De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 14 maart pagina 8

14 maart 1886 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

A M S l a K l) A M M K n, WEiKtvoLAU V U UK W E Uu n L* a W U. Wie deed bg nitgeblnsehten moed ontvonfcen ? Wie .heeft voor dwalen 't rechte pad ontsloten? Wie staan vermoeiden eterkend toe te lonken, Taazjj de groots en goed» tljdgenooten? . . . Ziedaar. Het ia haagt onbegonnen werk aan het kritiseeren van zulke Verzen te beginnen. Zy bevatten geen enkel goed en door den dichter .zelf gezien beeld; er zijn tal van onjuiste expressies in, die de dictie allardwaaat maken en aan het rijm zijn de gekste offers gebracht. Dauw geven aan geert en hart, ia een deftige, zoogenoemd dichterlijke manier van zeggen dat iemands geest en hart versterkt en verfrischt Wordt. De uitdrukking ia geen beeld, want het is onmogelijk zich iemands «geest en hart" voor te stellen als een veld of een akker. De auteur bespeurt dit misschien zelf, want hij laat er op volgen, dat door dezen dauw, bloemen ontsproten op het pad, dus niet op de plaats, waar de dauw is neergevallen. Een zotheid als deze bedoelt de poëet natuurlijk niet, maar door zijn gebrek aan fantazie om de dingen te tien die hij beschrijft, en zijn lamme, omslachtige manier van spreken, geeft hij zich het air van veel gekker dan hij is. En wordt hij soms tot teter sfeer geheven. is een karakteristiek vers voor dezen dichter, die nooit de woorden kiest welke zijne bedoeling nauwkeurig weêrgevet, maar links cu rechts grepen doet uit den grooten hoop van algemeene expressies en afgesleten beeld spraak, uit dien voorraad, waaruit da spreektaal en de krantenstijl wor den v. orzien, maar die kwalijk kan strekken voor goed proza of goede poëzie. De regels van het laatste couplet bevatten weer uitdrukkingen, die aan plastiek herinneren, maar die het wei beschouwd, niet zijn. De bewering dat groote en goede tljdgenooten vermoeiden toelouken"; en dan men iemand sterkend" kan toelonken. is een poëtische schouwiteit, die de lezers ook zonder mijn hulp aan het lachen zal maken Ik neem ten slotte den eersten regel: ID eiken krinsr wordt weldoend licht gegoten,... Weldoend licht" is nist plastisch gezegd, want licht kan alleen waar genomen worden in zfln eigenschappen van kleur en van intensiteit. Laten wjj aannemen, dat de schrijver geen plastiek gewild heeft, maar, na een zekere redeneering, ertoe gekomen ia, aan het licht deze kwaliteit toe» te voegen. Dan is gegoten" misplaatst, want licht-gieten" is een onge wone uitdrukking, en een, die eta zekere voorstelling van een beweging, dat is, een door onze zinnon waarneembare handeling, voor don goest roept. Een van beide is dus verkeerd: de poëet heeft een philosophisch of een plastische bedoeling gehad; in het eerste geval is de combinatie van een zichtbare verrichting, n.l. het gieten, met een onzienbare stof zijn fout gev^eest; iu het tweede, is het toekennen van een abstracte eigenschap aan een zelfstandigheid, die een handeling ondergaat, een vrij heid, die de verbeelding van den lezer te vergeefs tracht te voljzen. Dezelfde verwarring ontstaat uit het gebruik van het woord kring. Meent de dichter inderdaad oen kring, een cirkel ? Neen, want dan is zijn bedoeling onzinnig. Hij wil zeggen eeu vereeniging van meuschen, een kring in do maatschappij. Nu vergeet hij evenwel de oorspronkelijke kracht van dit woord, en neemt het klakkeloos uit de spreektaal over. Een eenigszins geoefend^ verbeelding ziet echter wat de Heer Bohl niet ziet, nj. het plastisch vermogen van de uitdrukking. En thans wordt voor iemand die poësie lezen kan, het vers: In elk n kling wordt weldoend licht gegoten, een boek met zeventig maal zeven sloten en zijn fantazie bezwijkt onder de pogingen om het toovcrwoord te raden, dat het zal doen openspringen. Te zeggen dat deze terzinen allen harmonischen samenhang missen, deze geheimzinnige bekoring van djn klank, die bij sommige dichters plastiek vervangt en philosophie, is de laatste hoop ontnemen aan hen, die nog mochten meenen, dat n deugd, moeilijker te omschrijven, bij den Heer Bohl de gebreken zou goed maken, waarvan men zich gemak kelijker rekenschap geeft. * * Het volgende gedicht -- de lezer ziet dat ik niet uitzoek, maar een voudig de bladen omsla het volgende gedicht is gewijd aan Koningin Emma en werd door den auteur geplaatst in het album, dat H. M. in 1879 te Amsterdam werd aangeboden. De Heer C. Vosmaer heeft dit vers geprezen in den Spectator van 6 Maart. Ik kom op de beoordeeling terug, maar wensen reeds nu de aandacht to vestigen op deze omstan digheid, die het verval van ons literair onderscheidingsvermogen kenmerkt. Ik heb gaen lust de terzinen, die der Eoniugin zijn voorgezet, hier te ontleden. Men zie uit eigen oogeu. Als mtiu bun de maskers van deftige, dichterljjke uitdrukking afneemt, dan blijft er eeu reeks vau slappe verzet) Over, die a aanstaren als domme gezichten. De Heer Busken Huet heeft over den koning en de koningin onlangs zeer onbeleefd gesproken, maar wat te denken van het enthousiasme in de volgende verzen: Uw rein gemoed, dat met da liefili toovert En bloemen strooit p voretwlijka vegen, Beeft Koning Will m's edel J;art veroverd. En daarom stroomt u aller wslliom t:g*n, Want zijn gelul' is hitr 't C/M/* van allen : 't Volk ia zgn Vurst, Je Vorat zijn Volk genegen. Voor arm en rijk toegankelijk en rechtvaardig, Doet hij hier wtlicaurt, roem (n vr*0,e iconen, ' Wees welkom Koningin, die, edclaardig, Hem met Uw schoon» "aveu wilt omgeven t Breng Hem geluk, d Koning 'is hei waardig; En englen weven rozsn in Uw lt vtn I Men zoekt te vergeefs in deze terzinen naar het flauwste spoor vaa eenig talent. Toch zijn zijn zij de moeite van het overschrijven waard, want iemand die soo jokken kan, moet de kunst om zulke ellendige ver zen te maken, er bij verstaan, om een eenigszins kompleet individu te zijn. . Ik heb niet aangehaald een tweetal regels, die nog wel zoo goed zullen uitkomen, als ik ze apart laat volgen. De Heer Bohl wil zeggen, dat onze koning wetenschap en kunst be schermt. Dit zotte mengelmoes van woordoa heeft bij noodig om zich uit te drukken. Waar Wetenschap en Knust victorie schallen, Komt Hij, giootmoedig, haar met laaw'ren kronen ? De Heer C. Vosmaer no-jrnt dit vers dat wezenlijk in vollen ernst op bladzijde 8 ea 9 van den bundel Canzonen is algedrnkt een fraai gedicht." F. v. d. G. (Wordt vervolgd). Eembranclt par Emile Michel. (Les Artistes célèbres; Librairia de L'Art. Paris. 1886). Les Musêes d'AHemagne. Cologne. Municb. Gassel. Par Emi le Michel. (Eibliothèque Internationale de L'Art. Paris 1886). De Heer Michel geeft ons in zijn ,,Rembrandt" niet alleen een resum van al wat in den laatsten tijd omtrent het leven en de werken van on zen grootsten kunstenaar bekend geworden is, neen, zijn boek is een kunstboek, den kunstenaar waardig, die het schreef. Want de schrijver ia een zeer begaafd landschapschilder, wien O. a. in het afgeloopen jaar de eer te beurt viel, een zijner schilderyen voor het Luxembourg aangekocht te zien. Hij is een vurig bewonderaar onzer oude school en het is een waar genot, hem over zijne lievelingsschilders Ruisdael, Hobhema, Wijnants, Van der Velde te hooren spreken. Bij Haarlem heeft hij zich zelfs de moeite getroost een aantal plekken op te zoeken, van waaruit Ruisdael deze schilderij, gene teekening heeft genomen, en is zelf aan het werk getogen. En ziet men de fraaie en uitvoerige studiëen, die daar het gevolg van zgn, dan gevoelt men, dat n de natuur n de kunstenaar die haar voor 200 jaren zoo bewonde renswaardig bestudeerde, onzen schrijver bezielden. Ja, Ruisdael y est pour quelque chose," in de knnstgewrochten van den Heer Michel. Maar dat hij, de landschapschilder, Rembrandt in al zijn Universaliteit" be grepen heeft, daarvan geeft het voor ons liggende werk een welsprekend getuigenis. Mr. Michel heeft een prachtigen, soms wegslependen stijl; zijne beschrijvingen van sommige schilderyen zijn meesterstukken en merkwaardig nauwkeurig. Terecht drukte L'Art", dit boekje bespre kende, zijne beschrijving van het familieportret te Brunswijk af. Dit werk, door Rembrandt in het laatst zijns levens geschilderd, hield men vroe ger voor het portret van den schilder met zijne derde vrouw en drie kinderen. Sedert De Roever bewees, dat Rembraudt slechts n maal wettig getrouwd was, en op het eind zijns levens geen drie zoo jeugdige kinderen bezat, viel deze uitlegging in duigen. De gelijkenis van den geportretteerde met Rembrandt is dan ook zeer gering (1). Ik kan n van deze schilderij, n van den stijl des Heeren Michel geen beter denkbeeld geven, dan den laatste hier aan het woord te laten. Hij zegt: Examinons donc simplement iei ce tableau et voyons ce qu'il peut nous apprendre sur Ie talent du maitre vers la fin de sa laborieuse existence. Pius eiicore que dans la Fiancée juive, l'exécution en est tr sapparente, et Rembrandt recourt ici a des procédés très-variés, a dea oppositions d'une audaee invraisemblable. On dirait que, sur Ie thème tres simple qu'il a choisi, il s'est proposéd'épuiser en quelque sorte toutes les ressources de la peinture. La lumière est concentrée en plein sur les cinq personnages: les deux chefs de la familie et les trois enfants. Avec l'éclat singulier de leur teint, l'intensitêpresque surnaturelle de vie qui les anime, avec l'éelair de leur regard, ils semblent des apparitions, mergeant des ténèbres accumulées autour d'eux. Dans eet effet, pousséa outranco, il y a place pour les noirs absolns et pour lesclartés les plus vives et entre ces termes extrêmes se déploient les mille nuan ces d'insaisissables dégradations. La couleur a les mêmes richesses. L'harmonie générale va du iaune au rouge; maïs c'est Ie rouge qui domine aves ses pompeuses splendcurs, avec dea brutalités soudaines et des dé' licatcsses adorables, avec des transparences chaudes, veloutées, profondes et des fanfares aiguës dont quelques dissonnances, jetées ca et la, exaltent encore la tonalité. C'est comme un crin merveilleux plein de coulées d'or qui ruissellent sur un fond de pourpre et de pierres précieuses aux chatoyantes scintillations. Au milieu de cea rayonnements qui jaillissent et se croisent, les formes s'accusent ou s'effacant tantöt simpleinent indiquées par Ie trait brun de l'esquisse, tantöt suivies dans leur dutail, tudices a, fond avec des ménagements extrêmes ou de subites décisious. A tous ces contrastes s'ajrutent encore ceux de la touche ellemême: fougueuse ou contenue, tnarteléc, crasée, on fondue et noyêe dans des fluidités onttueuses, donne'e avec la brosse, la hampe ou Ie couteau. Ici, sur des surfaces lisses getale une couleur aplanie; parfois même la toile est d nu, et, tout a cótó, se montrent des entassements de rugosités si'.perposeés ou sabrécs d'estafilades, et des paisseurs de pate dans Zesquelles les objets semblent modelés en relief. Il y a comme un» folie dans ces emportementa, et nous ne connaissons aucune oeuvre qui réunisse des contrastes aussi audacieux et des incoh rences aussi multipliées. Et cependaur, ces oppositions violeutes de la touche, ces fracas de tons, ces jeux de lumière, tout cela se tempère a distance. Eloignes-vous de quelques pas, les constructions se dégagent logiques et puissantes, les valeurs s'éqmübrent; la couleur chante son hymne radieux. La création du maitre vous apparait dans son unitésaisissante, avec aea séductions et son incomparable clat. Que vos yeux se détonrnent un moment de la toile enchanteresse, et tout ce gui Vavoisine vous semblera terne, insignifiant, inerte. Votre regard sera invinciblement ramene sur cette reuvre tonnante, vision et réalitétout a la fois, qui joint a la flottante poéaie du rêve toute l'énergie de la vie la plus intense." Niet waar, zulk beschrijven is ook een kunstwerk! En ik zou gaarno nog meer uit het boekje aanhalen, maar waartoe? Het is in het bereik

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl