De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 28 maart pagina 11

28 maart 1886 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. in o ivermgdelijke. De patrouille regelde haren terugtocht. Zoojra men hem gevat had, was dit naar beneden geseind. Toen de oude kapitein nu, tegen zijnen wil, zijne voormalige compagnie naderde, stond deze, als met een tooverslag, in 't gelid met ge schouderd geweer en wederom klopte zijn hart met versnelden slag bij het tLevc kapitein Stro m!" met het daaropvolgend, rotsenbestormend, tweevoudig »hoera!" Daar stonden zij geschaard, bijna zonder uilzondering oude kennissen, voorwerpen zijner warmste genegenheid, waaraan hij sedert zijn jongensjaren was gehecht geweest, O, als nu die slier van een schoolmeester ze eens kon zien, met al die spijkerkoppen (welk eene bespottelijk dwaze vergelijking!) die in den mane schijn schitterden! En daar stond Rosengren. De kapitein schoof dadelijk op hem af om den ouden grauwbaard van dichterbij te kunnen zien. Wat was hut een vreemde gewaarwording, daar tegenover die reeks mannen te staan die hij voor een groot gedeelte zelf had opgevoed en van wier levensomstandigheden hij «Hes, op een prikje, wist! De avondwind veegde een open plek, juist boven de bergtoppen. Daar trad de maan in vollen glans te voorschijn; zij bescheen het tooneel, beneden, met beur vriendelijk licht en brak hare stralen tegen Rosengrens blankgepoetste knoopen, tegen het beslag van zijn geweer en in een paar heldere druppels in zijne eerlijke oogen. De kapitein stond te beven als een popelblad tegenover den eenvoudigen soldaat. Maar snel als een gedachte haalde hij zijn snuifdoos te voorschijn, nam een snuifje en toen bij die gelegen heid de roode zakdoek dienst moest doen, kon die tegelijk even over de oogen strijken. De muzikant scheen van meening dat de rustpoos nu lang ge noeg had geduurd; ten minste hij begon ongevraagd eene polka te spelen. Kapitein Stiöm, die wel gevoelde, dat de positie hem te machtig werd, vond in de tusschenkomst van den boerenknaap eene zeer welkome hulp en juist op het oogenblik dat men ver wachtte hem het woord tot de compagnie te hooren richten, draaide hij op zijne hielen rond, greep het naastbijstaand boerin netje om het lijf en leverde op deze dansplaals een polka, waar van de wederga misschien nog nooit is aanschouwd. Hij had nog slechts .een paar malen rondgedanst toen hij, toevallig het hoofd wendende, iets zóó verrassends zag, dat hij zijne oogen bijna niet kon gelooven. Dicht achter hem aan, huppelde, als een levend geworden boonenstaak, de lange, magere schoolmeester, de bloedelooze man van het biljart; hijgende werkte hij zich met zijne dame verder. Een onmiddellijk op dit paar volgde de kleine apot heker mei een donker roodwangig visschersmeisje. In de volgende sekonde was de compagnie opgelost en officieren en manschappen dansten om en door elkander heen, als een geweldige komeetstroom achter den ouden kapitein aan. De zestigjarige was weer jong. Hoewel ontzettend warm van het dansen, vergat hij alles bij het gevoel nog eens zijne zevende aan te voeren. De schoolmeester en de apotheker bleven nog altijd vlak achter de «locomotief" en de eerste danste nieuw leven in zijn dor gemoed. Rosengren, die onmiddellijk op den man der pillen en drankjes volgde, verhinderde dezen in den grond te «wortelen"; hij moest vooruit! Eene raaf was boven in een boom gevlogen om te zien wat er gebeurde, zij had nog nooit in haar leven mcnschen zien polka dansen. Ten laatste scheen zij genoeg van de dwaasheid te hebben, ten minste zij gaapte en vloog het bosch weder in. Zoölogen plaatsen de raven op een hoog standpunt ten opzichte van het verstand. Blaas maar voort, speüman! De nimfen dansen ginds in den nevel die aan den boschrand opstijgt en nader zweeft; de sterren dansen heur rciendans in het hoo^e blauw en geheel de aarde danst onder hen. Rosengren snapt naar adem, maar zoolang als D zijn kapitJn" nog op de beenen blijft, geeft de oude soldaat het niet op. Tegen middernacht hielden de dennen, die de open plaats in het bosch omringden, op met wiegelen. De berken waren reeds ingeslapen. Alleen stond hier en daar een esp, die nog wakker gebleven was, te rillen, want de nacht was koel. Maar toen het nu allengs rustig in het bosch geworden was waagden de nimfen het ook, dieper door te dringen, met heur dans. De fijne witte witte sluier waarin de stralen der maan draden van mat zilver hadden geweven, zweefde heen en weder, waarna hij langzaam over het mollig grastapijt verder trok. Hij bewoog zich zoo licht over het mos en de bloemen, dat de teergevoelige, droomende blauwe klokjes er niet eens door werden gewekt. Vóórdat zij insluimerden hadden dezen eerst de zevende compagnie in slaap geluid, die nu vast en diep onder het doorschijnend, zijdeïacht dek lag te rusten, hetwelk door kleine convovulas, nachtviolen en mosplanljes werd vastgehouden. »»0p zij, uit den weg! Zie, hoe de overste met den" " prrr! »0 dankje, kapitein! hier zijn zoo drommels veel boomwortels!" »Schreeuw toch niet op zoo'n helsche manier, kleine pillenbus!" » Schreeuwen! Wie schreeuwt? »0p zij, uit den weg! Zie hoe de overste" ai!" D Wat moet ik doen? Waarom rek je mijn arm zoo uit? »Wii je me aderlaten?'' »Halt kapitein!" »Nu, wat is er dan toch?1' Da maan scheen tusschen de oude dennen, slanke berken en prachtige olmen door, op den boschweg, die van de bivouakplaats naar de stad leidde. Op dit pad stonden drie mannen waarvan de n zooveel schaduw gaf als de beide anderen te zamen. »Zie, zie eens aan!" zeide de kleine op schalken toon en half luid, terwijl hij naar de maan wees >vol en rond, geheel en al rond als een kleine kaas! sch! sst! Ja, ik kom al » o, wat houd ik toch veel van die soldaten!" Zoo waarlijk?" B Patrouille d' honneur! Wat wil dat heer?" »Houdt je kalm, broertje, het is maar een afgehouwea wilg."1 »Asch! ik fopte je maar eens. >»0p zij, uit dea weg, zie hoe de overste" "?mijn vader had gewild dat ik soldaat zou worden, maar ik werd af ik werd afgekeurd (fluisterende) platte voelen, weet ge is dat niet al te dwaas! hoho hoho hoho. Hoorde je den koekoek wel?" De groote schaduw trok de beide anderen met zich mede, en nu gingen zij weder voort. Op eens bleef de schoolmeester stilstaan, »Dat is toch vreemd," zeide hij, > met die nihilisten. Daar hebben altijd personen bestaan zij zijn er altijd geweest ja natuurlijk zijn zij er altijd geweest maar ik meen ik bedoel, zij hebben altijd gekibbeld en dan is er gescholden ook?ja, ja apotheker, ik hoor den koekoek! waarom zouden nu die groote persoon lijkheden, die uit vereenigingen bestaan, niet even goed kibbelen en elkander uilschelden. Voor mijn part 't kan mij niet schelen of iemand om het even wie om de een of andere reden meent zooals men zich nu wel eens kan voorstellen niet waar? Als ik bij voorbeeld met mijne medemenschen in vrede wil leven en toch?" » Hoho hoho hoho!" »?en toch, komt daar een ander, die uit natuurlijken aanleg of uit verkeerd begrepen omstandigheden aanleiding zoekt om «tertium non datur" is het immers?" »Neen, zeker niet" antwoordde de kapitein. » Voorwaarts, marsch! Vooruit rechts om! Goed zoo zoo bekend... brr..» »»Zeg eens, wie houdt hier de wacht?'"' »Stiöm" begon de schoolmeester na een poosje, op plechtigen toon, shier is mijn hand!" Hij greep den ander bij de hand, bleef stilstaan, zag hem lang en onderzoekend in de oogen en ging toen weder verder. De geschiedenis zweeft nog allijd in het on zekere over hetgeen hij bedoelde. De kapitein bewaarde gedurende het grootst gedeelte van den weg het stilzwijgen en stapte maar voort zoo sneJ zijne vermoeide beenen het hem toelieten. Eindelijk was de halve mijl ten einde geloopen. Hy zag het water der rivier onder de ramen van het hotel in de maneschijn blinken. Nu beantwoordde hij voor da twintig en zooveelste maal het «goeden nacht" zijner bescher melingen en hoorde hen weldra heenstrompelen, ieder zijn eigene straat in. In het hotel gekomen, viel hij op de eerste de beste canapë, die aan den wand stond, neer. De zevende compagnie marcheerde door het bosch. Boven en. ter weerszijde van den weg ritselde en tjilpte en kwinkeleerde het in boomen en heesters, want de prachtige ochtendzon, die zoo even uit de kimmen was verrezen had met een verblindenden straal het vogelenkoor in het dennenbosch tot nieuwe blijdschap gewekt. Het pad scheen wel een lang geslingerd lint van de rots bij de bivouakplaats af gezien. Daar boven stond n enkel persoon en volgde de aftrekkenden met zijne oogen. Er kwam eenige beweging in de voorste gelederen. Een man stapte haastig vooruit. De laatste van hier zichtbare heuvel werd bestegen; de voorlooper kwam iets eer dan de anderen boven zoodat zijne figuur in duidelijke omtrekken tegen den blauwen achtergrond uitkwam. Het was Rosengren. Daar werd een lied aangeheven, en in het volgend oogenblifev vielen honderd flinke stemmen in. Over bosch en heuvelen klonk het krachtig gezang der mannen door de frissche morgenlucht.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl