtrent desertie bij de overige kameraden ingang te doen vinden, doch
k-wam dikwerf ontmoedigd bij ons met de klacht, dat men zich Beijnen'a
brochure maai- niet wilde aanschaffen, ia zelfs niet lezen, en dat degenen,
die hij daartoe dan nog had kunnen overhalen, niet lazen wat er instond;
dat het hem eindelijk gelukt was in eene vergadering van officieren den
inhoud der brochure te hebben kunnen bespreken, en dat hg zich vleide,
dat hij de kameraden na werkelijk overtuigd had, hetgeen ook weldra
bleek het geval geweest te zijn, daar na dien tijd in Arnhem in den loop
van het jaar 1883, werkelijk eeuige vonnissen in den zin van K.B's opvatting
zijn gewezen, waarbij militairen, die zich uit hun garnizoen verwijderden,
vrijwillig terugkeerden of op hun terugreis gevat werden, en du» geens
zins het voornamen haddon om zich aan den dienst te onttrekken, niet
als deserteur werden bsschouwd. Ongelukkig evenwel bevatten deze
vonnissen geene argumenten tegen de gevestigde jurisprudentie vaa het
Hoog Militair Gerechtsliof, gelijk toch bij eene poging, om dit rechtscol
lege van dia jurisprudentie te doen terugkomen, mocht gevorderd wor
den. Set Hoog Militair Gerechtshof kon -zich derhalve, naar de traditiën
der Nöderlandsche rechtspraak, van den plicht octslagan rekenen om de
van elde.-b wellicht niet onbekande motieven, waarop desa vonnissen kon
den berusten, to onderzoeken en zijne jurisprudentie daaraan te toetsen,
maar kon er zich too bepalen om, rechtdoende in hooger beroep, de
vonnissen niet te approbeeren, en aan de beklaagden de tegen desertie
bedreigde straffen op te leggen, zonder atidere dan feitelijke overwegin
gen aan te voeren.
Het zooeven door ons medegedeelde draagt, naar wjj vertrouwen, een
voldoend bewijs, dat de belangstelling van vele officieren in den belang
rijks arbeid van den hear K. B. niet heel groot was, een arbeid toch,
vraarvan de Generaal Weitzel in de De Militaire Spectator van Augustus
1882 zegt: het duor den heer K. B. behandelde onderwerp is voor de
Nederlaudsche militairen van het grootste gewicht en heeft derhalve het
recht de meeste belangstelling te vinden bij de Nederlandsche officieren.
Wij zoudon haast zegge \ dat het hun plicM is het boek te lezen en
het oplettend te lezen." Dat de gevelde vonnissen niet behoorlijk gemotiveerd
?waren, wis alleen een gevolg van gebrek aan keunis, op welk verzuim, naai
onze bescheidene meening, de auditeur-militair niet alleen had kunnen, doch
ook moeten wijzen, welke opmerking zeer zeker daukbaar zou zijn aangeno
men, doch op voorlichting in desertie-zaken viel in die dagen van dien kant
niet te rekenen, hoe hulpvaardig en welwillend die auditeur-müita»
ook in alle andere zaken steeds waa. Wel werd meermalen in den krijgs
raad ds opmerking geuiaakt, dat het tsgen het be'ang de? justitiabelen
was, vonüissen nit te spreken in strijd met de constante jurisprudentie
van het Hoog Militnir Gerechtshof, naar welken raad, helaas, maar al
te dikwerf geluisterd werd, doch waarbij ook vergeten werd, dat de
wet niet gemaakt werd door het hoogste rechtscollege, maar door den
Wetgever.