De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 31 oktober pagina 2

31 oktober 1886 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 488 en haar opslokt. Het tractaat van Berlijn en de Bulgaarsche constitutie beiden schrijven den Bulgaarschen regenten uitdrukkelijk voor de groote Sobranja bijeen te roepen. Het tractaat is door Rusland onderteekend, de grondwet door Rusland gegeven. Ten overvloede wenden zich de Bulgaren tot Rusland, met het verzoek, om een candidaat aan te wijzen voor den vakanten troon. En uit St. Petersburg komt het antwoord, dat de Sobranja onwettig is en dat men geen candidaat zal aanwijzen. Rusland is natuurlijk de beschermer van de maatschappelijke en wettelijke orde, de advokaat van het volkenrecht, de verdediger der vrijheid. In die qualiteit stookt het oproer, maakt het internationale tractaten tot scheurpapier, en zendt het, als voorproefje van 'hetgeen later zou kunnen volgen, een paar kruisers naar Varna. Alles klaarblijkelijk in de hoop, dat het slot der historie zal wezen: Le loup Temporte et puis^le mange Sans autre forme de proces. * * * Lord Randolph Churchill is van zijn ge heimzinnige zwerftochten door Europa, terug gekeerd. Sommige Engelsche bladen hebben beweerd, dat hij bij zijn vertrek weinig of niets in zijn mars had, en dus geen zaken kon doen. Zeker is het, dat hij met ledige handen is tehuis gekomen. In zijne te Bradford voor een conservatief auditorium gehou den redevoering wist hij overdebuiteulandsche staatkunde niets anders mede te deelen, dan dat de tijden en de omstandigheden sedert Lord Beaconsfield's premierschap waren ver anderd, en dat Lord Salisbury op 9 November aan het diner van den Lord Mayor in de Guildhall, het noodige licht zou verspreiden over de buitenlandsche staatkunde der regee ring. Op dienzelfden negenden November hebben de Londensche sociaal-democraten een reusachtige demonstratie van werkeloozen aangekondigd. De uitgehongerdeii zouden de processie der op gemeentekosten feestvierende aldermen op den voet vol gen; de in lompen gehulden zouden het slotnommer vormen van den in middeleeuwsche pracht schitterenden stoet. Het hoofd van de politie der city, kolonel Fraser, heeft de demonstratie der sociaal-democraten verboden. Met welk recht? hebben dezen gevraagd, en men is hun het antwoord tot nu toe schuldig gebleven. Waarschijnlijk zullen zij, niette genstaande het verbod, bij hun voornemen volharden, en dan kan de negende November in meer dan n opzicht een dag van verras singen worden. * * * Engeland dit heeft men ten minste van Lord Randolph vernomen blijft in de Opstersche quaestie op den achtergrond. Er zijn andere mogendheden, die bij deze zaak wel meer belang hebben. De heer Von Bismarck houdt zich nog getrouw aan zijne lijf spreuk over de botten van den Pornmerschen grenadier. Frankrijk ontziet Rusland, in de hoop van een bondgenootschap met dien staat, dat, al naar gelang van zaken, tegen Duitsehland of tegen Engeland kan gericht zijn. Al leen in Oostenrijk steekt men de ontevreden heid niet onder stoelen en banken, en de Hongaarsche officieuse pers bedreigt Rusland zelfs met eene alliantie tusschen de Habsburgsche monarchie en het vooruitstrevende Italië. Die nieuwe coalitie zal te St. Petersburg wel niet bijzonder ernstig worden opgenomen. Maar toch hebben de Chauvinisten en Panslavisten klaarblijkelijk eene kleine in blazing gekregen. Hunne bladen beginnen thans te betoogen, dat Rusland, als het Bulgarije wil bezetten, tegelijkertijd een leger van anderhalf millioen onder de wapenen moet roepen, om zich tegen Duitschland, Oostenrijk, Engeland en wie weet, wien nog meer te verdedigen. In het licht van deze verklaring beschouwd, zouden de beide naar Varna gezonden kruisers hoogstens kunnen dienen, om den Bulgaren schrik aan te jagen. Maar de uitingen der Russische pers zijn een slechte maatstaf voor de beoordeeling van de plannen der Russische regeering. drie klokken! welke liederen vol hartstocht en verlangen! Hoe lief en schoon verhief zich Zplfina's beeld in den vollen middaggloed uit die zee van golvend geluid; of hoe zacht smolt het weg bij het vesper-luien als de Wolvin dien toon van vermoeidheid en wee moed aannam en haar trillingen langzaam en kwijnend verminderden tot stervens toe. * * * Op een namiddag in April ontmoetten zij elkander in het lage weiland vol van made lieven, ginds achter de noteboomen van Monna, toen de hemel boven hen zoo melkblauw was en in het westen gespikkeld violet. Zij sneed, al neuriënde, gras voor de drachtige koe; de lentegeuren stegen haar naar het hoofd en maakten haar duizelig, evenals de reuk van versche wijn in Octobcr. Eens, terwijl zij bukte, streek haar jurk over haar bloote huid, zoo zacht of het een lief kozend gestreel ware: zij sloot de oogen half toe van genot. Toen kwam Biasce aangedrenteld, met de rnuts achter op het hoofd en een ruiker se ringen eraan gehecht. Hij was volstrekt niet leelijk, hij had groote zwarte oogen, waar mede hij ieder zoo schuw en treurig aanzag of hij aan heimwee leed, oogen die deden denken aan van hun vrijheid beroofde wilde dieren. Dan had hij iets aantrekkelijks in zijn stem, iets dieps dat niet gewoon menschelijk was: een ongewone zachtheid en vreemde buiging; daar omhoog, tusschen zijn klokken, in die vrije lucht, in dat weidsche licht, in die verheven eenzaamheid had hij een wel luidende taal geleerd, vol metaalklank, met onverwachte heldere tonen en diepe keelge luiden. De Fransche miiiister-crisis is gelukkig achter den rug, en bijna weder vergeten. De nieuwe wet op het lager onderwijs, die het clericaal element uit de staatsscholen voor goed verbant en overal onderwijs doorleeken voorschrijft, is met groote meerderheid aan genomen. De discussiën over de begroeting schijnen geen aanleiding tot eene nieuwe crisis te zullen geven. In veel hooger mate trekken de buitenlandsche verhoudingen de aandacht. Een deel der Fransche pers «gaat rond als een brieschende leeuw, zoekende wien hij verslinden zal." Heden worden er Engelschen opgedischt, en morgen zal het maal uit Duitschers bestaan. Desnoods kan de volgorde ook worden omgekeerd. Nu eens weegt de exodus der Franschen uit het Nijldal het zwaarst, dan weder zijn aller blikken ge richt op de trpitcedcft fo.sYyc.s-. Indiende heerHerbette de nieuw benoemde Fransche gezant te Berlijn uiterst vriendelijk wordt ontvangen en met den keizer eenige liciix coinmnns wisselt o ver gemeenschappelijke belangen, dan denkt men in Frankrijk aan eene samenwer king mot Duitschland, om de Engelschen uit Egypte te verjagen. Indien de lieer \Vaddington te Londen geen onaangenaamheden heeft over de Egyptische quaestie, dan speculeert men op de heimelijke of openlijke medewer king van Engeland en Rusland, als het oogenblik gekomen is om zich over de vernederin gen van de jaren 1870 en '71 te wreken. De Franschman is, volgens de chauvinistische pers althans, weder een fondrc de- guerrc ge worden, maar men weet nog niet, waar het zal inslaan. De heer Boulanger heeft zijn leger best in orde, maar hij weet nog niet, wien hij daarmede zal te gronde richten. Gelukkig zijn noch de heer de Freycinet, noch de heer Grévy, noch zelfs de meerder heid der Franschen zoo heet gebakerd, en heeft de heer Deroulède nog niet het hoogste woord in zijn vaderland. E. D. PlJZEL. Gemeentezaken. Minder dan ooit Gemeenteraad; meer dan ooit Parlement, 't Is niet de eerste keer dat men dit van de vertegenwoordiging der bur gerij zeggen kan. Maar welk een gelegenheid biedt dan ook bij uitstek de begrooting tot toepassing van een parlementair stelsel. Niet alsof wij niet .s^m/s parlementair waren, en opdit stuk zelfs een vergelijking met de residentie glansrijk zouden kunnen doorstaan. Maar be denk dat de begrooting wordt ingezonden, bege leid door een uit voerigeMemorievanToelichtiug; dat daarop volgt een Afdeelings-verslag ;dat dit wederom een Memorie van Antwoord uitlokt, die door de bank te vergeefs poogt, het interrogatief karakter van het afdeelingsverslag recht te doen wedervaren. Bedenk, dat wij zelfs dit jaar, als lieten de lauweren van het Binnenhof ons Raadhuisplein niet rusten, ee. afzonderlijke nota zagen ingediend ! IntusscLen, eere wien eere toekomt: de heei Gosschalk toont een ijver, die zelfs niet te rugdeinst voor het ontwerpen van een beerwagen; hij vergast zijn medeleden op beschou wingen over de toekomstige groenten- en fruit markt, voert ons als een nieuwe en veilige gids »langs het schilderachtige Amstelboord", en werpt de Entrepót-lijii van den Rijnspoor weg als een gevaarlijk projectiel in het debat. Ziedaar een volharding, die zelfs door de slaapdrank-achtige uitwerking van het woord: «overwegen'' niet wordt afgeschrikt. Men kan in 't midden laten, of in 't algemeen de post van Wethouder van Publieke Werken be nijdenswaardig is; zeker is het dat een gewoon hoofd van ai dat overwegen zou gaan dui zelen. Volgens de toezeggingen gedurende de debatten, wordt er onder meer overwogen of de terreinen achter het Museum bebouwd zullen worden, of beschikbaar zullen blijven voor lichaamsoefeningen en tentoonstellingen; of voor de bestratingen niet minder slechte oude keien gebruikt kunnen worden; of het Y over de geheele uitgestrektheid op grootere diepte zal worden gebracht; op welke wijze Wat doe je, Zolfina? Ik snij gras voor de bonte van oom Michiel antwoordde het blondje niet klop pende boezem, terwijl zij gebukt bleef liggen om het afgesnedene bijeen te zamelen. O Zolfina, ruik je wel dien geur? . . . ik was boven op den toren en stond naar dekzeilen te kijken, die de oostenwind in zee drijft,_ en toen zij t gij beneden langs gegaan en gij hebt gezongen . . . gezongen ... Hij hield op: het was hem of zijn keel werd dichtgeknepen ; zij bleven nu beiden zwijgen en hoorden het krachtig ruischen der note boomen en de branding ia de verte. _?Wil ik je helpen? vroeg eindelijk Biasce, _ die al bleeker en bleoker werd. Hij zette zich ook in het gras en zocht tusschen dat weelderige; groen naar de handen van Zolfina, die gloeiend rood geworden was. Twee mooie, verliefde hagedissen kruisten snel de weide en verborgen zich tusschen het struik gewas der heg. Biasce greep haar bij een arm. Laat mij los! smeekte de arme blonde met haast onhoorbare stem. Laat mij los, Biasce! Dan bleef zij tegen hem leunen en liet zich kussen, en beantwoordde zijn kussen en riep: Neen, neen!... en stak hem de lippen toe, die lippen zoo rood en frisch of 't kersen waren. En hun liefde groeide met, het gras, en bet golvende gras werd hooger en hooger: en te midden van die zee van groen prijkte Zoltina, met den rooden doek om het hoofd, als een vurig bloeiende klaproos. Wat zong zij lustige liedjes onder de lage lanen van appel en moerbeiboomen, langs de dichte hagen van mispels en kamperfoelie, in de gele kool velden, terwijl de Zangster daar van Sant'Antonio zulk een vroolijk getjingel ten beste gaf als ware zij een ekster die naar't gaaiken verlangt? Doch eens op een morgen wachtte Biasce met een mooien ruiker pas geplukte veel kleurige violen te vergeefs op Zoltina. Zij kwam niet, zij lag te bed, zwaar ziek van de pokken. Arme Biasce! toen hij het hoorde voelde hij zijn bloed kil worden, en hij wankelde nog erger dan dien nacht, toen de Wolvin hem voor het voorhoofd had geslagen. Toch moest hij op den toren klimmen en zijn armen pijnigen met het trekken aan de touwen, de wanhoop in het hart, te midden van het gedruisch van den Palmzondag, te midden van een voor hem schok ken de feestelijkheid, waartoe zonnegloed, olijftakken, feestkleederen, wie rookwolken, liederen en gebeden medewerkten terwijl zijn arm blondje?Heilige Maagd, ! wie weet! ligt te stuiptrekken ! r ' Het waren vreeselijke dagen. Zoodra het i duister inviel, zwierf hij om het huis van de zieke als een jakhals om een kerkhof; nu en dan stond hij stil onder het gesloten venster dat van binnen verlicht was, met gezwollen oogen zag hij schaduwen langs de ruiten zwe ven ; en luisterde angstig en niet de hand stijf tegen de borst gedrukt om het snikken te beletten; dan liep hij weer in't rond als buiten zichzelven of vluchtte, hoog op den toren. Daar lag hij gedurende de lange nachtelijke uren bij zijn klokken, neergeveld door de ontzet; tende smart, wit als een lijk: geen levend schepsel daar beneden op den weg vol maan licht en stilte; op een afstand de treurige leeke zee, met eentonig geruisen brekend op men tot het maken van een golfbreker, die aan alle vereischten voldoet om de Handels kade geheel bruikbaar te doen zijn, zal kunnen geraken ; hoe men het zal aanleggen, om de Hoogesluis beter te verlichten; en eindelijk, om van de rest te zwijgen doch te vermelden wat het overwegen niet gemakke lijker maakt, hoe de, overwegen op de Entre pót-lijn zullen worden ingericht. De heer Gosschalk had wil van zijne moeite, om te vermijden dat het nieuwe Muiderkwartier door een ijzeren cirkel zou worden afgesloten. Minder gelukkig was hij^met zijn j voorstel in zake de brug over den Zwanen- j burgwal. Het verdient aanbeveling hier te i vermelden, dat het .reinig helpt of enkele i posten der begrootirig verminderd worden: > men verhoogt dan de onvoorziene uitgaven ] met een gelijk bedrag, en liet resultaat is voor de belastingbetalende.!! gelijk nihil. Behalve het debat over de politie, trok voor» namelijk de post bestrating de aandacht; de groote vraag was, of men liet gebruik van asphalt zal uitbreiden. Daarover werd een dis cussie gevoerd, die geheel op de hoogte of' liever op de laagte?van het onderwerp was; en er was blijkbaar zooveel studie gemaakt van het beslag van paarden, dat het te hopen is dat de zaak der bestrating zelve eindelijk ook haar beslag krijge. Wat werd er al zoo tegen de asphalt aan gevoerd? Dat die bestrating minder geschikt is voor paarden. De vraag is, of het belang der paarden hier het meeste gewicht in de schaal moet leggen. Men spreekt steeds van de rijtuigverhuurders, en de eigenaars van vrachtkarren. Intusschen is met de verlaging der bruggen reeds zooveel voor hen geschied, dat zij wel met een flinke uitbreiding der asphaït-bestrating genoegen mogen nemen. Het verkeer te land is in de eerste plaats voor voetgangers. En terecht wees de heer v. Nierop op het voorbeeld van Berlijn (hij had er o. a. Londen bij kunnen voe gen) waar zeker niet lichter vracht wagens van 't asphalt geregeld gebruik ma ken. Dat zich bij zware regens nvaschkommen" vormen is enkel het geval wanneer de asphalt niet goed gelegd is; en heeft buitendien niet veel bezwaar, omdat het water spoedig af vloeit. Daartegenover staat het veel grootcr voordeel, dat na sneeuwval juist de straten die van asphalt zijn voorzien, het spoedigst en het best zijn schoon te maken. De tram behoeft volstrekt geen hin derpaal te zijn, omdat men desnoods het gedeelte der straat tusschen de rails met ge wone keien kan bestralen, zooals in enkele buitenlandsche steden is geschied. Men rekene nu daarbij, dat de usphaltbestrating f 0.5u, die met faucovaal-keien f 5.51) per vierkante meter kost, en dat de eerste dus op den duur zonder twijfel goedkooper uit komt. Intusschen, de meerderheid van den Raad schijnt van een ander gevoelen te zijn. Voorloopig werd althans het amendement-Muysken >iii de Doelenstraat van asphalt te voorzien, ,'erworpen; en er bestaat niet veel kans op dat onze stadgenooten spoedig voor een Hink deel der stad verlust zullen worden van de kwaal om over onoogelijke en onmogelijke keien te hotsen, die jaarlijks groote sommen aan onderhoud kosten en de onderdanen on tevreden maken iets, wat het Dagelijksch Bestuur toch voorkomen moest. Te meer gewicht moet aan die verwerping gehecht worden, omdat niets onbeproefd was gelaten om het asphalt in het gunstigste licht te stellen. De heer Willeumier was met de brandweer komen aanrijden, die niet tegen asphalt was; waarop de heer Delprat gram storig antwoordde, dat de brandweer over alles''heenrijdt, welk >alles'' toch zeker met e:'iiig voorbehoud is aan te nemen. De heer Van Nierop kwam in een aapje aansnellen, en ver telde ons dat de paarden der Rijtuigverceniging op asphalt niet veel minder dan verlekkerd zijn, het mocht niet baten. De heer Witste hield zijn maidenspeeeh van uit een equipage, en verzekerde plechtig dat de houders van eigen rijtuigen gaarne asphalt zouden zien : -~ het was te vergeefs. De waarnemende wethouder van P. W. had tu.ssclicJi middag en avondzitting de Doelenstraat bezocht: en het resultaat zijner overwegingen in het som ber schemeruur is, dat de asphaltbestrating voor de bewoners tot de vrome wenschen blijft behooreii. H. Uit het Haagje. 't Is lang na middernacht, hoe lang woei ik niet, want ik heb geen rekening met de klok gehouden. en evenals een dief', die zich van een valschen sleutel gaat bedienen om geheim zinnig een huis binnen te sluipen dat liet zijne niet is, kijk ik om me hoen of ik ook gezien word; maar 't is doodstil in de straat en donker om me heen, want de naaste lantaarn is, waarom weet ik niet, uitgedoofd, .Misschien is ze uitgewaaid. Des te beter. Minder kans om gezien te worden. Ik ben toch niet van plan te stelen. O neen! Ik sta voor mijn eigen huis, ik bedoel het huisje waarvoor ik om de drie maanden t'1^5 aan mijn liuisheer betaal, tegen het recht om het te bewonen en zoodanig te onderhouden dat gezcgdo linisheer er nooit iets aan behoeft te laten doen, geen cent aan behoeft te besteden, zelfs niet voor een kwastje verf. M u, ik sta voor mijn tijdelijk eigen woning, met mijn tijdelijk eigen sleutel in de hand om hem in mijn tijdelijk eigen deurslot te steken. En wat heb ik dan schuw om me heen te kijken V Waarom ben ik bang gezien to worden, mijn eigen huis binnen tredende V Doodeenvoudig omdat mijn geweten niet in orde is. en ge weet misschien bij onder vinding ik hoop intusschen van niet dat als die waarschuweiKb klok in ons binnenste klept, wc een gevoel hebben als stond er iemand achter ons, die we wel is waar nooit te zien krijgen, maar die met merkwaardige hardnekkigheid ons vervolgt en voortjaagt als zo dat eenmaal wil ge weet wel, juffrouw Xemesis. Niemand ziet me, behalve zij, en ik steek haastig den sleutel in de deur. Krak, zegt het slot: ik ben binnen en zij is... buiten. Gelukkig, liet huis is .-,tii als een graf Boven aan de trap brandt een gang lamp, een lieve attentie van onze gedienstige geest, waarvoor ik baar niet erkentelijk beboet te zijn. want ze vergeet geregeld d:, licht uit te dooven als dit gewichtig'werk een enkelen keer aan haar is toevertrouwd." En dit is thans "t geval, want ik ben onbestorven weduwnaar en dito papa. Hot huis behoort mij alleen; ik ben er baas. behou dens de rekenschap later aan mijn vrouw bij baar thuiskomst te geven. Ze is met de meisjes ^uit logeeren bij een heel rijke familie, de lieve ziel. Ik gun baar van ganscber harte de pret en ik hoop dat ze er maar lang van zal proiiteeren: du kosten zijn nu toch gemaakt, en 't is zoo kalm in huis. Ik geloof zelfs, neen, ik weet zeker, dat onze juffrouw" me veel prompter bedient, veel kalmer en geregelder haar werk doet, minder uitloopt en minder met den bakker, den slager en de buur-juffrouwen praat dan gewoonlijk, l och zal mijn getuigenis van vlijt en goed gedrag haar bij mevronw's thuiskomst niet voor een zondvloed van aanmerkingc-n en ontcvredenbeids-betniiniig<'n behoeden. ,Ia, ik geloof zelfs, dat juist mijn lof dien zondvloed over Kaatje's hoofd /al brengen en dat ik. in haar belang zoowel als 't mijne, politiek zon handelen door over slechte bediening, uitloopen enz. te klagen; dan. ik ben er zeker van, zou Mevrouw mo bet verwijt niet sparen, dat ik een heel lastig humeur heb, en /e zou Kaatje's partij trekken, en me aantoonon dat ze het huishouden perfect in orde heeft teruggevon den. zooals inderdaad 't geval zal- zijn. -Maar ziet u. ik kan niet veinzen, veel minder een arme meid valscb beschuldigen, al wist ik ook dat ik haar er een dienst door bewees. Xu. de executie ligt nog in een ecnigszins verwijderd verschiet en we zullen maar geen zorg vóór den tijd maken. Ik kan toch aan mijn vrouw zeggen dat Kaafje uit vergeetachtigheid de lamp lieett laten branden, niet om me voor hals- of beenenbreken te behoeden. Dan spreek ik de waarheid en ik werp een dam op tegen den zondvloed. -Maar dan moet ik ook zoggen dat ik 's nachts om .... vier uur ben thuis gekomen. .Ia. waar achtig, de koekoek in do gang roept bet me bru taal toe op 't oogenblik dat ik den voet op do bovenste trede zet. Vier uren! ]s er (''én man oj) de wereld, behalve Ponato, die zijn vrouw /on het verlaten strand; daarboven het meedoogenlooze blauw. En daar beneden, daar onder het nauwlijks van hier zichtbare dak lag Zoltina op haar bed uitgestrekt, sprakeloos; met zwurtuchtig aangezicht, afschuwelijk misvormd .... Spra keloos, terwijl het lamplicht verbleekte voor de eerste ochtendschemering en het murmelen der gebeden nu en dan verbroken werd door een uitbarsting van snikken. Zij lichtte het i blonde kopje twee of driemaal met moeite op, . alsof zij iets zeggen wilde, doch de woorden ; stokten haar in de keel, doch de lucht week van haar weg het licht week van haar i weg uit haar mond klonk een gerente! als van een lam dat geslacht wordt.... * * ' Biasce ging' haar nog eens zien, zijn arme ? doode. Verstomd staarde hij met glazige dogen l op de kist geheel bedekt met geurige bloemen, waartussclien dat jonge lichaam uitgestrekt lag en reeds teekenen van ontbinding ver toonde, op dat blanke lijnwaad waaronder het bederf der vochten reeds merkbaar werd. Hij stond daar een oogenblik als verdwaald tus schen de omstanders te staren; dan ging hij heen, zocht zijn schuilhoek op, beklom lot halve hoogte de houten trap, nam het touw van de Zangster, maakte een schuivende lis, stak (laar zijn hoofd door en liet zich in het ijle slingeren. ! ' Door'(Ie stuiptrekkingen van den gehangene i deed de Zangster eensklaps op dien rusiigeii j Goeden Vrijdag vijf of zes heldere, zilveren i slagen hooren en schitterde zoo hel, dat een vlucht zwaluwen verschrikt van het torenduk wegvloog. j G. \\AALNER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl