Historisch Archief 1877-1940
Ne. 455
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
S
bfj Bieb dan toch verbeelden, dat hij in den vollen winter is, vooal als
bjj ook schaatsenrijders op heusohelijk ijs ziet. Hang ten slotte een
groeten scheur-kalender, met een kristallen ijsrand omgeven, op een
plaats vaar telkens zyn oog er op moet vallen en waarop in dikke let
ten nadrukt staat, boven den datum : .Lentemaand". En dan een
van beiden, 6f de man wordt ongeneeslijk stapelgek, of geneest binnen de
vier-en-twintig uren van zijn idée-fixe om de Hollandscbe Maart den
Baam van Lentemaand te willen geven.
't Is de schuld niet van Maart als ze ona geen lente-bloesems en nar
cissen brengt, evenmin als 't de schuld is van de tegenwoordige
maatachappjj, dat men haar voor de variatie eens op haar kop wil zetten,
maar 't is de schuld van de gekke meusctien, die verkiezen de dingen bij
??n verkeerden naam te noemen en de toestanden te verdraaien, een
ieder naar zijn phantasie en overeenkomstig zijn eigen belang. Maar,
gwt n, da man die de Hollandsche Maart met den liefelijk klinkenden
naam van Lentemaamd doopte, ia niet meer te genezen van zijn
rampattüg kiöe-fixe, aangezien da machtigste aura- geneeshncren, die ons van
alle aarsche kwalen verlost, hem sinds lang bezorgde ter plaatse, waar
alle geaeesheeren hun patiënten met meer of minder succes heen
expediëeren. Thans rust hij onder de hard bevrozen aardkost, waar er
gens, d*t is moeiljjk na te gaan, maar al wisten we 't nauwkeurig, wat
oouden we er aan hebben hem op te graven en te laten uitvriezea?
Maart blijft tuch Lentemaand, zooala ge in menigen almanak thans nog,
M 'tsteanen dik vriest, leeeu kunt.
- JEr wordt tegenwoordig ontzettend geklaagd over stilstand en achter
uitgang in taken, over malaise .en werkeloosheid, msar 't is dan toch een
troost een schrale, dat beken ik dat er n tak -van nijverheid is,
lbo thans maur bloeit dan hij in een lange reeks van jaren heeft gedaan,
n*m*ifk de handel in brandstoffen en vuurmakers. De grootste kans om
overreden te worden, leveren tegenwoordig de steenkolenwagens op. Een
slMte laad waar 't niemand goed gaat.
Is 't een particulier verschijnsel, onzen tijd eipen, om de dingen bij een
-wkMrden naam te noemen? Is 't overleg? Is 't een aanstekelijke kwaal?
Is 't waanzin? Of is 't doodeenvoudig.... stupiditeit? Het laatste woord,
hoe bastaardanhtigSook, lacht toe 't meest toe. Mijn neefje, adspirant H. B. S.,
zou botweg zeggen stommigheid"; maar die apen van jongens noemen
tusschon twee. sigareuwolkjes de zaken dikwijls zoo kras bij haar naam,
dat w$ ouden van dagen huiveren om 't hen na te doen.
Stupiiitsit", zeg ik liever, en ik beo niet ongeneigd, deze thesis te stel
len: Stupiditeit dingt om den zetel der wijsheid. Het rijm dezer stelling
il zeker niet onberispelijk maar het rijmt toch en ik houd de stelling voer
jui«t; «n daar komt het op aan, zei Steenstra.
Ik ben er sinds lang over heen om me aan de stupiditeit der menschen
te ergeren. Liefst vermaak ik my er mede. Als ik niet Pasquino heette,
BOU ik wenschen me Democriet te mogen onderteekenen. Een en ander
belet evenwel niet, dat ik al lachende wel eens bedenkelijk het hoofd
schud by al de gekke dingen die ik om me heen zie en ik dan in stilte
vraag: M«n*chen, waar ga-jelui toch heen? Wat wil-je? Wat woel-je?
"Wat aoefe-je?" En vraag 't hun overluid, op den man af, och, wat
gtkke, wat stupide antwoorden, krijg-je dan !
't Was eigenlijk mijn plan niet om me over de stupiditeit der menschen,
waaronder ik me zelf wel degelijk medeleken, uit te laten; integendeel,
ik wiHe een woordje zeegen over den practischon geest, welke onze
hedendaagsehe maatschappij en inzonderheid de Haagsche, zoo
allervoordeeiigst van de voormalige maatschappijen onderscheidt; maar onze
Lentemaand hneft me verleid tut eenige krultrekken op de ijsbaan der
stomme bespiegelingen. Ja practisch zijn we in liooge mate. Zoo moet
ge, bijvoorbeeld, niet denkan dat zoovele niets doende menschen zich bij
voorkeur in Da» Haag komuu vestigen, uitsluitend omdat de residentie
zulk een aangename plaats voor leegloopers is. In abstracto is dit wel
een groote aantrekkelijkheid, maar het kind dezer eeuw is te practisch
geboren en opgevoed en heeft dagelijks te veel practische voorbeelden
voor oogen, om er niet steeds op bedacht te zijn, het nuttige met het
aangename te paren, vooral in zulk een belangrijke quaestie als eene
verhuizing van de «ene stad naar de andere. Zoo zijn hier twee
categoriën, van menschen, die .* zeker weet, dat niet enkel uit voorname caprice
en met h«t ijdel doel om straat slijpende en andere Haa^sche geneugten
«a te jagen, hier hun tak makel komen opslaan. Dat zijn: primo
genensionneerde officieren, en secundo treurende weduwen.
Iedereen weet dat «? bl:na peen belangwekkender menschen op de
weield zijn, Gepensionneerde officieren toch, zijn op de enkele uitzon
deringen na, die kun*.m dienen om den regel te s'aven, allen
verongehjkte, gegriefde en mishandelde meuschon en alleen dan vervelend, wan
neer ze anderen m "t hnn grieven het hoofd warm maken, wat nog al
eens voorkomt adres aan mijn vriend den kullunnel. Overigens kan
men zicb geen hupscher slag van lieden denken en ze hebben een
cordiale manier van ja reeds van verre met de hand een groet toe te
werpen, die henzelven schadeloos schijnt te moeten stellen voor den
dwang van veertig jaren lang alles wat militair was, op stijve, stram
me, automatische manier te moeten groeten of terug groeten. D«ze
achteng waardige en van de honderd, honderd-en-een verongelijkte
meuschen komen zich, geloof me, niet in 't lieve Haagje
nederzetten om er het vette der aarde te genieten en een aangenaam
leventje te leiden. Zij komen meer met het zeer prijzenswaardig doel
om hun nuttig en werkzaam leven, dat door een somtijds onverbidde
lijke, somtijds uiterst toegeeflijke pensioen wet op ofticiëele wijze werd
?afgesneden, met nieuwe en nuttige we>kzaamheden aan te vullen, 't
Mag hun, helaas, niet altjjd gelukken dit verheven doel te bereiken,
maar dit hebben ze dan toch, dat ze zich tot aan bun dood met de
zai Ijgmakenda hoop vleien, dat eindeljjK ook aan !?«"< het spreekwoord zal
worden bewaarheid: die 't dichtst bij 't vuur ut, warmt zich 't best.
. Immers een enkel voorbeeld dat een gepensiouneerd officier minister
van Oorlog of van Marine wordt, om de toevallige reden, dat hij in Den
c Haag resideerde, is toch genoeg om alle j?epensionneerden, die zich
evengood voor net minister-ambt in staat achten en dat aantal ia ongeveer
zoo groot als dat der gezamenlijke officieren op zwart zaad te doen
besluiten hier hun vleeschpotten te komen ophangen. Het eenige wat me
verbaast, is dat er nog veel meer zijn, die zich hier komen warmen.
Bhjkbaar zijn die menschen niet practisch genoeg.
En dan die hoogst belangwekkende weeuwtjes. Zij zijn niet verongelukt,
gegriefd en miskend, zooals die brave gepensionneerde lui misschien
hebben ze dat vroeger wel eens gedacht by 't leven van den dierbaren,
diep-betreurden man; maar sinds hij dood is, zijn ze dat totaal vergeten
en blijven zich slechts zijn deugden herinneren. Ze hullen zich in haar
weduwlijke smart en in somber rouwgewaad en zoodra ze van haar eerste
droefheid genoeg bekomen zijn om eenige woorden te kunnen stamelen,
geven ze onder snikken en tranen te kennen: primo, dat de overledene,
o! zoo goed was; secundo, dat ze hem nimmer vergeten zullen, en tertio,
dat ze zich in Den Haag willen gaan begraven, omdat ja, omdat liy zoo
veel van Den Haag hield. Een betere reden is er inderdaad ook niet ta
viuden. Waarom ook zou ze er anders heengaan ? Daar is iets diep
aandoenlijks, zelfs ieis verheven tragisch in. Zulk een toewijding tot in den
dood en over 't graf doet denken aan de zelfopoffering der Hindoesche
weduwe, die zich, tegelijk met het stoffelijk overschot van haar
gemaalzaliger, op denzelfden brandstapel laat verbranden.
Nu zult ge wellicht zeggen: Dat is zeer schoon en verheven, maar ik
zie er den practischen kant niet van in." Dat spijt me uwentwil, mijnheer;
maar ik kan 't niet helpen dat gij dien niet ziet. Ik verzeker u, dat
behalve het sublieme der zelfopoffering, de pelgrimstocht der weduwe
naar Den Haag wel degelijk zijn practischen kant heeft. De diepst be
droefde weduwe denkt aan de mogelijkheid van eens iemand te ontmoeten,
die nog iets kan bijbrengen om haar indien dit mogelijk is met het
leven te verzoenen; iemand, die natuurlijk den verlorene nooit geheel kan
vervangen Och hemel, neen, zoo'n man was er maar n op de wereld!
maar die dan toch goede hoedanigheden bezit om haar den diep be
treurden, steeds beweenden dierbaren afgestorvene te doen vergeten,
nooit; maar met meer smart te doen gedenken; iemand altijd een man
natuurlijk met wien ze over den eersten echtgenoot spreken kan en
dien zij op de deugden kan wijzen, die hij, de tweede titularis, toevallig
niet bezit. Misschien was die nommer-twee wel een vriend of speciale
kennis van wijlen nommer-een, en dan is dit dubbele winst. Men praat
't liefst over de dooden mot hen die ze bij hun leven hebben gekend.
En nu zijn er werkelijk voorbeelden, dat zulke ongelukige wezeas als
de hier bedoelde, in Den Haag zoo iemand ontmoeten, dien ze zeker in
haar provincie-stadje niet zouden hebben gevonden. En is dit dan geen
redea te meer om elke weduwe, die een weinigje fortuin heeft, hierheen
te lokken ? Mij dunkt van wel.
Maar evenmin als alle Haagsche gepensionneerden minister worden,
evenmin vinden alle weeuwtjes den trooster dien ze zich wel wenschea
en dat kan me wezenlek leed doen.
Nu zou ik zoo gaarne nog 't een en ander vertellen van het bal masqa
of liever, van la fêtc de nuit, zooals 't hier heet dat verleden Zater
dag hier in 't Gebouw plaats had, maar behalve dat ine de ruimte er toe
ontbreekt, moet ik ook vorklaren, dat ik er niet nog meer moois van
weet te vertellen dan onze couranten reeds hebben gedaan. Het eenige
wat ik er van zeggen wilde is, dat ik 'taltijd een allergelukkigst denk
beeld heb gevonden om hetbal-masqué, dat echt nationaal amusement,
als geknipt voor onzen grappigen aard, op Hollandschen bodem meer
speciaal op Haagschen, over te brengen. Wil men Haagsche geestig
heid hooren, m«n ga uaar 'tbal-masqué. Ge kunt niet gelooven welke
snakerijen daar worden gedebiteerd. Ik heb ze natuurlijk niet alle kun*
nen opvangen, maar die men mij zoo links en rechts heeft oververteld,
zijn allerdolst, mijnheer, 't Spijt me dat mijn memorie zoo slecht is, andera
was ik begonnen met er eenige ten beste te geven. Ge zoudt u slap
hebben gelachen. En geïntrigeerd, O, mijn hemel! Maar't zou onbeschei
den zijn als ik er iets van orervertclde. Ik heb beloofd niet uit de
school te klappen. Pasqnino.
UIT DE BISSCHOPSSTAD.
Voor ik u een korte beschvijving geef van de beide aangename avon
den der Utrechtsche burgerij door de vereeniging Het Utrechtsch Stu«
dententooneel" bereid, een woordje aan het adres van den schrijver ia
het UtrechtscJi Niemvs- en Advertentieblaadje dd. 10 Maart 1.1.
Dank aan dien schrijver voor den goeden dunk over hetgeen tngn pen
ontvloeid is; gelukkig dat hi) niet in de Redactie van het Weekblad is,
anders zouden de lezers niet meer bj/na iedere weeJs op een correspon
dentie vergast kunnen worden, die geschreven wordt met het doel om
(volgens hem) versonen en toestanden in een lespottelyk daglicht te
stellen, (volgens anderen) om de waarheid te zeugen en die alleen. Er
is een spreekwoord dat zegt: II n'y a que la véritéqui blesse. Welnu
de waarheid van dat spreekwoord is weer duidelijk gebleken.
Wat de conversatie betreft waarin mijn vriend Karel en ik mij ver
heugen, wat zijn pelsjas en zijn klak betret, ik hoop dat de schrijver
van het woordje zich in even goede kringen beweegt (al eijn het dan niet
misschien de hoogste), dat ook hij eens een pelsjas zal kunnen dragen
en dat hij nooit met een klak zal pareeren," iets waarvan hij mijn vriend
beschuldigt. Mij dunkt, het bezit van den klak is zoo iets bijzonders
niet, dat men die buitengewoon zichtbaar behoeft te dragen en zoo iets
verstaat men toch onder het woord pareeren," hoewel net, dit strekke tot
1 naricht aan den schrijver, die het misschien niet weet, in het Fransch
alleen tooien, sieren beteekent. Maar welk Franschmao zal ooit van
iemand met een klak zeggen: II est paiéd'un claque; of is genoemde
schrijver zoo jaloersch op het bezit van een klak, dat hij dien waarlijk ala
een tooisel beschouwd? In dat geval mag hij den mijnen wel eens leenen.
Wat de rest van het schrijven aangaat, de balk in mijn oog hindert mg
niet zoo, of ik zie met dat oog in dat van den vrienischappeJijken
schrjjver een heel klein splmterl je, maar een splintertje, mijn waarde, is
moeielijkcr weg te nemen dan een balk. Je hebt er geen houvast aan. Hg
toch is van oordeel (en de Redactie van het U. D. met hem) dat een
gegeven paard niet in den bek ma# gezien worden. Is men geuoodigd dan