Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND,
Ho. 456
Op Bekeren dag liet hij zich in het bijzijn van Roqneplan deze ver*
?achting ontvallen: 't Is mogelijk dat men mij bewondert) maar ik
«oei, dat da menschen niet van mjj houden.
En h$ had 't werkelijk bg het rechte eind. Men heeft nooit van hem
gthovdaa, al deed mj ook steeds alle moeite om vriendelijk en lief te
wnen, aeU» tegenover den minsten noten-kraker. Er was in dien man
iets onuitsprekelijk sombere, wat de menschen op een afstand hield.
A. B.
LETTERKUNDE.
CRITIEK EN CANZONEN.
(Slot)
Om van de Canzonen alles te zeggen wat er van te «eggen is, zou
men alles moeten citeeren. Pas heeft men eenige voorbeelden uitgekozen
of men vindt op een volgende pagina andere, die de eerste weer over
treffen. Zoo gaat het door. Men raakt aan de grenzen van zijn woor
denboek, en begint te begrijpen dat het onmogelijk is, iemand die het
werk niet zelf gelezen heeft, de doordringen van het mirakel, dat hier
in de Nederlandsche literatuur ia voorgevallen.
.Aan bet groote gedicht De Oosterlinge, zal ik de overige plaatsen
ontleenen, om tenminste een schijn van uitvoering te geven aan de uiterst
eware taak, den lezer een denkbeeld te schenken van het gehalte der
gedichten die men in 1886 kan uitgeven en die ia den Qiaa en in
den Nederlandschen Spectator geprezen worden.
De Heer Bohl wil zeggen dat twee jonge lieden bevreesd zijn voor
eikaars liefde. Paul heeft zijne redenen om de genegenheid van Irma te
drachten. Wat anders dan een brein, verstoord door volkomen gebrek aan
artistiek gevoel en door een waanzinnige passie voor bombast,, kan er op
komen, dien toestand door deze woorden uit te drukken: (bl.213).
Indien iets ongekend» haar zoet kan streden,
D»n zijn 't da stralen van Paui's donkere oogon,
Ba diepe schrik bering hem bij 't vermoeden,
Met teeUc vermogen eg haar ziel in vlogen.
Wanhopig had hij zich reeds moeten hoeden
Voor 't licht, dat in baar bruine starren lonkte,
Alleen naar 't scheen, om 't vreeilijk vuur te voeden,'
Dat onder de aach vernielend in hem vonkte.
EO had geworsteld, schier met duldloos lijden,
Om 't paradijsbeeld, dat reeds in hem pror.Jcie:
Ka tranen der vergetelheid te vlijden .....
Zon iemand, die zjjn zinnen by elkaar heeft, en in 't by'zonder acht
geeft op het verband en de plaats van de gecursiveerde gedeelten, deze
elf regels knnnen door lezen, zonder dat hem de tranen van het lachen
over de wangen loopen?
De beschrijving van een mooi meisje luidt als volgt: (bl. 216)
O feind! met roos en lelie op dt wangen;
Juweel in 't oog; satijnglans langs de haren;
Wie, elk wordt door een nectarrois bevangeitf
Wien zich ow liefde en onschuld openbaren. ?'. l }
Hier is de oude beeldenkraam, maar doorelkaar gegooid met een vaar
digheid, die in elk woord een absurditeit legt.
In al deze citaten is het koude proza uit de ziel van den vervaardiger
half bedekt met een glans van ridicule beeldspraak en quasi phüosophie;
maar aelfa van deze armzalige sieraden heeft onze auteur niet altijd
voldoenden voorraad bg de hand. Dan vervalt hij in de misselijkste
rijmelarij, die het air heeft van een oude coquette, ontdaan van haar
valsche tanden en gevuld corset.»
Wat «egt men van deze bespiegeling ? (bl. 230.)
't Ia waar, dat niemand veel voldoening raapt»
Olt onbeperkt vertrouwen van- de vrouwen;
Utar ook, dat zelden Het haat iets ontkaapte,
Dat zg voor zich van 't hoogst gewicht beschouwen
Als ze ergens haar belang ter waagschaal weten,
Kunt ge onvoorwaard'Hjk op haar zwijgen bouwen.
Daargelaten nog de bespottelijke manier van zeggen: welk mensch
zegt Ooit: ik heb voldoening geraapt; of: ik weet mija belang ter waag
schaal ? wat een grove uitval in dit gedicht, waar ailerlei wijze en
edele gevoelens met de akeligste ostentatie op den voorgrond worden
geschoven.
Miserabel van platheid mogen ook de volgende coupletten heeten;
(blz. 231) twee jeugdige menschen, Felix en Zelia, zien elkaar:
Zij vonden in elkaar toen veel behagen,
En stellig scheen 't, schoon zij van min niet spraken
Dat hij zou slagen in het koene wagen,
Indien liij 't prinslijk kind het hof ging maleen,
Om daarna aan den vorst haar liand ie vragen
Bn over al haar lêvinsheil te waken.
De stjjve deftigheid in de dictie: behagen vinden in elkaar, 't koene
wagen, over al haar levensheil te waken, doet de lamheid van de
ver8en nog sterker uitkomen.
***
Nog enkele losse aanhalingen; eenige verspreide staaltjes, en wij nemen
van deze poëzie afscheid.
«»n vrouw die door smart vernietigd is, heet het:
.... Kon die arme nu geen traan meer plengen
Lag elkt snaar der genuwharp verbroken. ....
De Heer Bohl KOó blind als een mol. Wanneer men hoort spreke»
van een pad, die in een schaduw bleef gedoken," zon men meenen dat
het dier van dien naam bedoeld werd: niet zoo deze poSet, dte hfld
kalm schrijft:
Opdat het droevigste aller levenspaden
Niet in eenw'ge schaduw bleef gedoken.
Hoe het mogelijk is zich een levenspad" voorstellen, gedoken ia 6BD
schaduw," blijft een moeieljjke vraag.
Alles wordt in deze dictie gepersonifieerd :
......... grauwe schemert tante»
Onwillig binnen dooi de kleine ramen, . . .
In een somber vertrek :
i . . hoiulen angst en schrik 's nachts samtmyraJem,
Van iemand die bewusteloos wordt, leest men :
Verward heeft haar de rede opeens verlaten,
waardoor natuurlijk iets anders wordt gezegd dan de dichter bedoelt.
Iemand die kwaad doet, is een verpleegster" der misdaad.
De Oosterlinge wordt ergens in een badplaats met groote
vreugdeiewijzen ingehaald:
liet buitenland weerklonk van jubelkreten,
Aan bloemensiangtn liet het vlaggen hangen,
Die haar met vroolijk wapp'ren welkom heetten,
Ik eindig dit gedeelte van mijn opstel met eenige aanhalingen uit 'a
Heetea Bohl's proza, dat dezelfde potsierlijke zucht naar opgeschroefd*
heid verraadt, die wij thans in zijn poëzie hebben leeren kennen.
Op bladzijde 3 lezen wij een bericht betreffende het vers aan de koningin:
Bij het huwelijk van Z. M. Koning Willem III met Hare Vorstelijke
Hoogheid Prinses Adelheid Emma Wilhelmina Theresia
van Waldeck Pyrmont den 7 Januari 1879 in het paleis te
Pyrmont voltrokken werden Wetenschap en Kunst in Nederland
uitgenoodigd, een album samentestellen, dat der koningin bij hare plech
tige intrede binnen Amsterdam, zou worden aangeboden. Dit geschiedde
den 22 April 1879. Behalve de Eerste Zang van Dante's Paradijs, in
nedeiiandsche terzinen, bevatte het album bijgaand gedicht, op noten
gezet door den toonkunsteuaar en advokaat Mr. H. A. Viotta".
Men zou reeds dadelijk kunnen betreuren dat de Heer Viotta het ge
dicht niet geheel ergens anders dau op no'on" gezet had. Maar welk
een komisch opgeblazen manier van zich uit te drukken : werden W. en
K. in Nederland uitgenoodigd, een album samen te stellen."
De preciese data, de plechtige intrede", de kinderachtige opsomming
van titels eu namen maken dit stukje proza tot een wonderlijk fragment.
Nog dwazer is het volgende :
Het viel mij te beurt vele edelen op don levensweg te ontmoeten.
(Deftig gezegd ! Met edelen bedoelt de auteur edele menschen, niet edel
lieden, gelijk men misschien zou denken). Tot de eersten hunner be
hoorde Cornelis Stolk, geb. te Kethel 28 Jan. 1799 ; priester gewijd 21
Dec. 1824; Kap. te Sassenheim 31 Dec. 1824; Past. te Middelharuis IS
April 1831 ; past. te Zierikzee. 21 Sep. 1836 ; past. te Leidschendam 18
Dec. 1848; naar den hemd verhuisd 15 Mei 1874; begraven te Veur op
St. Agata'sberg; 18 Mei IS 74. Hij was een man van uitgebreide ken
nis; enz."
Wien zou de Heer Bohl denken, dat deize nauwkeurige Ivjstvanjaaren
dag interesseerde als inleiding tot een gedicht op den pastoor? Kaar
den hemel serfniisd" is een ernstige expressie bij dezen schrijver, die er
het kluchtige op deze plaats niet van gevoelt. En ten slotte:
Dinsdag 4 Juli 1882, aan een buitenlandsche zee- en badplaats.
Op de ontbijttafel een met floers omgeven boek- Daarin bladerende,
vormt zich omvilltlccurig eene meeniug nopens de onbekende eigenares;
er is niemand om nopens haar in te lichten. Een ligto tred onder de
veranda Daar verschijnt, zij. wier indrukwekkend mterlyk het
voortreffelijk beeld is van haar hoofd en hart ---- Hare talenten op ver
schillend gebied zijn in overeenstemming met haar helder Verstand, hare
schoonheid en goedheid. Tot de verschillende talen, welke aij uitstekend
spreekt, behoort de Nederlandsche."
Hier staat niets anders dan dat de Heer Bohl, ergens in de bnnrt van
een ontbijttafel en een veranda, een schoone en verstandige dame heeft
ontmoet.
Dat kan aangenaam zijn geweest, maar waarom moest de heer Bohl
op een siupiede manier die ontmoeting aan zijn lezers meêdeelen? Wat
het met floers omgeven boek met de onwillekeurig gevormde meeniug te
maken heeft, en in welk opzicht die meening juist blijkt te zijn, wordt
in hot midden gelaten.
Een echte Bohlsche zotheid is het te zeggen, dat iemands uiterlijk hét
beeld is van iemands hoofd. Hoofd is de gebruikelijkelijke metaphoor
voor verstand, en de auteur is dermate aan alledaagsche beelden ver
slingerd, dat hij volstrekt niet merkt hoe lachwekkend deze toepassing is.
*
* *
Ik wensch de kracht van deze voorbeelden door geen commentaren te
verzwakken.
Elders hoop ik de critici te bespreken, die de Caneonen van Mr. Bohl
hebben geprezen. Want zulke critici zijn er inderdaad,
Maart '80. p. T. d. G.
DE CID IN DE LETTEREN.
II.
In 'fc voorgaande artikel hebben wij beproefd, volgens geloofwaardige
documenten, hefc leven van den Cid te schetsen. Na hem door het oog
der geschiedenis te heLbsn beschouwd, willen we zien wat hjj in de
letterkunde is geweest. Reeds hebben wij gelegenheid het fragment aan
te halen van een oud latijasch gedicht van Spaanschen oorsprong en door
Ethdstaa du Merii uitgegeven, 't Is niet aUeea het oudste getuigatuk,