De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 21 maart pagina 13

21 maart 1886 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 1 hngwara aftrokken. Een eind ver het bcwch in, misschien «en halve mijl van de stad verwijderd?<? stond een steile, hoage rotswand, wiens echo nog nimmer zulke geluiden had weerkaatst als daar in dien zomernachi werden gehoord. »Pigloekan'', het geliefkoosd volksliedje, werd op de trompet gespeeld, van tijd tot tijd door vroolijk gezang en luid gelach overstemd. De vogeltjes in het bosch, die er nog niet aan dachten hunne reis naar het zuiden te ondernemen, maar die voorloopig nog moeite genoeg hadden de jongen in het nest te houden en ze . voor ongelukken te bewaren, hadden slil en uit hun slaap opge schrikt, naar de eerste tonen geluisterd. Spoedig begrepen zij, dat deze muziek niet gevaarlijk voor hun was en toen stemden zij mede in, totdat zij opnieuw slaperig werden en de snaveltjes weder op hunne plaats in de rugveeren terug keerden. De oude kraaien, .boven op de rots, hadden al dien tijd doodstil gezeten, zij wantrouwden alles wat van menschen kwam. Deze rots vormde n muur voor een open plaats in het bosch; de andere afslui tingen werden door zware donkere dennen gevormd, waartusschen hier en daar een witte wilgenstara vroolijk afstak. De zaal prijkte met een tapijt, zooals er nimmer fraaier is geweven fijn gras met dauw-parelen bestrooid. De maan nam de verlichting voor hare rekening. Zij was nu tot op den rand der rols geklom men waar de heideplantjes een prachtige zoMerlijst vertegenwoor digden, tusschen grijs en rood, schitterend graniet, door het reine, blauwe luchtgewelf overdekt. De kapitein die de zevende compagnie aanvoerde, \vistdebeste bivouakplaats wél te kiezen. Verderop, naar den boschrand, kon men ia den maneschijn de bajonetten op een aantal gekoppelde geweren zien glinsteren. Op een kleinen afstand was het wachtvuur nog niet geheel uitgedoofd. Daar zat een rekruut, met een trom vóór zich, het begin, of het vervolg van een brief aan zijn meisje, met potlood te schrijven. Maar binnen den rotswand ging het vroolijk toe. De meisjes Uit den omtrek hadden met geoefende ooren de tonen van »het lokkertje" opgevangen en zij waren in den aanvang voorzichtig en weifelend, maar allengs moediger, vooral toen ook knapen uit het stadje zich op den weg vertoonden, naar het bosch gegaan. Het ys tusschen hen en »de mannen der glimmende knoopen" was spoedig gebroken. De kapitein vatte de positie en tegelijk een flinke boerendaern om het middel en daar draaide hij om den speelman honen, zoo snel als de gedachten in het hooid van hat meisje. Nu was het dansen weldra in vollen gang. Uit de stad stroomden hoe langer hoe meer menschen naar liet bosch. De kring om de dansenden werd hoe langer hoe dichter en bonter. De muzikant, een stoere knaap uit het naaste dorp, hield onvermoeid vol. In den kring stonden ook een paar jonge officieren die hunne oogen over de menschen en over de schoone omgeving lieten gaan. De ne vestigde toevallig zijn blik op de omtrekken van de rots, die zoo scherp tegen den blauwen hemel afstaken. Een zeker voorwerp, dat te groot scheen voor een menschenhoofd, maar toch wel als een zoodanig gevormd scheen te wezen, bewoog zich daar boven. (Skt volgt.) IflJJÏDEBUUT IN DE NIEUWE WERELD. III. Ticket", riep mg de conducteur toe, toen de trein reeds geruimen tjjd in beweging was; ik sprong op, aocht in alle zakken; maar natuur lijk <tevergoef«. Waar moet ge heen?" Naar Snsquehanna." Waar hebt ge uw kaartje gekocht ? Ik nmmda het station waar ik ingestapt was, zocht schijnbaar nog naar mijn kaartje en wachtte de dingen die komen zouden. Toen de conducteur weer kwam zeide ik hei kaartje niet te kunnen vinden, zeker had ik het verloren. Hjj trok af. Bg de volgende halte gebeurde er niets, het signaal tot vertrekken werd gegeven en ik reed mee. Recht gerust was ik echter niet met de «aak. Aan het volgend station kwam de con ducteur weer bij mg en Beide, dat h$j mij niet verder kon meenemen; ik had maar een kaartje gehad tot aan dat en dat station en moest den trein verlaten. HU had namelijk op het vorige station getelegrafeerd naar dat waar ik ingestapt was en omdat daar geen kaartje voor Susquehanna W&s verkocht, was mijn bedrog aan het licht gekomen. Ik waa echter 120 mylen gevorderd, maar stond nu midden in den nacht op straat zonder huissleutel. Weemoedig staarde ik den verdwjjnenden trein na; maar gelukkig was de wachtkamer van het station open en hier bracht ik den nacht door. Het overige mijner reis legde ik te voet af en beperkte mijne uitgaven tot een minimum. Zoo kwam ik eindelijk in den avond in de bergstad Susquehanna aan. De stad deels tegen een begroeiden heuvel aan gebouwd maakte door de vele liohten die door het hout schemerden een schoenen indruk. En tack had ik bijna de stad nooit bereikt. Na het stadje Germanvüle of Ctarmantown te «\jn doorgaloopea, bat was reads zeer douker, bevond ik'dat de twee spoorbanen tot n saamsmolten en ik werd bezorgd voor treinen. Ik vraagde eene vrouw die aan den weg stond of er een trein van eene of andere richting te wach ten ware en deze vraag werd met neen" beantwoord. Voorzichtigheids halve ging ik terzijde van de spoorbaaan loopen, want het was pik donker en waaide knapjes bard zoodat een naderende trein moeieigk te hooren was. Het moeielijk loopen was oorzaak dat ik mij weder mid den op de baan begaf. Gelukkig keek ik om en zag tot mtjn ontzetting een trein vlak achter mg aankomen. Ik had nog juist den tijd mij naast de spoortaven plat op den grond te werpen en de trein suisde langs nuj voorbij. Nu, dacht ik, dat is wel een bewijs dat ie stervensuurtje nog niet geslagen is; dus maar weer moedig voorwaarts. In Susquehanna waren geen kolenmijnen, maar men zeide mij dat ze te CavboQville waven, 16 mijlen verder. Den volgenden dag jumpte" ik op een personentrein; maar de conducteur liet stilhouden en ik moest er weer af. Later op den dag gelukte het mij echter in een ledige bose car" (overdekte wagen) te klimmen en zoo arriveerde ik 's avonds te Carbonville. Hier vernam ik dat er maar weinig kans bestond werk te krijgen doch Scranton was een grooto stad met veel fabrieken; daar sou ik ongetwij feld bezigheid vinden. Ik bezat nu niefca meer dan een paar cents en daar het spoorstation 's nachts niet open was, wendde ik mij naar het politie bureau, waar mij voor dien nacht huisvesting werd gegeven. De politie commissaris een Pennsylvaniër-Dnitscher, gaf my den volgenden morgen nog een ontbijt op den koop toe, en liet mij toen gaan. Nu had ik nog 18 mijlen afteleggen voor ik te Scranton was. Op den weg daarheen kwain ik langs verscheiden kolenmijnen, waar ik naar werk informeerde. Bij een werd ik dan ook aangenomen om den volgenden morgen als noodhulp in dienst te treden. Men wees mij een kosthuis en ik verkwikte mij eindelijk weer eens aan een goed maal. Den volgenden morgen ging ik dus don grond in. De lamp werd mij op den hoed gebonden en zoo hield ik voor den eersten maal mijn intocht in de onderwereld. Wij bestegen wagentjes, die door muildieren getrokken worden en op spoorstaven loopen, en legden een beduidend eind weegs in horizontale richting af. Daarna werd er een soort rendez-vous gehou den en ik werd ten slotte toegewezen aan een ierschen mijnwerker. Deze meende wel is waar dat ik beter bij een German fellow" een duitsch arbeider, passen zou; doch wat kon ik daaraan doen? De ier hakte de kolen los en ik begon ze op de in de nabijheid staande wagens te laden. Hij bleef echter gestadig mopperen: I don 't want a German fellow, You better go to a Dutchman"; en ten slotte nam h\j mij eenvoudig de schop af en zeide dat hij mij niet kon gebruiken. Ja, wat moest ik doen? Na lang zoeken vond ik den uitgang uit het labyrinth van gangen en vond daarbuiten den man die mg daags te voren had aangenomen. Toen ik hem meedeelde hoe ik gevaren was, zeide hij dat ik maar weer terug moest gaan, dan zoude de ier mij wel bij zich houden. Doch dat deed ik niet. Ik was nu nog maar 4 m\jlen van Soranton af en naar alle beschr vingen had ik gegronde hoop daar beter werk te zullen vinden. Spoedig bereikte ik Scranton. Toen ik informeerde waar het beat werk te krijgen zoude zijn, verwees men mij naar de staalstavenfabriek van de Lackawanna Iron & Goal Company. Het was ongeveer middag toen ik een der voormannen om werk vraagde en deze mij zeide dat hij om n uur iemand bij den aschbak" kon gebruiken. Nu moest ik helpen de aech onder de ketels weg te schoppen en op de wagens te laden; later werd ik ingedeeld bij de gewone werklieden tegen een daggeld van 1.20 Doll. Ik vond een kosthuis bii Pennsylvanier-Daitschers. Het was nog enkele dagen voor kersmis en ik was hartelijk blijde met dat feest, niet alleen onder dak te z\jn, maar ook werk gevonden te hebben. Voor bost en logies werd mij 18 dollars 'smaands berekend. Op deze groote fabrieken zoowel als in de kolenmijnen in Pennsylvania wordt b^jna altijd smaandelijks betaald. De nieuw aangekomene werkman heeft flus, in het ongunstigst geval, omdat de betalingen tusschen den 20en en 25en val len, vijf of zes weken te wachten voor hij agn eerste geld ontvangt. Aau zulke etablissementen zijn echter zoogenaamde Company Wars* houses" (Compagnie Magazijnen) verbonden. In deze magazijnen kan men van allos krijgen: eetwaren, kleêren, gereedschappen, kortom alles wat mea hier onder de levensbehoeften telt. De magazijnen krijgen een lijst van de dagloonen der arbeiders en voor het bedrag dat men te vor deren heeft, kan men goederen koopen. Alles wat men in deze winkels koopt, is zeer goed, hoewel altgd wat duurder dan in andere winkels. In zulk een magazgn zijn dikwgls 20 a 30 winkelbedienden. Hun salaris is voor Amerika niet groot; 25 dollars 's maands, zonder kost of logies is ongeveer het gemiddeld salaris voor de gewone klerken, en dat is niet veel in een land waar eene sigaar van minder dan 5 cents niet te koop is. Nu toch over zaken sprekende, wil ik hier even melding maken van eene pennsylvanische wet, die niet alleen volkomen goed is bevonden, maar ook aan de gewoonte van borgen volkomen een einde heeft ge maakt. Geeft een handelaar een kalant een langer krediet dan eens maand dan is de schuld eerst elf maanden daarna volgens de wet invor derbaar. De handelaars weigeren dus, ala eene maandrekening niet ob tijd is betaald, alle verdere krediet. Mijne kleêren waren natuurlijk versleten geraakt en ik had dos eefie aanwijzing op de Company store" noodig. Ik verzocht mgn Voorman schriftelijk in het Engelsch om dezelve, en deed dat met opzet, denkende er konden omstandigheden zijn waarin het goed was dat hij wist dat ik goed schreef en ik de Engelsehe taal machtig was. Het zou immers zoo 01 mogelijk niet zijn dat hg mij later eene andere en betere betrekking kon bezorgen op het groote etablissement. (8tot volgt)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl