Historisch Archief 1877-1940
DE AM {STERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ho. 456
glas; de sjouwerliede», die niet aaa het werk waren, stonden
. op ««a hoop ia de schaduw van het & nige steenen huis der stad,
ragden hunne voorhoofden af en flc ten zachtjes een wysje.
De espen en treurberken langs dan * waterspiegel, sliepen met
onbewegelijke bladen, en in de lucht bat Iden een paar zeer kleine
grijze wolkjes zich op kluchtige wijze t< n een figuur gevormd.
Een man trad naar buiten, op de stoi >p van het hotel, ilk ge
loof, de d.... zal mij halen, dat het ai Jg te heet is, om in het
mouwvest te loopen!" zeide hij driftig. H$ begon zich van zijn
vest te ontdoen (jas, baard en manchettei i waren reeds uitgetrok
ken). Hij scheen zich nu wat luchtige r te gevoelen en keerde
naar zyn gezelschap in de benauwde, rot 'kerige biljartzaal terug,
vanwaar hij gekomen was.
Hij mocht er wel wezen, met zijn zestij ? jaren en zijn gevricht
van ongeveer honderd kilo. Zijne lengte was niet van eenige
beteekenis.
>Hoe is 't kapitein," vroeg een klein heertje met een groot
hoofd en zwaren baard, >krijgen wij donda r?"
»Ik heb het commando nog niet gehoord. ?" .
?Bravo, soldaat!" riep eei derde, wien een baard ontbrak,
zoowel als gezetheid «n % vermogen om wat m te worden.
«Hoe sta ik er bij?" veoeg de kapitein aai a den markeur.
» Zeventig."
?Mijnheer bedoelt ponde)n."
De markeur lachte en
«weeg»Nu zal ik eens een bal maken «eo fara* aaea» dan zullende
beeren eens rien hoe een soldaat hm, een dl 'ommelsche geschie
denis het b toch hard! ft zou toch die ca npagnie wel willen
zien, die het tegen de oude ^zevende" konhoi tóen, met Jumbo
ja juist, met Jumbo, als aanvoerder."
»Wie is Jumbo?" vroeg die magere heer.
>Wat-blief? Dat raakt je niet. Moet je staan luisteren, als iemand
tot zich zelf'spreekt? Jumbo is een Amerikaajtueheolifant, die eea
beetje beter in bet vleesch zit, dan jij."
Nu ging hij over den rand van het biljart liggen en mikte met
woede op den bal. Daar k wan t de stoot, maar ea m stoot van ge weid,
zoodat het ivoor klonk. De Ifcapitein liep om <to tafel heen, om
van den anderen kant den genadeslag toe te br.nigen. De lange
stootte zijn buurman eens aan en wees lachende» op de honderd
ponden.
De markeur koa zich nu ook niet ernstig n teer houden. De
kapitein zag om; hy merkte dia1; hij het onderwerpt was van de pret.
>Ben-je ziek?" vroeg hij den langen.
?Hoe zoo?"
»VoeI je niet, dat je verschrikkelijk mager wcjrdt? zoo'n
penDenkoker!"
>Ik heb nooit bij eene vijandelijk r. ontmoeting tot ir tikpunt gediend."
»Hoe zou een uniform-knoop er op jou wel uitzien!"
»Zooals die dingen er altijdi uitzien als een; glimmende
spijkerkop op een ledige kist."
»Dat is al heel dwaas."
»Stoot maar liever."
»Je houdt den militairen stand i tas "voor overcompleet??
?Geheel en al."
»Ik ben het daarmede volkomen «en s," zeide de kleine.
»Jelui kunt het intusschen toch tnajar best vinden met ons
gverconoploetanl"
>Ja, dat is te zeggen, als jelui je (ld (slag hebt gekregen en meer
menschen begint te worden, of ter, i minste je best doet het te
worden stoot nu!"
Het gordijn hing onbewegelijk in het raam. De lucht scheen
zich ternauwernood omhoog te kunne) l houden.
Uit het water der rivier straalde de zon met verblindenden,
stekenden, onbeweeglijke» glans terug.
De kleine wolkengroep boven het bosch had zich nog geen
duimbreedte verplaatst.
Da kapitein stond rustig op zijn bilja rtkeu geleund en keek er
Baar, hoe de magere schoolmeester st ootte. De parels stonden
op zijn voorhoofd. De kleine apotheker genoot van het sodawater
dat hij zelf bad overgehaald.
Plotseling trof een verwijderd geluid d 8 ooren van den kapitein.
Hij snelde naar het venster en luisterde.
»Was dat?.... Wel neen!"
»Aan jou dikkert!"
Hij sprong op, als uit een droom wakk er geroepen, greep zijne
keu en stuurde zijn bal met een vaart i lis van een kanonkogel
over het laken.
»Je speelt zoo woest," zeide de kleine met het groote hoofd,
f Del je je niet goed in de warmte ?"
Hij gaf geen antwoord, maar stond al weder voorover gebogen,
voor een tweeden aanval gereed. Zijne oogen waren groot en rond
als biljartballen waarop de pupillen als kleine vliegenvlakjes zaten.
Daar moest iets buitengewoons die breede borgt ontroeren, want
in dit oogenblik was hij zich zelf niet. Een hartstochtelijk biljart
speler was hij altijd, evenals de beide andere heeren, hij was
het geweest sedert hij, vijf jaar geleden, zijn afscheid had ge
kregen maar die onrustige blikken was men volstrekt niet
bij hem gewoon.
s Op zij! bezemsteel!" snauwde hij op eens den schoolmeester,
die in den weg stond, af. Daar was de stoot, hij miste, wierp de
keu weg en laveerde opnieuw naar het venster. Men hoorde
weder dat bewuste geluid in de verte, nu duidelijker, dan flauwer
en wederom krachtiger; straks kon men klanken en woorden
onderscheiden, al naar dat het gezang, langs den slingerenden
weg, naderbij kwam.
»0p Narvas heide, op 't Poolsche zand op het slagveld van
Leipzig Lützens heuvel Nog is Finlands kracht niet ge
fnuikt nog "
De breede pakhuizen van patroon Karlsson vingen de woorden
op en de echo, die van de muren naar de markt terug rolde,
gaf slechts een verward gesoes te hooren.
Daar stond de tweehonderdponds-raensch op de stoep van het
hotel; al zijne zintuigen in n vereenigd het gehoor,
Aan dit einde van de stad was een lange straat die eene ver
binding met het eerstvolgend gehucht vormde; zij was slechts
zuinig bebouwd aan de ne zijde en aan den tegenoverliggenden
kant in het geheel niet. Daar had men het vrij gezicht op de
bergen, waarboven de zon nu allengs begon te dalen. Van deze
straat, of van dien straatweg, kwam het gezang en alles in den
omtrek luisterde alleen de berg antwoordde uit de verte:
Een edel doel wenkt op ons pad,
Ous staal ia scherp, vast onze hand "
Hij die daar op de stoep stond, verroerde geen lid. Alleen zijne
borst hijgde en zwoegde. Zou hij blijven staan of verdwijnen?
Had hij wel het recht om naar deze tonen en woorden te luis
teren, hij, zulk een oude kapitein die zijn afscheid had gekregen 7
Zeker, hij had deze zangers, maat voor maat, dit lied leeren zingen,
het was zijne heerlijkste muziek maar nu had hij daar immers
niets meer mede te doen? Hij wilde wegloopen, wilde zich ver
stoppen, onder het biljart, in de keuken, in het kolenhok, waar,
was immers hetzelfde, maar zijne voeten konden niet van de plek
afkomen, want die klanken, die welbekende tonen, hij had ze nu
in vijf jaren niet gehoord, hielden hem geboeid met banden die
met iedere seconde sterker werden. Nu waren zij geen vijftig
schreden meer van den hoek af de lucht weergalmde van het
ruw doch zuiver gezang; daar kwamen de menschen van alle
kanten aanloopen; zij draaf den de markt o ver, de jongens schreeuw
den D hoera!" en het ne raam voor en het andere na, werd
opengedaan.
Zonen van een volk, welka mannen "
klonk het en wederom gingen zij een hoek om.
«Manoeuvre!" riep een luide stem uit de menigte. Een oogen
blik bleef alles stil maar, toen hoorde men weder het maatvaste
stampen op de steenen het kwam nader; duidelijker en daar
blonk een sabel om den hoek en nu volgden een aantal uniformen
elkander op den voet; allen waren bestoven als waren zij den
weg over gerold.
Hij stond op de stoep, zonder jas of vest, in het volle zonne
licht. Hij herkende ze allen ja waarlijk, daar was hij ook nog,
die oude Rosengren, met zijne onverbeterlijke hanepooten, die hem
gewasschen en gebaad had en afgedroogd en geborsteld, in het
jaar vijf-en-dertig!
In het volgend oogenblik was hij ontdekt. Alles scheen voor
hem rond te draaien, want plotseling zag hij hoe honderdvijftig
aangezichten, baardige en gladde, oude en jonge, maar allen
stoffig hem aankeken; het was 't werk van n moment. Een
zucht »de oude kapitein!" ging als een electrieke vonk door de
gelederen; de bevelhebber hoorde het, dacht hetzelfde als de
troepen hief zijn sabel omhoog en riep:?» Leve kapitein Ström!"
Hoera, hoera!" klonk het tegen de muren van het hotel
aan. Nu raakten zijne voeten onder hem los; hij draaide en keerde
zich als een visch in het water en zij zagen de roode, gebor
duurde bretels verdwijnen, mitsgaders iets glimmende beneden
den breeden rug. Dat was zijne hand, die haastig naar
dengrooten, bonten zakdoek grabbelde.
De maan was over de wiegelende toppen van het dennenbosch
opgegaan; haar licht verspreidde zich rondom, toen de wolken