Historisch Archief 1877-1940
No.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
in o ivermgdelijke. De patrouille regelde haren terugtocht.
Zoojra men hem gevat had, was dit naar beneden geseind. Toen de
oude kapitein nu, tegen zijnen wil, zijne voormalige compagnie
naderde, stond deze, als met een tooverslag, in 't gelid met ge
schouderd geweer en wederom klopte zijn hart met versnelden
slag bij het tLevc kapitein Stro m!" met het daaropvolgend,
rotsenbestormend, tweevoudig »hoera!"
Daar stonden zij geschaard, bijna zonder uilzondering oude
kennissen, voorwerpen zijner warmste genegenheid, waaraan hij
sedert zijn jongensjaren was gehecht geweest, O, als nu die slier
van een schoolmeester ze eens kon zien, met al die spijkerkoppen
(welk eene bespottelijk dwaze vergelijking!) die in den mane
schijn schitterden! En daar stond Rosengren. De kapitein schoof
dadelijk op hem af om den ouden grauwbaard van dichterbij te
kunnen zien. Wat was hut een vreemde gewaarwording, daar
tegenover die reeks mannen te staan die hij voor een groot
gedeelte zelf had opgevoed en van wier levensomstandigheden hij
«Hes, op een prikje, wist!
De avondwind veegde een open plek, juist boven de bergtoppen.
Daar trad de maan in vollen glans te voorschijn; zij bescheen het
tooneel, beneden, met beur vriendelijk licht en brak hare stralen
tegen Rosengrens blankgepoetste knoopen, tegen het beslag van
zijn geweer en in een paar heldere druppels in zijne eerlijke oogen.
De kapitein stond te beven als een popelblad tegenover den
eenvoudigen soldaat. Maar snel als een gedachte haalde hij zijn
snuifdoos te voorschijn, nam een snuifje en toen bij die gelegen
heid de roode zakdoek dienst moest doen, kon die tegelijk even
over de oogen strijken.
De muzikant scheen van meening dat de rustpoos nu lang ge
noeg had geduurd; ten minste hij begon ongevraagd eene polka
te spelen. Kapitein Stiöm, die wel gevoelde, dat de positie hem
te machtig werd, vond in de tusschenkomst van den boerenknaap
eene zeer welkome hulp en juist op het oogenblik dat men ver
wachtte hem het woord tot de compagnie te hooren richten,
draaide hij op zijne hielen rond, greep het naastbijstaand boerin
netje om het lijf en leverde op deze dansplaals een polka, waar
van de wederga misschien nog nooit is aanschouwd. Hij had nog
slechts .een paar malen rondgedanst toen hij, toevallig het hoofd
wendende, iets zóó verrassends zag, dat hij zijne oogen bijna niet
kon gelooven. Dicht achter hem aan, huppelde, als een levend
geworden boonenstaak, de lange, magere schoolmeester, de
bloedelooze man van het biljart; hijgende werkte hij zich met zijne
dame verder. Een onmiddellijk op dit paar volgde de kleine apot
heker mei een donker roodwangig visschersmeisje. In de volgende
sekonde was de compagnie opgelost en officieren en manschappen
dansten om en door elkander heen, als een geweldige
komeetstroom achter den ouden kapitein aan.
De zestigjarige was weer jong. Hoewel ontzettend warm
van het dansen, vergat hij alles bij het gevoel nog eens zijne
zevende aan te voeren. De schoolmeester en de apotheker bleven
nog altijd vlak achter de «locomotief" en de eerste danste nieuw
leven in zijn dor gemoed. Rosengren, die onmiddellijk op den man
der pillen en drankjes volgde, verhinderde dezen in den grond
te «wortelen"; hij moest vooruit!
Eene raaf was boven in een boom gevlogen om te zien wat
er gebeurde, zij had nog nooit in haar leven mcnschen zien polka
dansen. Ten laatste scheen zij genoeg van de dwaasheid te hebben,
ten minste zij gaapte en vloog het bosch weder in. Zoölogen
plaatsen de raven op een hoog standpunt ten opzichte van het verstand.
Blaas maar voort, speüman! De nimfen dansen ginds in den
nevel die aan den boschrand opstijgt en nader zweeft; de sterren
dansen heur rciendans in het hoo^e blauw en geheel de aarde
danst onder hen.
Rosengren snapt naar adem, maar zoolang als D zijn kapitJn"
nog op de beenen blijft, geeft de oude soldaat het niet op.
Tegen middernacht hielden de dennen, die de open plaats in
het bosch omringden, op met wiegelen. De berken waren reeds
ingeslapen. Alleen stond hier en daar een esp, die nog wakker
gebleven was, te rillen, want de nacht was koel. Maar toen het
nu allengs rustig in het bosch geworden was waagden de nimfen
het ook, dieper door te dringen, met heur dans. De fijne witte
witte sluier waarin de stralen der maan draden van mat zilver
hadden geweven, zweefde heen en weder, waarna hij langzaam
over het mollig grastapijt verder trok. Hij bewoog zich zoo licht
over het mos en de bloemen, dat de teergevoelige, droomende
blauwe klokjes er niet eens door werden gewekt. Vóórdat zij
insluimerden hadden dezen eerst de zevende compagnie in slaap
geluid, die nu vast en diep onder het doorschijnend, zijdeïacht
dek lag te rusten, hetwelk door kleine convovulas, nachtviolen en
mosplanljes werd vastgehouden.
»»0p zij, uit den weg! Zie, hoe de overste met den" " prrr!
»0 dankje, kapitein! hier zijn zoo drommels veel boomwortels!"
»Schreeuw toch niet op zoo'n helsche manier, kleine pillenbus!"
» Schreeuwen! Wie schreeuwt? »0p zij, uit den weg! Zie hoe
de overste" ai!"
D Wat moet ik doen? Waarom rek je mijn arm zoo uit?
»Wii je me aderlaten?''
»Halt kapitein!"
»Nu, wat is er dan toch?1'
Da maan scheen tusschen de oude dennen, slanke berken en
prachtige olmen door, op den boschweg, die van de bivouakplaats
naar de stad leidde. Op dit pad stonden drie mannen waarvan de
n zooveel schaduw gaf als de beide anderen te zamen.
»Zie, zie eens aan!" zeide de kleine op schalken toon en half
luid, terwijl hij naar de maan wees >vol en rond, geheel en al
rond als een kleine kaas! sch! sst! Ja, ik kom al » o, wat
houd ik toch veel van die soldaten!"
Zoo waarlijk?"
B Patrouille d' honneur! Wat wil dat heer?"
»Houdt je kalm, broertje, het is maar een afgehouwea wilg."1
»Asch! ik fopte je maar eens. >»0p zij, uit dea weg, zie hoe
de overste" "?mijn vader had gewild dat ik soldaat zou worden,
maar ik werd af ik werd afgekeurd (fluisterende) platte
voelen, weet ge is dat niet al te dwaas! hoho hoho
hoho. Hoorde je den koekoek wel?"
De groote schaduw trok de beide anderen met zich mede, en
nu gingen zij weder voort. Op eens bleef de schoolmeester stilstaan,
»Dat is toch vreemd," zeide hij, > met die nihilisten. Daar hebben
altijd personen bestaan zij zijn er altijd geweest ja natuurlijk
zijn zij er altijd geweest maar ik meen ik bedoel, zij hebben
altijd gekibbeld en dan is er gescholden ook?ja, ja apotheker,
ik hoor den koekoek! waarom zouden nu die groote persoon
lijkheden, die uit vereenigingen bestaan, niet even goed kibbelen
en elkander uilschelden. Voor mijn part 't kan mij niet schelen
of iemand om het even wie om de een of andere reden
meent zooals men zich nu wel eens kan voorstellen niet
waar? Als ik bij voorbeeld met mijne medemenschen in vrede
wil leven en toch?"
» Hoho hoho hoho!"
»?en toch, komt daar een ander, die uit natuurlijken aanleg
of uit verkeerd begrepen omstandigheden aanleiding zoekt om
«tertium non datur" is het immers?"
»Neen, zeker niet" antwoordde de kapitein. » Voorwaarts, marsch!
Vooruit rechts om! Goed zoo zoo bekend... brr..»
»»Zeg eens, wie houdt hier de wacht?'"'
»Stiöm" begon de schoolmeester na een poosje, op plechtigen
toon, shier is mijn hand!" Hij greep den ander bij de hand, bleef
stilstaan, zag hem lang en onderzoekend in de oogen en ging
toen weder verder. De geschiedenis zweeft nog allijd in het on
zekere over hetgeen hij bedoelde.
De kapitein bewaarde gedurende het grootst gedeelte van den
weg het stilzwijgen en stapte maar voort zoo sneJ zijne vermoeide
beenen het hem toelieten. Eindelijk was de halve mijl ten einde
geloopen. Hy zag het water der rivier onder de ramen van het
hotel in de maneschijn blinken. Nu beantwoordde hij voor da
twintig en zooveelste maal het «goeden nacht" zijner bescher
melingen en hoorde hen weldra heenstrompelen, ieder zijn eigene
straat in.
In het hotel gekomen, viel hij op de eerste de beste canapë,
die aan den wand stond, neer.
De zevende compagnie marcheerde door het bosch. Boven en.
ter weerszijde van den weg ritselde en tjilpte en kwinkeleerde
het in boomen en heesters, want de prachtige ochtendzon, die
zoo even uit de kimmen was verrezen had met een verblindenden
straal het vogelenkoor in het dennenbosch tot nieuwe blijdschap
gewekt. Het pad scheen wel een lang geslingerd lint van de rots
bij de bivouakplaats af gezien. Daar boven stond n enkel persoon
en volgde de aftrekkenden met zijne oogen.
Er kwam eenige beweging in de voorste gelederen. Een man
stapte haastig vooruit. De laatste van hier zichtbare heuvel werd
bestegen; de voorlooper kwam iets eer dan de anderen boven
zoodat zijne figuur in duidelijke omtrekken tegen den blauwen
achtergrond uitkwam. Het was Rosengren.
Daar werd een lied aangeheven, en in het volgend oogenblifev
vielen honderd flinke stemmen in. Over bosch en heuvelen klonk
het krachtig gezang der mannen door de frissche morgenlucht.