Historisch Archief 1877-1940
DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
1 hngwara aftrokken. Een eind ver het bcwch in, misschien
«en halve mijl van de stad verwijderd?<? stond een steile, hoage
rotswand, wiens echo nog nimmer zulke geluiden had weerkaatst
als daar in dien zomernachi werden gehoord. »Pigloekan'', het
geliefkoosd volksliedje, werd op de trompet gespeeld, van tijd
tot tijd door vroolijk gezang en luid gelach overstemd.
De vogeltjes in het bosch, die er nog niet aan dachten hunne
reis naar het zuiden te ondernemen, maar die voorloopig nog
moeite genoeg hadden de jongen in het nest te houden en ze
. voor ongelukken te bewaren, hadden slil en uit hun slaap opge
schrikt, naar de eerste tonen geluisterd. Spoedig begrepen zij,
dat deze muziek niet gevaarlijk voor hun was en toen stemden
zij mede in, totdat zij opnieuw slaperig werden en de snaveltjes
weder op hunne plaats in de rugveeren terug keerden. De oude
kraaien, .boven op de rots, hadden al dien tijd doodstil gezeten,
zij wantrouwden alles wat van menschen kwam. Deze rots vormde
n muur voor een open plaats in het bosch; de andere afslui
tingen werden door zware donkere dennen gevormd, waartusschen
hier en daar een witte wilgenstara vroolijk afstak. De zaal prijkte
met een tapijt, zooals er nimmer fraaier is geweven fijn
gras met dauw-parelen bestrooid. De maan nam de verlichting
voor hare rekening. Zij was nu tot op den rand der rols geklom
men waar de heideplantjes een prachtige zoMerlijst vertegenwoor
digden, tusschen grijs en rood, schitterend graniet, door het reine,
blauwe luchtgewelf overdekt.
De kapitein die de zevende compagnie aanvoerde, \vistdebeste
bivouakplaats wél te kiezen. Verderop, naar den boschrand, kon
men ia den maneschijn de bajonetten op een aantal gekoppelde
geweren zien glinsteren. Op een kleinen afstand was het wachtvuur
nog niet geheel uitgedoofd. Daar zat een rekruut, met een trom
vóór zich, het begin, of het vervolg van een brief aan zijn meisje,
met potlood te schrijven.
Maar binnen den rotswand ging het vroolijk toe. De meisjes
Uit den omtrek hadden met geoefende ooren de tonen van »het
lokkertje" opgevangen en zij waren in den aanvang voorzichtig
en weifelend, maar allengs moediger, vooral toen ook knapen
uit het stadje zich op den weg vertoonden, naar het bosch gegaan.
Het ys tusschen hen en »de mannen der glimmende knoopen"
was spoedig gebroken. De kapitein vatte de positie en tegelijk
een flinke boerendaern om het middel en daar draaide hij
om den speelman honen, zoo snel als de gedachten in het hooid
van hat meisje. Nu was het dansen weldra in vollen gang.
Uit de stad stroomden hoe langer hoe meer menschen naar
liet bosch. De kring om de dansenden werd hoe langer hoe
dichter en bonter. De muzikant, een stoere knaap uit het naaste
dorp, hield onvermoeid vol.
In den kring stonden ook een paar jonge officieren die hunne
oogen over de menschen en over de schoone omgeving lieten
gaan. De ne vestigde toevallig zijn blik op de omtrekken van
de rots, die zoo scherp tegen den blauwen hemel afstaken. Een
zeker voorwerp, dat te groot scheen voor een menschenhoofd,
maar toch wel als een zoodanig gevormd scheen te wezen, bewoog
zich daar boven.
(Skt volgt.)
IflJJÏDEBUUT IN DE NIEUWE WERELD.
III.
Ticket", riep mg de conducteur toe, toen de trein reeds geruimen
tjjd in beweging was; ik sprong op, aocht in alle zakken; maar natuur
lijk <tevergoef«.
Waar moet ge heen?"
Naar Snsquehanna."
Waar hebt ge uw kaartje gekocht ?
Ik nmmda het station waar ik ingestapt was, zocht schijnbaar nog
naar mijn kaartje en wachtte de dingen die komen zouden. Toen de
conducteur weer kwam zeide ik hei kaartje niet te kunnen vinden, zeker
had ik het verloren. Hjj trok af. Bg de volgende halte gebeurde er niets,
het signaal tot vertrekken werd gegeven en ik reed mee. Recht gerust
was ik echter niet met de «aak. Aan het volgend station kwam de con
ducteur weer bij mg en Beide, dat h$j mij niet verder kon meenemen;
ik had maar een kaartje gehad tot aan dat en dat station en moest den
trein verlaten. HU had namelijk op het vorige station getelegrafeerd naar
dat waar ik ingestapt was en omdat daar geen kaartje voor Susquehanna
W&s verkocht, was mijn bedrog aan het licht gekomen.
Ik waa echter 120 mylen gevorderd, maar stond nu midden in den
nacht op straat zonder huissleutel. Weemoedig staarde ik den
verdwjjnenden trein na; maar gelukkig was de wachtkamer van het station
open en hier bracht ik den nacht door. Het overige mijner reis legde
ik te voet af en beperkte mijne uitgaven tot een minimum.
Zoo kwam ik eindelijk in den avond in de bergstad Susquehanna aan.
De stad deels tegen een begroeiden heuvel aan gebouwd maakte door
de vele liohten die door het hout schemerden een schoenen indruk. En
tack had ik bijna de stad nooit bereikt.
Na het stadje Germanvüle of Ctarmantown te «\jn doorgaloopea, bat
was reads zeer douker, bevond ik'dat de twee spoorbanen tot n
saamsmolten en ik werd bezorgd voor treinen. Ik vraagde eene vrouw die
aan den weg stond of er een trein van eene of andere richting te wach
ten ware en deze vraag werd met neen" beantwoord. Voorzichtigheids
halve ging ik terzijde van de spoorbaaan loopen, want het was pik
donker en waaide knapjes bard zoodat een naderende trein moeieigk
te hooren was. Het moeielijk loopen was oorzaak dat ik mij weder mid
den op de baan begaf. Gelukkig keek ik om en zag tot mtjn ontzetting
een trein vlak achter mg aankomen. Ik had nog juist den tijd mij naast
de spoortaven plat op den grond te werpen en de trein suisde langs nuj
voorbij. Nu, dacht ik, dat is wel een bewijs dat ie stervensuurtje nog
niet geslagen is; dus maar weer moedig voorwaarts.
In Susquehanna waren geen kolenmijnen, maar men zeide mij dat ze
te CavboQville waven, 16 mijlen verder. Den volgenden dag jumpte" ik
op een personentrein; maar de conducteur liet stilhouden en ik moest
er weer af. Later op den dag gelukte het mij echter in een ledige bose
car" (overdekte wagen) te klimmen en zoo arriveerde ik 's avonds te
Carbonville.
Hier vernam ik dat er maar weinig kans bestond werk te krijgen doch
Scranton was een grooto stad met veel fabrieken; daar sou ik ongetwij
feld bezigheid vinden. Ik bezat nu niefca meer dan een paar cents en daar
het spoorstation 's nachts niet open was, wendde ik mij naar het politie
bureau, waar mij voor dien nacht huisvesting werd gegeven. De politie
commissaris een Pennsylvaniër-Dnitscher, gaf my den volgenden morgen
nog een ontbijt op den koop toe, en liet mij toen gaan.
Nu had ik nog 18 mijlen afteleggen voor ik te Scranton was. Op den
weg daarheen kwain ik langs verscheiden kolenmijnen, waar ik naar
werk informeerde.
Bij een werd ik dan ook aangenomen om den volgenden morgen als
noodhulp in dienst te treden. Men wees mij een kosthuis en ik verkwikte
mij eindelijk weer eens aan een goed maal.
Den volgenden morgen ging ik dus don grond in. De lamp werd mij
op den hoed gebonden en zoo hield ik voor den eersten maal mijn intocht
in de onderwereld. Wij bestegen wagentjes, die door muildieren getrokken
worden en op spoorstaven loopen, en legden een beduidend eind weegs
in horizontale richting af. Daarna werd er een soort rendez-vous gehou
den en ik werd ten slotte toegewezen aan een ierschen mijnwerker. Deze
meende wel is waar dat ik beter bij een German fellow" een duitsch
arbeider, passen zou; doch wat kon ik daaraan doen?
De ier hakte de kolen los en ik begon ze op de in de nabijheid staande
wagens te laden. Hij bleef echter gestadig mopperen: I don 't want a
German fellow, You better go to a Dutchman"; en ten slotte nam h\j mij
eenvoudig de schop af en zeide dat hij mij niet kon gebruiken. Ja, wat
moest ik doen?
Na lang zoeken vond ik den uitgang uit het labyrinth van gangen en
vond daarbuiten den man die mg daags te voren had aangenomen. Toen
ik hem meedeelde hoe ik gevaren was, zeide hij dat ik maar weer terug
moest gaan, dan zoude de ier mij wel bij zich houden. Doch dat deed
ik niet.
Ik was nu nog maar 4 m\jlen van Soranton af en naar alle beschr
vingen had ik gegronde hoop daar beter werk te zullen vinden.
Spoedig bereikte ik Scranton. Toen ik informeerde waar het beat
werk te krijgen zoude zijn, verwees men mij naar de staalstavenfabriek
van de Lackawanna Iron & Goal Company. Het was ongeveer middag
toen ik een der voormannen om werk vraagde en deze mij zeide dat hij
om n uur iemand bij den aschbak" kon gebruiken.
Nu moest ik helpen de aech onder de ketels weg te schoppen en op
de wagens te laden; later werd ik ingedeeld bij de gewone werklieden
tegen een daggeld van 1.20 Doll.
Ik vond een kosthuis bii Pennsylvanier-Daitschers. Het was nog enkele
dagen voor kersmis en ik was hartelijk blijde met dat feest, niet alleen
onder dak te z\jn, maar ook werk gevonden te hebben. Voor bost en
logies werd mij 18 dollars 'smaands berekend. Op deze groote fabrieken
zoowel als in de kolenmijnen in Pennsylvania wordt b^jna altijd
smaandelijks betaald. De nieuw aangekomene werkman heeft flus, in het
ongunstigst geval, omdat de betalingen tusschen den 20en en 25en val
len, vijf of zes weken te wachten voor hij agn eerste geld ontvangt.
Aau zulke etablissementen zijn echter zoogenaamde Company Wars*
houses" (Compagnie Magazijnen) verbonden. In deze magazijnen kan
men van allos krijgen: eetwaren, kleêren, gereedschappen, kortom alles
wat mea hier onder de levensbehoeften telt. De magazijnen krijgen een
lijst van de dagloonen der arbeiders en voor het bedrag dat men te vor
deren heeft, kan men goederen koopen.
Alles wat men in deze winkels koopt, is zeer goed, hoewel altgd wat
duurder dan in andere winkels. In zulk een magazgn zijn dikwgls 20 a
30 winkelbedienden. Hun salaris is voor Amerika niet groot; 25 dollars
's maands, zonder kost of logies is ongeveer het gemiddeld salaris voor
de gewone klerken, en dat is niet veel in een land waar eene sigaar van
minder dan 5 cents niet te koop is.
Nu toch over zaken sprekende, wil ik hier even melding maken van
eene pennsylvanische wet, die niet alleen volkomen goed is bevonden,
maar ook aan de gewoonte van borgen volkomen een einde heeft ge
maakt. Geeft een handelaar een kalant een langer krediet dan eens
maand dan is de schuld eerst elf maanden daarna volgens de wet invor
derbaar. De handelaars weigeren dus, ala eene maandrekening niet ob
tijd is betaald, alle verdere krediet.
Mijne kleêren waren natuurlijk versleten geraakt en ik had dos eefie
aanwijzing op de Company store" noodig. Ik verzocht mgn Voorman
schriftelijk in het Engelsch om dezelve, en deed dat met opzet, denkende
er konden omstandigheden zijn waarin het goed was dat hij wist dat ik
goed schreef en ik de Engelsehe taal machtig was. Het zou immers zoo
01 mogelijk niet zijn dat hg mij later eene andere en betere betrekking
kon bezorgen op het groote etablissement.
(8tot volgt)