De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 14 maart pagina 7

14 maart 1886 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

fifo. 455 DE AMSTERDAMMER, WEEgBLAD VOOR NEDERLAND. «n het ontzagwekkend gebouw van het Stadhuis opmerkt. Verderop ter < rechterzijde, en op dezelf :e Ijjn verrgzen tiog andere kerktorens. Boven dit alles ziet inea het grootöexercitie-terrein en het keizerlijk ?' ' Ituislot Schönbrwnn. ? Se achtergrond, ter rechter zijde, wordt gesloten door de groote bergketen met den Anninger, het Eisernes Thor en den Wechsel, terwijl ter lin ker zijde van den Anninger de lange reeks heuvelen, die men Wiemsberg noemt,, zich met de zacht golvende vlakte van Manschfeld vereenigt. Wanneer wij tot den Donau terug-kceren, vinden wij vijf bruggen, dia teide oevers vereenigen. Het geheel van dit voortreffelijk panorama biedt een zeer harmoniesch 1 ' tafereel aan, allergelukkigst in de zaal der Kunstvereeniging verlicht. Een plan, eene beschrijving en fotografiën, op verschillende grootte, zjjn verkrijgbaar. Zeer werden wjj verrast, toen wjj in de zijkamer rechts, waar thands de werken vau Portaels weer eens op een ander licht geëxpozeerd zijn, ? ; een merkwaardig jongensportret van Govert Flinck aantroffen, dd. 1648, Vüftien schilderijen eu teekeningen, voorstellend i bloemen en landschappen van Mevrouw Zubli T. d. fierch v. Heemstede verhoogen zeer de aanteakkelijkheid der tpgenwoordiga ten-toon-stelling. Het «eteekende por tret dezer begaafde kunstenares (door Icke) zit bij haar verzameling voor. Men vindt «r ook de fraaye, gevoelige schildery van Voerman, die ij, -'? geloof ik, de Herstellende getiteld heelt; voords een nieuw stuk van Mej. Wally Moes, Geen werk, een Molen «n Netten-drogen van Gabriëlen een lieva' schilderij van Salanson. Dat is nu óók een vrouw uit het volk; ? t maar hst ia w een genoegen uw oog op dat interessante beeld te laten rusten. .!'... ^e .?ÖSWÖB Prosper Delin en Jean Goosiena leverden eene proeve van , hun tegelschildering in de levensgroote (of nog grootere) portretten ten Y««teu uit van jRembrandt en Tesselschade. Men kan den kunstzin niet te veel prijzen van den bouwheer, die zijn villa van buiten met deze prqtva rao Ug«n wind «a v«êr begtande schildering vetci«ren wLL A. Th, ALMA TADAMA, door G. Ebers. ;??'?? x. Welk een fijna tact behoort er toe, hier de juiste maat (e houden en ons d«n dans van mannen met mannen, zoo zeer tegen onze gewoonte indruisebend, niet slechts dragelijk, maar schoon en waardig en toch leven dig en krachtig te doen voorkomen ! Eén schrede verder en deze mannendans aou ons ruw toeschenen; n schreda terug en hij zou den toesshoower tot lachen kunnen uitlokken. Een der Prolemeën-kouin^en ?van Egypte, voor wien dat spsl zeker slecht was uitgevoerd, liet het door apen nadoen, en het spotspel geluide, tot een grappenmaker noten onder de viervoetige dansers wierp. Welk oen vroolyk onderwerp voor Paul Mejrcrheim! Bewijst de meegedeelde anecdote niet dat de Pyrrhiche B»lf« den Grieken belachelijk kon schenen, als hij niet zeer voortreffe.Iflk «n binnen zekere grenzen werd opgesierd? Maar ook hen aou nemen wij, Tadema's wapendans vreugde bereid hebben. In de lente van 1878 toog de meester weder naar Italiëen het stnk dat hjj voor zijn vertrek daarheen voltooide, schijnt geheel ontstaan te stjn onder den invloed van de vreugde over den zonneglans en de kleuren pracht die hjj daar hoopte te vinden. Hij noemde het Hartelijk welkom." (Hearty welcome) en het stroomt over van licht, b<>nt,8 bl 'ecnenkleursn «n iuniga blijdschap. Het ingesluten tuintje van een p ompeï'sch huis geurt den beschouwer te^en, en nergens heeft de zomer de paparers met schitterender kleuren eetooid dan op het bloembed vóór ons, eu met meer luister hebben zich nooit zonnebloemen ontsloten dan daar tegen dien muur. De zonnewijzer wijst het uur volgende op den middag en de dagvorstin schijnt helder en warm op dan tempel en de grootere gebou.ven,die boven het zoo vroolijk uitziende burgerhuis uitsteken. Daar heerscht groote vreugde, want het dochtertje is teruggekeerd en hangt aan den hals der moeder die den vader vooruit is tegemoetgesneld. Maar hg komt ook aan de beurt; hij is schrijver, philoaoof of dichter, daarop wijst de papyrus-rol in zjjne hand, en toen men zeide dat de verwachte lieveling er aau kwam, heeft .hg zich bijna even schielijk van zgn lessenaar weten te verwijde ren als de moeder van hare huiselijke bezigheden. Hoe innig eu vroo lijk is deze begroeting! Ieder lid der familie wil er in deelen; de meid komt ook met jongste kind da teruggekeerde tegemoet. Zelfs de goede bond wil haar begroeten en rechts in da schaduw, vraar het huisaltaar staat, stroomt hat water zoo friacu uit de intern als wilde het ook zijn , welkom" doen ruischen. Onvoorwaardelijk stemmen wij in met hetgeen Yosmaer, de biograaf van Hembraudt, van deze schilderij zegt: De harmonische verbindiug van licht- en schaduwpartijen, de fijne keus der kleuren, de kracht en gloed der tinten, de toch breede en flinke opvat ting bij de uiterste fijnheid van uitvoering in het bijzondere, maken dit ?tuk tot een der meest volkomen werken van den meester." Dat ia ook zeker zoo; maar hij heeft twee jaar later een ander, der. gelijk gumaakt, waaraan wij toch de voorkeur geven; want evenals met onse kinderen, zoo gaat het ook met onze schilderijen, voor den bezitter is een dar beste eigenschappen, dat ze van hem" gya, ea .de schrijver dezer regelen heeft het geluk, eigenaar van eene schilderij te zjjn, dia Tadema den Afscheidskus" noemde; hij kent hot als aijnkind, als zgn lievelingswerk, en toch vindt hy er dagelijks nieuwe schoon heden in. \Yüworden ook in een pompeïsch huis verplaatst: een slaaf , houdt de deur open en daardoor heen ziet men op de straat, waar het . Ejjtnig wacht, «n verderweg een eeuigszins inloopende bocht van de azuur blauw* zee. In het schoon» voorvertrek, waar in den marmeren vloer een Bet .mozaiekornameuten omringd waterbekken is aangebracht, staat da lieftallige jonge moeder en buigt zich tot haar half volwassen dochtertje . neder, dat zich teeder naar haar uitstrekt ea den afscheidskus vroolijk ontvangt. Van het booge voetstuk ziet de buste des vaders neder op dit vriendelijk tooneel vol hartelijkheid. Eet is geen smartelijk atacheid, geen» lange scheiding is in het voornitzicht, het rijtuig moet de moeder misschien naar hare ouders te Herculanutn of naar de badp'aats Baj!>e brengen. Maar wat dit juweel van eene schilderij bijzondere waard» verleent, a dt omstandigheid, dat de schoona jonge vrouw met de viooltjes in het haai de echtgenoot zelve van den meester, het dochtertje de lieva Miss Ann» Tadema is, en dat d* buste op het voetstuk den meester voorstelt. All» drie zijn voortreffelijk gelijkend, op het eerste gezicht te herkennen; alskmnst» werk is het den eigenaar veel waard, maar toch bijzonder lief is het bea uit kracht der herinnering. In Rome zelf begon adema in 1878 de vier Jaargetijden" die door da gravure van Blanchard zeer bekend zijn geworden. De Lente stelt hj op de volgende wijze voor: door eene weide van zulk malsch groen en zoo rijk aan bloemen dat iemand het hart open gaat als hu er naar ziet, gaat ean meisje, een lief zedig, friach bloeiend menschenkind, zelf een» nauw ontloken lentebloem, zij kijkt beschaamd naar de bloem in haar linkerhand, onbewust van de toovermacht harer eigene bevalligheid. Zeker is de eerste lentegloed der liefde in haar hart ontwaakt en nu moeten de bloemenblaadjes haar waarzeggen, of vraagt ze zich zalva slechts af, of zij het zou durven wagen hem de bloem te geven, dia zij geplukt heeft? De zomer. Een beete dag! In de badkamer van een voornaam huif geheel met fraai gebeeldhouwd marmer versi rd rust in een in den grond geplaatst bassin, een lief, vermoeid meisje met oen vollen bloemkrans op de ravenzwarte haren, en waait zich langzaam met een struisveer koelte toe. Verkoelend vocht bespeelt hare schoone ledsn eu op de oppervlakte van het water drijven de bladeren van geurig* zomer* bloemen in bonte mengeling; op een bank boven de badkuip sluimert de scboone zuster der badende in trage afmatting. De herfst. Vlammen stijgen van het offeraltaar op en beichynen het standbeeld met den baardigen Silenua om wiens voorhoofd zich ?wijnranken slingeren en van wiens slapen druiventrossen neerhangen. Eene hooge amphora met- den verschen most van dien herfst staat tegen den muur, een wynkruik staat midden in het vnur. Alles disnt om Dionysus (Baechus) voor de beste gave van den herfst te danken en voor het altaar zwaait in snellen danspas eene jonge Bacchante. In da rechterhand houdt zij de brandende fakkel, in de linker den fraai gevormden beker. Een krans versiert haar dik, donker haar en het pantervel hangt haar in schitterende kleurschakesring over arm en borst neder op het eenvoudig gewaad. Do wiatar. Aaa den voet van eene groote zuil zoekt eene familie be schutting voor de kou van den winter, Uit het draagbare kacheltje komt warmte en de damp van kokend eten; het eenvoudige maal is begonnen. De jonge moeder die tusschen het hoofd der familie en een aardig meisje misschien hare zuster zit, heft haar kindje vroolijk tot het frissche gelaat op, als moest het zich met haar verhengen over het warme hoekje en over het maal, dat haar wacht. Een vriendelijk beeld van eenvoudig* en toch zeer winterachtige behagelykheid. Het stuk Fredegoode en Gala vintha" is eene herhaling nit dan cyclttS van Ode tragedia eener eerbare vrouw." (Slot volgt). LETTERKUNDE. CRITIEK EN CANZONEN. Mr. Joav Bohl, C'insonen; Amsterdam by Brinkman OB Van dar Meulen, 1885. L liet is niet enkel voor de welluidendheid dat in dit opschrift de kritisk het eerste staat. De gedichte» moet ik alleen aanhalen om toa te lichten, wat ik ovi de beoordeeling van Mr. Bohls Canzonen wenseh te zeggen. Bovendien kan ik mij ontslagen rekenen van de moeite, een uitvoerig gemotiveerde meeniug over dezen bundel aan de hoofdzaak in deze regelen te doen voorafgaan. De kroniek-schrijver van de Nieuwe Gids heeft in de aflevering van Februari ons oordeel gepubliceerd; en terecht zou het onze vrienden kunnen verwonderen, dat een der redacteuren bet noodig achtte elders te herhalen, wat in het eigen orgaan gezegd ia op een wijze, die mj evenmin geroepen is te qualificeeren als te verbeteren» De Canzonen van Mr. Bohl leveren een bewijs dat misschien nooit door een ander geval in duidelijkheid is geëvenaard, hoe desperaat de toestand der Hollandsche letteren thans is. Daarom kom ik hier no? «eus op d«n bundel terug. IL Er is in de Nederlandsehe literatuur geen ander poëet, die tnet ten dermate ernstig gezicht zijne enormiteiten op het papier zet. De Heer Bohl verstaat de kunst om in elke u regel dien de goede God hem ver gunt te schryven, een mal figuur te slaan. Hij merkt er niets van, en weet van geen ophouden. Zijn onkreukbare deftigheid is genoeg om iemand de stuipen op het lijf te jagen. De Hollandsche beoordeelaars laten zich door de ernstige manieren van dezen koddigen dichter overbluffen, en ontvangen hem in hunne voorkamers met buigingen en complimenten. Ik heb slechts den lezer te verzoeken mij even te volgen, om hem te overtuigen. « * $ Dit is het eerste gedicht van den bundel, de inleiding fan da earst* afdeeling, die getiteld is Tijdgenooten: Ia eiken kring wordt weldo»nd licht gegoten, Aan geest en hart den triaachen dauw gegeven, Waardoor weer bloemen op het pad ontsproten. Geen, zoo misdeeld, of in zijn matte leven Is hem hoe schaarsch 't Jan zij iets lief» geschonden, Ea wordt hij goma tot beter sfeer verhoren ....

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl