Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 455
De krijgsraad in Arnhem was alzoo de eerste, die militairen, die zich
uit hun garnizoen verwijderd hadden, maar vriiwillig terugkeerden of op
bun terngreia gevat werden, en dus geenszins het voornemen hadden om
sioh aan den dienst te onttrekken, niet als deserteurs beschouwde.
Eenmaal de stoot in goede richting gegeven, vleide de Heer K. B. zich,
dat weldra ook de overige krijgsraden dit goede voorbeeld zouden volgen.
Groot was daarom zijne teleurstelling, toen hij moest ondervinden, dat
dit niet alleen niet het geval was, doch dat men zelfs in Arnhem al
heel spoedig den moed scheen te verliezen, toen eenige daar gevelde
vonnissen in desertie-zakun door het Hoog Militair Gerechtshof niet
geapprobeerd werden, maar in appèl rechtdoende, z\jne iurisprudentie
handhaafde. Toen dan ook in November 1383 bovendien in De Militaire
Gids eene zeer afbrekende critiek van den hoogleeraar H. van der Hoeven
over de theorieën van K. B over desertie verscheen, was het weldra met
den steun, dien hij althans in Arnhem ondervonden had, al heel spoedig
gedaan, daar de meusten zich daar nu ontslagen rekenden van den last
zich in dien strijd te mengen, na mr. van der Ploeven immers zeide, dat
K. B. dwaalde. Of echter velen die critiek zelf gelezen hadden, is eeno
andere vraag; voldoende was hefc, dat de Hoogleeraar het gezegd had,
om tot het onde terug te keereu.
De Heer K. B. gaf in eene brochure een bijzonder degelijk antwoord
aan den hoogleeraar van der Hoeven en weerlegde daarin alle punten,
waarin de hoogleeraar mot hem verschilde zóó zelfs dat, wanneer wij
hier en daar door hoogleeraara critiek aan het twijfelen waren geraakt,
wij nu ten volle overtuigd konden uitroepen: De opvatting van den
Heer K. B. is de ware!"
Door dit antwoord werd de hoogleeraar tevens zoo in het nauw gebracht,
dat bjj er zich blijkbaar niet meer wist uit te redden, dan door in da 3e
aflevering van De Militaire Gids 1884 met een paar spijtige woorden
te antwoorden. Toch was K. 2>.'s antwoord niet in staat om het ver»
loren terrein te herwinnen büde leden van den krijgsraad in Arnhem,
niettegenstaande hy den hoogleeraar van der Hoeven opnienw aantoonde,
dat zijne aangevoerde gronden door hem in een verkeerd daglicht wa
ren geplaatst; zijn voortdurende arbeid leidde tot geenerlei practischo
uitkomst \ de bestaande door ons Hoog Militair Gerechtshof geijkte juris
prudentie omtrent desertie staat onwankelbaar vast.
Daar na op dit oogenbUk door de hangende wet tot invoering van
het Wetboek van strafrecht, eene gunstige gelegenheid bestaat, zoo heeft
de Heer K. B. zich gewend tot onze uitvoerende en Wetgevende
machten tot het verkrijgen eener zoodanige partieele wijz'ging in ons Crimi*
nt& Wetboek, als waardoor daarin het misdrijf van desertie behoorlijk zal
rrjn omschreven. Men leze met belangstelling zijn hiertoe strekkend ver*
Koekscbrift
Ondersteone bet, wie kant X.
SCHAAKSPEL.
No. II
T»n E. H. B. VAN WOELDEHEN te Rotterdaffi.
ZWABT.
FEUILLETON.
WIT.
Wit «peelt voor en geeft in 3 zetten mat.
(Wit 6 en Zwart 3 met E. ES).
OPLOSSING VAN SCHAAKPBOBLEEM No. «l
l Pd. A5!(f Kh. B4!
2 A5 O 6 t K. D5
3 06 - E7 t t E. - D4 gedw.
4 E7 P5 t E6 nt 5 .
5 E5 E6 mat.
ft) De Terleldingszetten van wii Pd. op D6, A3 of B2 leiden bij iuiet tegenspel
v»n «wart, tóet tot mat in vijf zetten. J ' * wsenepei
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
Juist opgelost ia no. 9 ea de 3 zet Kaox door W. v. H. te Delft; idem V. B. te A.
Oot ia no. 10 en probleem Enoi juist opgelnat door de Schaakclub, Konin" Boer
e» Paard te Wageningen Insgelijks 10 en Enox door FloaüKafed te
en no. 9 en 10 on probleem Knox door Henri te Amsterdam.
Een hupscba a-zet van JOSEPH BOSPIFIL te Krébij Praag.
Wit: E. H3 B. H8, T. B4, Pd. E4 eo F3, Rh. 08 P. G3.
Zwart: K. D5, T. 04, Bh. C7 en G8, Pd. DS, P. D3 on E5.
Wit en zwart elk 7 met K. D5. Wit geeft ia twee zetten mat.
BEIEPWISSELING.
S. te A. Vesl dank ze worflen geplaatst.
G. K. te A. De oplossing faalt bij goed tegenspel.
Henri te A, Nog deze week volgt brief.
Tl "Ifc ff *9"9* '?'IL ? f
JrC. JL«J Jn. J±i JL
Naar het Noorsch
van
JOHANNES NORMAN.
(Slot),
Ik zag Rundqvist eerst in den loop van den avond, toen het te
laat was, om voor dien dag nog iets gedaan te krijgen. Hij hoorde
mijn voorstellen met een zuurzoet gelaat aan; zijn antwoord klonk
vriendelijk, maar toch kon ik duidelijk bemerken dat hij geraakt was.
Niet onduidelijk gaf hij mij te verslaan dat ik de zaak overdreef;
juffrouw Spore was wel wat zwak en haar borst was niet van de
beste, maar zij had zich nooit over iets bij hem beklaagd, en haar
laak, bedaard te zillen schrijven, was toch zoo vreeselijk inspannend
niet; neen, dan moest ik eens zien hoe zij het hadden, die den
geheelen dag voor het keukenvuur stonden. Maar hij was volstrekt
niet onredelijk en had immers al gezegd dat zij den volgenden
ochtend vry-af zou hebben. Ten overvloede wilde hij zijn eigen
dokter laten komeu, want niemand zou van hem zeggen dat hij
te veel van zijn onderhoorigen vergde, waarachtig niet, maar hij
had nog nooit gehoord dat het iemand hinderde voor zijn loon
te werken, dat had hij zelf ook moeten doen en hij deed het
nog dag aan dag.
Ik verliet hem, in de vaste overtuiging zijn gunst verspeeld te
hebben, maar- trok het mij niet ai te erg aan.
Op mijn kamer komende, vond ik de oude Siri op haar knieën
voor de kachel liggen. Nu ik in den loop van den dag met
Sahlgren tot een gewenschte schikking had kunnen komen, was
ik van plan des anderen daags te vertrekken, zoodat ik nog het
een en ander in orde te brengen had; bovendien, er was dien
avond toch niets in de stad te doen.
Siri had mijn bed opgemaakt, voor waschwater gezorgd en de
kachel aangemaakt, zooals zij geregeld om dezen tijd kwam doen,
en was nu nog druk bezig met het poetsen der geel koperen
kacheldeur, het blijkbaar niet met haar geweten kunnende
overeenbrengen, dat er ook zelfs gedurende den nacht het minste smetje
op bleef kleven.
»Zoo, Siri," zeide ik,
»Goeden avond, mijnheer, ik ben zoo klaar.'1
»Ja, ik heb volstrekt geen haast, hoor."
Ik stond bij haar in een goed blaadje. Over het geheel genomen
kan ik nog al goed overweg komen met bejaarde vrouwen, en
Siri scheen het al bijzonder op mij begrepen te hebben. Zij was
werkelijk een geschikte, oude dienstbode en had er in haar tijd
zeker heel goed uitgezien. Misschien, dacht ik, kon ik bij haar
wel het een en ander betreffende juffrouw Spore te weten komen.
B Zeg eens, Siri, vertel jij mij eens iets naders van juffrouw
Spore. Heeft zij hier niet een treurig leven, het arme schepsel?
Ken je haar van nabij ?"
B Of ik haar kan? Dat zou ik meenen; gelooft u maar dat k
hier geen dag langer in dienst bleef, als het niet was om harent
wil. U moet weten dat ik bij haar ouders gediend heb; zij was
een klein meisje toen ik er kwam, en ik was vijf jaar ouder dan
zij. Dat zou men nu niet zeggen als men ons bij elkander ziet,
niet waar? U mag gerust gelooven dat zij zich daar beneden den
dood op den hals haalt, vooral in den winter heeft ze het ver
schrikkelijk; dan is het er zoo ijzig koud dat zij zich in allerlei
mantels en doeken wikkelen moet om niet te verstijven, en dan
die afschuwelijke lucht van de keuken en van allerlei dranken;
ik word er al akelig van als ik maar even binnenkom. En dat
alles voor veertig kronen in de maand, alles vrij, dat spreekt van
zelf. Zij heeft haar kamertje heel boven op zolder, 't is er zoo
nauw dat men zich er ternauwernood kan omkeeren, maar anders
heeft ze het heel gezellig ingericht."
»Maar wat drommel, is er dan niet het eene of andere baan»je
te krijgen, dat haar wat minder moeilijk valt, nu ze een dagje
ouder wordt en niet meer voort kan?"
B Och, wat zal ik u zeggen, 't is tegenwoordig zoo gemakkelijk
niet iets te vinden en ze heeft haar verdienste meer dan noodig.
Niet voor zich zelf, dat zal de hemel weten, en ik doe mijn best
zooveel mogelijk voor haar te lappen en te verstellen, om haar
boeltje bij elkaar te houden, want van iets nieuws te koopen is
nooit sprake. Maar ze heeft een nichtje, het kind van haar zus»