De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 31 oktober pagina 5

31 oktober 1886 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 488 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ven hebt en het zorgvuldig verbetert naar dit exemplaar, waarvan gij afgeschreven hebt, en gij zult dezen eed even zoo afschrijven en in uw afschrift opnemen." Een uitmuntende raad. Maar is hij altijd getrouwelijk opgevolgd? Op de vol gende bladzijde reeds spreekt prof. Woltjer over de ongeloovigen en ketters, die zich aan het woord hebben gestooten", over de wijzen en verstandigen, die niet alle gedachten gevangen leidden tot de gehoorzaamheid aan Christus, maar als rechters zich stelden niet over de overlevering, maar over het overgeleverde, om dat pasklaar te maken voor hunne logica." Hij verhaalt ons dat reeds de oude kerkleeraars klaagden over valsche lezingen, weglatingen en inlasschingen." Zouden waarlijk de afschrijvers, twaalf eeuwen lang, aan al deze afdwalingen onschuldig zijn gebleven? Doch laat ons voor een oogenblik met prof. Woltjer aannemen, dat opzettelijk bedrog «ene hooge uitzondering is geweest, dat de afwijkingen en fouten door onbewuste afdwaling ?van oog en oor" zijn ontstaan, en dat de afschrijver niet genoodzaakt is geweest om, bij het copieeren van onduidelijk geschreven of ontbrekende woor den zelf het gebied der conjecturaal-kritiek te betreden. Blijft ook dan nog niet eene ruime bron voor vergissing over ? Be lieer Woltjer erkent, dat de fraaiste handschriften dikwijls het minst betrouwbaar zijn, omdat de schrijvers hun werk niet door correctiën wilden bederven. Maar zouden die fraaie handschriften juist niet in de kloosters in hooge eere zijn gehouden, en daarom voor het maken van nieuwe kopieën zijn gebruikt? Zoo niet, dan zijn de kopieën niet naar een standaard exemplaar, maar successievelijk naar elkander ge maakt, en dan is de onjuistheid onvermijdelijk met elk afschrift grooter geworden. Ook na de lectuur van Prof. Woltjer's oratie blijft bij ons de overtuiging bestaan, dat de schrif telijke overlevering, vooral in gevallen waarin het zaken gold, die de harten en de hoofden bezig hielden en waarover ieder zich een zeker oordeel aanmatigde, eene uiterst onbetrouwbare bron is, en dat de critiek op het overgeleverde dikwijls de eenige wegwijzer is. Wij ontkennen daarom niet, dat het gegoochel met corrupte plaatsen in de hand van minder conscicntieuse lieden een gevaarlijk wapen is, en dat het conjecturen slaan" door menigeen slechts in praktijk wordt gebracht, om den schrijver het omgekeerde te laten zeggen van hetgeen geschreven staat. Er is eene kracht der dwaling" zegt de heer Woltjer die maakt dat men do leugen gelooft." En deze bewering volgt onmiddellijk op het citaat uit do Verisimüia: Do liefde (voor het N. T.) heeft ons gedrongen, om een onderzoek in te stellen, en de vereering heeft gemaakt, dat wij eerbiedig onderzochten." Zou men de spreuk niet een weinig kunnen wijzigen, en zeggen: Er is eone kracht des geloot», die maakt dat men de kritiek ter zijde stelt?" En zouden de hoeren Pierson en Naber den heer Woltjer, die met voorliefde het <J Swx-ziu luSïjuai -h ?/pa-r*! 4) herhaalt, niet, evenzeer als hij hen van eene hypertrophie der kritiek beschuldigt, hem eene hypertrophie des geloofs ten laste kunnen leggen ? Sedert de Genestet ons in een viertal regels beduid heeft, dat bij den man, wiens wetenschap en wiens geloof samen leefden en stoeiden aan een rechtgoloovig knoeien" moest worden ge dacht, denken Jan Rap en zijn maat zich de kritiek als het monopolie van de geavanceerden. Of het den heer Woltjer in zijne oratie gelukt zal zijn, deze lieden van het tegendeel te over tuigen, betwijfelen wij zeer. Op ons maakt het stuk den indruk, dat zijne kritiek alles mag on derzoeken, alleenig maar't kritiekste niet." Doch over dit kritiekste valt niet te twisten, althans hier niet. En zoo mogen wij ten slotte den kweekelingen der Vrije Universiteit geluk wenschen met den leermeester, die zich van het philologisch terrein waarop hij zulk eene betrouwbare gids is, van tijd tot tijd met evenveel gemak naar het gebied der theologie begeeft, als de schrijvers der Verisimïlia dit deden. E. D. P. 1) Verisimïlia. Laceram cruiditionem Non Tetstamenti exemplis illustrarnnt et ab origine repetierunt A. PIERSON et S. A. NABER. Amstel. apud P. N. van Kampen et til. 188b'. 2) In het Theologisch Tijdschrift. 3) Hij, die deze heilige zaken met ongewasschen handen aanraakt, zal gekastijd worden." 4) De schrift kan niet verbroken worden. Joh. X : 35. GUSTAV FREYTAG'S AUTOBIOGRAPH1E. Als gevolg van Gustav Freytag's zcvcntigsten ver jaardag, is eene nieuwe uitgave zijner complecte werken verschenen, en als erkenning van do hulde welke hem dien dag gebracht is, heeft de dichter zelf er een allerinteressantst gedeelte bijgevoegd, eene autobiographie, op de uitmuntende, aange name wijze geschreven, die men van Freytag's romans gewoon is. Erinnerimfjcii aim meinen Leben heeten do hoofdstukken, die vooral daarom be langrijk zijn, omdat Freytag er niet enkel feiten mededeelt, welke een necroloog van belang kon rekenen, integendeel, gchccle perioden worden met een enkel woord aangestipt, terwijl enkele gebeurtenissen in tientallen van bladzijden ge schilderd zijn, maar omdat hij ook het procéd van psychologische ontleding, door hem op de helden en heldinnen zijner romans toegepast, hier op zich zelf in praktijk brengt. Hij teekcnt ge heel zijne letterkundige ontwikkeling met de om standigheden welke er, voor zoover bij kon na gaan, invloed op gehad hebben. Met nieuwsgie righeid en aandoening heeft hij zijn verleden doorwroet, om na te gaan wat zijn geest en voor al zijn hart kon gemaakt hebben tot hetgeen zich later in zijne werken ontwikkelde. Hetgeen Diekens in Daxid Coppcrfield en Daudct in Le petit CJiose in geromantiseerden vorm deden, bun eigen jeugd, hun eerste proeven, eerste illusiën en do invloeden die op hen werkten beschrijven, deed Freytag thans in deze autobiographie, en hetgeen de beide bovengemelde werken tot do aantrekke lijkste voortbrengselen der schrijvers maakt, de belangstelling in het jonge wezen met al zijn hoop. zijn teleurstellingen en zijn liefde, zijn deugden en zwakheden, dat zij zelf waren, geeft ook aan Freytags werk een ongeëvenaarde be koorlijkheid. De Erinnerungen worden in alle Duitsche tijd schriften besproken, en ieder die vertrouwd is met Gustav Freytag's successievelijken arbeidskring als dramatisch dichter, politicus en romanschrij ver, zal Ongetwijfeld het boek willen bezitten, dat de verklaring geeft van zooveel wat hem in den schrijver getroffen heeft. Yoorloopig een klein over zicht van de Ennnerunyen. Freytag begint met de geschiedenis zijner familie van drie eeuwen her op te halen, en wel te doen uitkomen dat deze, op de l'oolsche grens in Sileziëwonend, toch steeds echte Duitschcrs zijn geweest en met vrouwen van Duitschen naam getrouwd zijn. Hierin schijnt men een soort protest te moeten zien tegen dogenen die, evenals zij llaydn tot een Croaat, Lessing tot een Wend verklaard hebben, ook Freytag tot een Waterpolak" wilden maken. Dat het mij gemakkelijk was, in de strijdvragen van mijn tijd aan die zijde te staan, waar de grootste overwinningen behaald zijn, heb ik niet aan mij zelf te danken, maar aan het toeval, dat mij als Pruis, als protestant en als Sileziër, niet ver van de grens deed geboren worden. Als kind der grens leerde ik spoedig mijn Dnitsehc vaderland in tegenstelling met vreemde natiën lief hebben, als protestant verkreeg ik sneller en zonder benauwende worsteling den toegang tot de vrije wetenschap; als Pruis groeide ik op in een staat, waarin de toewijding der individuen voor het vaderland als van zelf sprak". Zeer aantrekkelijk zijn de tooneeltjes uit zijn jeugd, zijne liefde voor zijn levendige, vroolijke, moeder, zijn vereering voor zijn kalmen, achtbaren vader; de beschrijving van het huiselijk leven in het kleine plaatsje Kreuzburg. Kleine gebeurte nissen als de brand, het opvoeden van een spreeuw, de komst van ecu broertje, worden op Freytag's bekende manier verteld. Dan komt de schooltijd, bij een oom, een zeer geleerd man, die nooit sprak. Freytag herinnert zich niet, ooit een Duitsrh opstel gemaakt te hebben, maar hij begon onge veer tien jaar oud aan een soort Kobinson-roman, de schipbreuk van een geheel gozin op een onbe woond eiland, en toen er een komedietroep in het stadje geweest was, ook aan ocnige tooncelstukken. Toen kwam de leeswoede, zonder mededoogen voor den boekenlecner of mij zclven ver slond ik alles, wat mij in handen kwam." Waltcr Scott was hem een openbaring, daarna kwam Cooper, eerst veel later trokken hem de dichters aan. In 1835 ging Freytag naar Breslau, met het doel er in de klassieke philologio te stndecren; maar velerlei colleges over andere vakken leidden zijne aandacht af; hij ging bij Amhrosch de kunst geschiedenis, bij Hotfmann von Fallerslebcn de handschriftcnkunst volgen; met dezen laatste werd hij zeer intiem en kreeg de primcu-r van een aantal zijner gedichten. In 1830 vertrok hij reeds naar de universiteit te Berlijn en vond er een aangenamen kring van geestdriftvolle jongelieden. te bescheiden om zelf te scheppen, maar vol vuur en poëzie. Freytag promoveerde op eene dissertatie1 over do aanvangspcriode der dramatische poëzie bij deDuitschers," het mondeling gedeelte der promotie was slechts juist, voldoende voor het verkrijgen van den doctorstitel. Een paar treurspelen werden op tonw gezet, Die Sülme der Falkenstciiier vol tooid, en Freytag vestigde zich te Breslau, als privaat-docent voor Duitsche taal en litteratuur. Zijn diensttijd was echter gekomen, om formcelo redenen werd hem het eenjarig vrijwilligcrsrhap geweigerd, en hij had als soldaat in den dienst zooveel te lijden dat hij doodziek werd, een kwaadaardige zenuwkoorts. Deze ziekte kostte hem bijna het leven; de algemeene dienstplicht had hier weder bijna een slachtoffer gemaakt; Freytag schrijft: Mijn oud Pruisen heeft mij ook niet met fluweelon pootjes aangepakt". In 1845 verscheen van hem een lyrische bundel, In Breslan, en weldra werd oen groot drama Kunz ron den Rossen, oder Die JirtiKtfii/irt, aan de Oostenrijksche geschiedenis ontleend, opgevoerd. Het verscheen later op twaalf verschillende tooneelen, met redelijk succes, het laat: t werd hot te Weenen in 18(!1 bij het huwelijk van aarts hertog Rudolf met buitengewone pracht gemon teerd. Operateksten, klnchtspelen. drama's, meest thans vergeten, volgden, en Freytag kritiseert eenige ervan op de onbarmhartigste wijze. In 184(i gaf bij de loopbaan als docent op, en schreef een drama, Die Valentine, dat met grooten bij val ontvangen werd: in 1817 ging hij te Dresdeu wonen, in 1818 te Leipzig en aanvaardde er niet Jnlian Schmidt de redactie der (>renz'l>ole>i. Zij verdeelden deze redactie zoo, dat Schmidt den gehcclen zomer. Freytag den gehcelen winter het werk deed, zoodat ieder een half jaar overhield voor den arbeid buiten de journalistiek. Frevtag bracht den gehcelen zomer steeds door op'zijn buiten te Siebleben bij Gotba. waar hij nu nog woont en eene ruime gastvrijheid uitoefent. Hier ook voltooide bij Die. Jnit,r>ittli*ten, het beste Duitsche blijspel, waartoe zijn verblijf te Leipziir hem do typen leverde. Het was eerst in 185:!. dat Freytag inzag, dat de romanvorm alleen hem de gelegenheid zou geven, al wat hij gezien en gedacht had, de volle, rijke stroomingen des levens, de analvse van karakters, de ontwikkeling van toestanden te geven, zooals zij zich aan zijn geest voordeden. Hij schreef Sul l vuil Halten. Deze roman vor derde ecu jaar van zijn werkzaamheid, hetgeen niet lang is, daar hij er 's winters de (fmi:l;u/cn tnsscbendoor redigeerde. Met liet ontstaan van dit werk sluit het stuk autobiographie; de korte rnededeeling van de inhoud zal doen zien. dat bier niet alleen een belang-Trekkend, maar ook een belangrijk werk door den dichter is verricht. V A II I A. Toen in het voorjaar de Amorikaanschc bladen het bericht brachten, dat de uitgever Webster in Xcw-York. ook uitgever van Grant's godeuksdiri!'ten, de Gedenkschriften van l'aus Leo XIil zon uitgeven, noemde de Y<ilk>--'/^\t'[i{ij te Keulen, welks redacteur en uitgever de heer Bachem is. dit een Amerikaansche humbug, en sprak het bericht beslist tegen. Nu wordt aangekondigd, dat dezelfde heer Bachem het werk in het Duitsch vertalen zal. Eigenlijk is het echter geen autobio graphie ; de mémoires worden geschreven door pater O'Reilly, maar worden door den paus erkend en de schrijver is door dezen en de hoogstgeplaatste personen van het Vatikaan met inlichtingen ge steund. Een authentieke memorie", zeker dus van den Paus zelf, is den uitgever door den kar dinaal-vicaris gezonden. Het werk verschijnt in het aanstaand voorjaar te Londen en te Ncw-York tegelijk, en wordt in een aantal talen vertaald. In de jury tot beoordeeling van de ontwerpen tot restauratie der facade van den dom van Mi laan zullen zitting hebben: zeven Milanezcn, on der welke Cesare Cantiï, vier niet te Milaan wenenden, Prof. Giacomo Franco te Venetië, baron Friedrich Schmidt te Weenen, Prof. de Dartcin te Parijs en Prof. Waterhonsc te Londen, en vier leden welke door de medcdingcndcn gekozen zullen worden. Xa Richepin's comédie Monsieur Kcapiii. de laatste rreatie die Coquelin vooreerst in het Thcatrc Francais zal geven, zal deze schouwburg een stuk van Alexandcr Dnmas opvoeren, waarvan de titel nog niet vastgesteld is. Becque, de schrij ver van Les Corlienux en La I'arisienne, heefteen drama onderhanden, BI/niche llicrenu, waarin hij het vraagstuk van La dame aux Cumélins op andere wijze dan door den dood oplost, volgens hem een zuiverder onjuister oplossing. InBccque's stuk nemen Margnérito en Armand kalm afscheid van elkaar, zonder hun gevoelens op te geven; Marguérito toch kan niet zonder weelde leven, Armand heeft geen geld meer en de positie van amant de coenr, dien zij hem wel zou willen ge- j ven, neemt hij niet aan. i Te Montreuil-sur-Mer is eene afneming van het kruis" van Rubens ontdekt, en niet ver van daar. te Anchy-Ies-Hesdin, een Graflegging" van Van Dijk, naar het oordcel van deskundigen een der schoonste werken des meesters. Do Ttcrue <VOriënt, die te Pest uitkomt, deelt mede dat te Kustendje of (,'onstendza, zooals de Roemenen het noemen, een standbeeld voor den Latijnschen dichter Ovidius is opgericht. Ovidius is daar achttien eeuwen geleden in ballingschap gestorven. Het standbeeld is van den Italiaanschen kunstenaar Ferrari, en moet zeer fraai zijn. Het stelt den dichter voor, zijn wastaf'eltjc in de linkerhand houdend en den stylus in de rechter: op het voetstuk leest men : Ilic ego qui jaceo. tcnerorum Insor aniorum. Ingenio perii Xaso pocta mco. At tibi qui transis ne sit grave, quisquis amasti, Dicore: Xasonis molliter ossa cubent." De IT.II. Frederik Muller en Co. zullen Dinsdag 2 November in de Brakke Grond" twee merk waardige verzamelingen moderne schilderijen en aquarellen verkoopen, bestaande uit het kabinet van den Heer J. H. Sala te Leiden, en eene col lectie door verschillende kunstenaars bijeenge bracht en aan de Protestantsdie gemeente te Katwijk aangeboden tot behoud van het oude kerkgebouw dier gemeente. De vereenigde ver zamelingen bevatten de beste namen en eenige prachtige stukken; de firma nam in den catalo gus platen op van : Schapen, van Charles Jacque, eene Oude dame van Bakker Korft', een Schclpcnvisscher van Jozef Israëls. Koeien van Maris. maar men vindt behalve deze onder de schilderijen ook de namen van Apol, Artz, Blommers, van Borselen, Ferelman, Uonkcs. Heyligers, verschillende Koekkoeks, Oyensen en ten Kate's, Hilverdink, Mesdag. Mauve. Wally Moes, Tbérèse Sohwartze, Maria Vos, terwijl do verzameling aquarellen niet, minder keurig is. Uit ('onstantinopel wordt aan de Weener ^47?f/emcine Zettu/if/ geschreven: Eenigo weken geleden deed bet bericht, dat, Dante's Dirintt ('oiuiiiedid in Turkije op den Index gezet is, de ronde door do Furopecsche pers. De reden van het feit schijnt het volgende te zijn. De direc teur der academie voor militaire artsen. SuddaI'acha, had op een reis in Italiëden Dan t e van Dorégezien, en had de prachtige gravuren zoo mooi gevonden, dat hij bet werk bestelde. Bij aankomst in Turkije werd het boek aan de cen suur onderworpen: een dezer nam bet werk mee naar huis om daar op zijn gemak de platen te bekijken. Plotseling vindt hij er een waarop een Turk staat afgebeeld met een diepe wonde in de maagstreek, merkbaar eene beleediging voor het Tiirkscbe rijk. Het boek werd naar liet bureau gebracht tot verder onderzoek, en de veront waardiging verminderde niet, toen het bleek, dat Mohammed zelf bedoeld was. dien Dante in een der kringen van den Iiijenn eeuwige smarten laat verduren. Vier en twintig uren later stond de Diriini Comme/Hu in Turkije op den Index. ; Fit Berlijn wordt gemeld, dat het concert er in de singakadomie door de Ilollandsche kunste naars van (irouingen cu Job. Messdiaert gege ven, zich onderscheidde zoowel door smaakvolle samenstelling van het, programma. a!s door de goede hoedanigheid der uitvoering. Van Groningpii's buitengewone techniek, was vergezeld van eene levendigheid en bezieling, die men weder van bet ' bekende Ih'liandsdio flegma" niet verwacht had. Zijn aniHag was energiek, zonder hard te zijn; in Baeh's chromatische fuga en Beetbovcn's Ksdur-snnato. opus luil. prees men zijn diep mu zikaal gevoel, in de walsen van ('hopin hot ele gante der V"ordradif. Messdiaert zon;; Sdmmann'scyclu.s I licht eriiebe"; zijn in do middentonen vooral zoo kiankvol harvion geluid, zijn zuiverheid van toiiu en uitspraak, wekten, evenals de pianovoordrachieu na ieder nummer levendige anplaudissement. Bij den uitgever II. C. A. Thieinc te Nijmegen. verscheen onder den ti'.el van De imrliciiliere S.-'.::-i-'.-ii'!ff eene vertaling van ee;i Kngn'sdien riT.uin, die < ??:'; bij bet Xcdci'lsmNdi publiek zeer in den smaak zal vallen. Het verhaal is boeiend, levendig verteld, en zeer goed vertaald; de grap pige tooneeltjes, b.v. de ontdekking der inbraak, zijn zoo natuurlijk en eenvoudig verteld alsof ze oorspronkelijk waren, en hebben toch blijkbaar niets van hun humor verloren. KLEINIGHEDEN VAN GROOTE MANNEN. Een groot man behoort aan het publiek, en dit is op de kleinigheden van zijn particulier leven nog meer verzot dan op zijn groote daden. Reeds de reporters in Karel de Groote 's tijd wisten te vertellen, dat zijn keizerlijke maaltijden nooit uit meer dan vier gerechten bestonden en dat hij eieren en gebraden vleesch boven alles verkoos, vooral gebraden wild, dat aan lange braadspitten werd voorgedicnd. Luthcr dronk graag Torgau-bier en Rijnwijn. Molanchthon hield als jongmenscb veel van gruttensoep, en verkoos deze boven vleeschspijzen. Hij at ook kleine visch, groenten en meelspijzen, maar nooit groote visch ot' vleesch, en vermeed allo feest- of drinkgelagen. Hij zeido zelf, dat hij wel een leerling van Pythagoras had kunnen zijn, Torquato Tasso was verzot op gocoutijte vruch ten en allo suikerwaren. Hendrik de vierde was dikwijls ziek van te veel oesters of meloenen eten; hij dronk meest vin d'Arbois. Peter de Groote hield van niets moer dan van Ilamburgsche kaas. Karcl de twaalfde, koning van Zweden, was zeer matig; hij at het liefst brood en boter. Napoleon 1. Yoltaire en Frederik de Groote waren groote koffiedrinkers. Voltaire at gaarne chinaasappels on boekweitenkocken. Anna Maria Schuurman ging, gelijk bekend is, na den eten in den tuin. om zich een schoteltje spinnen voor haar dessert te zoeken. Lessing hield veel van groene erwten, Klopstock daarentegen van zalm, champignons, gerookte tong en allerhande pasteien. Zijn groenten waren liefst doperwtjes, zijn dessert druiven, zijn drank goede Bordeaux. Kant hield tot in zijn hoogen ouderdom smaak voor varkensvleesch, compötes en allerlei vruchtenmoczen; hij zat drie uren daags aan tafel. Schiller had, gelijk uit oen notitieboek van een restaurant te Stnttgart, anno 1782, blijkt, lederen dag ham en Neckarwijn op tafel. Mattbisson at ook al veel boonen met spek; Lord Byrou gaarne Cbosterkaas met aloofporter; Pope wild, Jonathan Swift tarbot on Walter Scott gebraden gans. In het gedicht aan Possart de vorige week in het Weekblad opgenomen, moet in den begin regel van het vierde couplet in plaats van 'k Bezing n," gelezen worden ,,'k Benijd n." Militaire Zaken. DE MOBILISATIE DER DUITSCUE CAVALERIE. In de aflevering van 30 September jl. der lierue militaire de réinniijer komt een zeer belangrijk opstel voor omtrent do mobilisatie der Dnitsche cavalerie in 1871). geschreven naar de gegevens, welke de regimentsgeschiedenissen hebben ver strekt. Voor bon, die dit Fransche tijdschrift niet lezen en naar wij gelooven, zullen de meesten der lezers van dit blad in dit geval verkeeren hebben wij liet volgende uittreksel gemaakt, niet bet doel de resultaten van het door den schrijver ingestelde onderzoek in ruimer kring bekend te, maken en de betrokken autoriteiten te wijzen op de gevaren, waaraan ons land kan blootstaan bij een eventueelen oorlog tusschon Dtütschland en Nederland, ot wel coji nabnrigen Staat, en deze, langs dezen weg aan te sporen alles in net wefS' te stellen, dat ons leger zoo spoedig mogelijk gemobiliseerd kan worden en dit alsdan ook over het voor de oorlogssterkte vastgestelde aantal manschappen en paarden kan beschikken. Xaar gelang van de taak. welke de regimenten cavalerie bij den aanvang der vijandelijkheden moesten vervullen, had in 1870 de mobilisatie der Duitsche cavalerie in korter of langer tijd plaats. Zoo brachten de regimenten, welke nabij de grenzen in garnizoen lagen, onmiddellijk hunne eskadrons op oorlogsvoet, zonder de reserve af te wachten; de meer achterwaarts zich bevin dende regimenten completeerden eerst hunne man schappen en paarden en waren na r/<;r dagen gereed af te marcbeeren, terwijl de afdeelingen, weikc meer in liet binnenland gelegerd waren en geen bijzondere opdracht hadden te vervullen, ~ercu n elf dagen ter barer beschikking hadden, dus niet zooveel spoed behoefden te maken als de vorengenoemde. Zooals men weet. formeert bij mobilisatie een der 5 eskadrons van een regiment cavalerie het depot on worden de van dit eskadron voor den dienst te velde geschikt geachte manschappen en paarden over de vier andere eskadrons ver deeld, terwijl deze omgekeerd de voor den dienst ongoscliikten aan bet depöt-eskadron afstaan. Door do zorgen der daarvoor aangewezen commissiën worden de verder benoodigdc paarden gerequireerd. terwijl inliisschen de opgeroepen reserve-manschappen bij de eskadrons worden ge kleed, uitgerust en ingedeeld en bovendien de verschillende staven worden geformeerd. In don regel waren de regimenten, die de ver schillende nu ib i lisat ie-werkzaamheden geregeld konden ten uitvoer brengen, in ~cs dagen gereed om op volle oorlogssterkte ]5(.) paarden per eskadron uit te rukken. Het werd echter in 187n niet altijd noodig geacht, om de cavalerie eerst die sterkte te doen bereiken, alvorens haar tegenover den vijand te brengen, of zelfs de oor logsverklaring at' te wachten. Zeer belangrijk is te dezen opzichte bet verhaal omtrent de mobili satie van bet s!e Regiment llhijnlandsche Huzaren Xo. il. te Trier in garnizoen. l>en 15n Juli «as het grootste gedeelte der officieren aldaar des avonds vereenigd op een concert, toen een ordonnans hen uilnoodigde zich onmiddellijk naar den kolonel te begeven. Bij dezen gekomen, vernamen zij dat het regiment

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl