Historisch Archief 1877-1940
'?»>
4
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 490.
was het slechts daarom afkeuring verdient;
eene wijze eindelijk, die hier zóó ongewoon is, dat
men de vraag bij zich voelt opkomen of er niet
nog andere oorzaken aanleiding toe gegeven kun
nen hebben, en of de demonstratie niet ininstens
voor de helït was voorbereid. Men komt tot zulke
vermoedens als men de houding van zich in de
fcaal bevindende, niet medewerkende leden van
het Operapersoneel nagaat, eene houding die aan
( Schadenfreude doet denken; en de stap van hot
een tot het ander is niet groot. Mcj. Bettaque,
die ditmaal de Elsa zong, dreigde voornamelijk
het slachtoffer van het totaal onvoldoende van
boren' ridder te worden, doch genoot ten slottc
nog eene voldoening, welke haar stellig dien
avond gelukkig gomaakt zal hebben, en
haar op ongezochte doch klaarblijkelijke wijze,
getoond hoeft dat zij, en goene andere, nog steeds
de lievelinge van de Rotterdamscho Operabezoe
kers is. Toen namelijk na de scène in het
bruidsyertrek van uit den hooge weder heftig gesist
?werd. begrepen de toehoorders van balcon, loge
en parterre, dat Mcj. Bettaque moest getoond
worden dat het niet haar gold, en gingen voort
met haar naam te roepen ; on toen zij daarop
eindelijk: ztim eraten. M-il allein terug kwam
en haar een krans en een korfje met bloemen
vereerd werd, barstte er zulk een overweldigende
en klaarblijkelijk uit aller hart komende ovatie
los, als ik nog zelden bijwoonde.
De overige bezetting was dezelfde als de vorige
maal, het koor was wee even slecht.
En hu een aangenamer praatje; Woensdag j.l.
beleefden we hier de eerste opvoering van Der
Zigeuner-baron van Johann Strauss. Der
Zigeuner-baron in het répertoire van do
rotterdamsche Opera ingelijfd. ... o, Rotterdammers,
'hoe zult ge dat opnemen? Ik geloof dat directie
en artisten beiden er wel een bootje bang voor
waren, en bij de aarts-klassiekc richting, die men
hier te volgen heeft om voor muzikaal door te
gaan (iets wat velen ambieercn), was die vrees
eenigzins gewettigd. Welnu, ik geloof dat men
gerust kan zijn; men heeft aanvankelijk nog wel
gepoogd zijn gelaat de gewone deffig-critische
plooi te doen behouden, die zoo goed staat en
zooveel muzikaliteit bewijst; men heeft, toen de
vroolijke muziek langzamerhand haren invloed
begon uit te oefenen, eerst nog wel eens angst
vallig naar die of die autoriteit omgekeken, of
die ook lachte, maar eindelijk bracht de onophou
delijke (en zoo ongewone) kitteling der
gehoorzenuwen leven in de brouwerij.
De bijna voortdurende driekwartsmaat deed
hoofden en bovenlichamen in beweging komen,
inen kon het gelukkig achten dat de schouw
burg geen schuit was anders waren we er ten
slotte allen uitgetuimeld : men glimlachte, lachte
en schaterde eindelijk (hoewel dit laatste dit
moet ik tot eer van ons overrompeld klassiek pu
bliek zeggen maar een enkele maal.) Wat mij
aangaat, ik ben der directie dankbaar, dat zij
ons eindelijk óók eens gelegenheid gegeven heeft
met een der boste voortbrengselen van deze rich
ting kennis te maken, en ik bon zeker dat ik met
deze gevoelens niet alleen sta; het resultaat zal
hiervan het bewijs leveren.
In mijn volgend verslag hoop ik op de Operette
zelve terug te komen ; voor heden kan ik volstaan
met de vermelding dat de bezetting voortreffelijk
is, met Mej. Betta-juc als Safft, Mevr. Jaïde als
Czipra en Mej. von Tarnay als Arsena, met den
heer Wertheïm als Barinkay, den heer Robe als
Sehweinefürst, den heer Behrens als Homonay, enz.
Dat een paar nummers gebisseerd moesten
?worden, dat het koor zeer goed was en het orkest
evenzoo; dat aan de montoering zooveel zorg was
besteed als hier mogelijk is en dat (hoewel men
bemerken kon dat deze uitvoering de eerste was)
de opvoering flink van stapel liep en bij het publiek
een uitnemend onthaal vond. Xu, de muziek
verdient het in 't algemeen gesproken ten
volle; maar daarover later.
PROF. TEN BRINK. IN Alt TI.
Donderdag 11. heeft Dr. Jan ten Brink een der
Kunstavonden" van Arti gestoffeerd met eene
belangrijke rede over de nieuwere russische
letterkunde. Hij heeft ons bizonder over Xieolaus
Wasilewitseh Gogol (1809?1852),over Graaf Alexci
Tolstoy, den veel besprokene, over Iwan Tnrgenjew
en vooral over Feodor Dostojewsky gesproken. Hij
heeft aangetoond, hoe het eigenlijk tijdperk der
Romantiek alleen door den dichter Graaf
Alexander Sergejewitsch Puschkin vertegenwoordigd werd:
maar hoe de nieuwere aspiraties van het
verachterde russische volk om het zeerst een orgaan
vinden in het genoemde drietal. Met veel
aanschomvelijkheid "heeft de spreker ons het leven
van Dostojewsky, zijn gevangenschap, zijn lijden
in Siberiëgeschetst; hij heeft ons uitgelegd, hoe
het nihilisme in sommige werken der letterkunde
zich uitspreekt, wat wanhopige geest in vele der
edelste Russen huist, en aan den anderen kant,
hoc het mystieke niet zelden een middel is, om
te voorkomen, dat vertwijfeling zich van de her
vormers der russische toestanden meester make.
Een treffend verhaal van Tolstoy werd ons als
proeve daarvan gegeven. Maar het vrceselijke van
vele toestanden in Rusland is van dien aard, dat
men te-recht aan Melchior de Voguézeggen kon:
wij leven met het overig Europa mee; maar gij
kunt ons niet kennen, noch begrijpen."
't Was jammer, dat de rede dos begaafden
sprekers maar een klein gedeelte van den avond
innam.
12 N. '80.
A. TH.
ERNST TON
WILDENBRUCH'S
VERONA.
FüRST VON
Een zeer belangrijk nieuw drama van den
Duitschen dichter en romanschrijver is te
Hannover opgevoerd. Het speelt in Italiëin do 13e
eeuw," ten tijde van de twisten der Guelfen en
Ghibellijnen. In Verona zijn juist de Guelfen, de
partij van Konradijn van Hohenstauffen, aan het
bewind gekomen. Graat van San Eonit'azio, een
partijganger der Giielfen, zal de stad binnen
trekken om er het kommando te voeren, Zijn
dochter uit het eerste huwelijk, Selvaggia, ver
toefde er sedert jaren in een klooster en had
besloten er haar leve.i door te brengen; nu
plotseling bevrijd, verlaat zij, slechts aan het be
vel haars vaders gehoorzamende, tegen haar zin
de veilige schuilpaats. Do man die haar moet
geleiden is een ruwe krijgsman ; het is
Scaramello, wiens blik haar steeds zoo verschrikt heeft
dat zij hem nooit vergeten han. Zij heelt er een
voorgevoel van. dat de man niets goeds mot haar
in den zin hoett, ofschoon hij zoo zacht en vriende
lijk met haar spreekt, als zijn ruwheid maar toe
laat. Searamello is de eerste leenman haars
vaclers en dezen steeds getrouw. Hein alleen heeft
Rizzardo, graaf van San-l!onifazio hot to danken,
dat hij Verona in zijne macht heeft. Rizzardo's
gemalin, de heldhaftige, eerzuchtige Adela'ülc
weet dezen man de bekentenis te ontlokken, dat
hij Selvaggia bemint, en zij zoekt haren man te
bewegen, de hand ham- biiefduchter aan den leen
man te schenken.
De gehoorzame Selvaggia durft niet te weer
staan. Maar reeds vóór dat een verloving mogelijk
is, trekt Scaramello weder den vijand tegemoet,
die Verona bestormen wil. Voor de overmacht
bezwijkend, geraakt hij met zijn paard in de Adige.
De tegenpartij weet de poort der stad te over
meesteren; Verona, pas nog Guclfsch. wordt weer
Ghibellijnsch en Martino della Scala wordt er
Podesta. Zijne wraak is niet veeloischeml; hij
vraagt Selvaggia's hand, en de zwakke vader geelt
toe, to meer daar Selvaggia Martino bemint. Al
leen Adelaïde is onverzoenlijk; zij wcot, dat deze
verbineltenis den val van de Guelfsche rechten
medebrengt. De graaf' ziet er eene verzoening van
Guelfen en Ghibellijiien in. en (U-ze zou ook wer
kelijk plaats hebben, als niet reeds bij het huwe
lijksfeest do partijen weer twist kregen. Een der
Gueifen wordt door don het'tigon Alborto dulla
Scala overhoop gestoken, en de bruidegom zelf
geraakt in gevecht met zijn schoonvader. Martino
verbant Ilizzardo uit Verona en beveelt, dat zijne
dochter zal terug büjveu, als Podesta heelt hij
het recht daartoe. Kizzardo weigert aan dit bevel
gehoor te geven; Searamello, die niet. zooals men
eerst gemeend had, dood is. is weer aan zijn hof.
Hij beproeft Selvaggia uit het pak'i.s te ontvoeren,
terwijl Martino zich op een bedreigd punt der
stad bevindt. Selvaggia smeekt hem haar te sparen
en haar te verlaten, maar te vergeefs. Scanunello
heeft het Adclaïdo gezworen: als hij Selvaggia
niet ontvoeren kan, doorsteekt hij haar. Ook
Martino is bij de vijandelijkcn aanval doodelijk
gewond. De Guelt'on zijn overwinnaars. Adelaïde
treedt de zaal binnen waarin Selvaggia's lijk ligt.
Zij verwijt Scaramello zijn daad; hij doodt eerst
haar en dan zich zelf.
Dit is de inhoud van Wildcnbruch's nieuwste
drama. Het begin is allerliefst, liet speelt in het
vrouwenklooster; de jonge dochters der edele
Ghibellijnen zijn bezig, het altaar der schuts
heilige te versieren, maar enkel roodo rozet!
mogen zij daartoe gebruiken, rood is de banier
der Ghibellijnen, wit de kleur der weiten. Dan
naderen de dochters der Gurlfen; in half' spot
tende, half verbitterde woorden wordt de gehoolc
politieke toestand uiteen gezet, een zeer eigen
aardige en innemende wijzen van expositie. Plot
seling worden de klokken geluid, men hoort van
de overwinning der Guelfen en Scaraincllo ver
schijnt om Selvaggia to geleiden, In het tweede
bedrijf schijnt Selvaggia's karakter nog zwak,
eerst wanneer zij Martino bemint wordt het
krachtig; deze overgang is rationeel ontwikkeld.
Ook Scaramello's figuur, ruw, teleurgesteld in zijn
liefde, door partijplicht en wraakzucht gelijkertijd
gedreven, ontwikkelt zich logisch, de laatste be
drijven echter vallen tegen. Selvaggia heeft geen
schuld genoeg om vermoord te worden, de tragi
sche motiveering dor daden ontbreekt; men zwemt
in het bloed zonder te weten waarom. Naar la
tere berichten melden heelt de dichter dan ook
liet stuk teruggenomen om de twee laatste bedrij
ven geheel om te werken.
Wat afwisseling der tooneelen. schoone taal,
tragische woorden betreft, is het werk zeer schoon.
WÏidenbruch heeft Shakespeavc bestudeerd en
vaak al te zichtbaar nagevolgd. Hij mengt zeer
passend hot komische en het tragische, maakt
;cbruik van volksmassa's, zooals bijna geen mo
dern dramaticus het gewaagd heelt. Zijn lief
des-scènes zijn dichterlijk, maar te lang. Het
stnk was met behoorlijke praal gemonteerd en
zonder het uitstekende spel der vertooners zou
den zeker de zwakheden ervan spoedig aan het
licht getreden zijn.
OVERLEVERING EN KRITIEK
Mijnheer de Redacteur!
In uw nummer van 31 October komt een stukje
voor over mijne oratie Overlevering en Kritiek",
waaruit, dunkt mij, do lezers van uw blad eene
verkeerde voorstelling moeten ontvangen hebben
van hetgeen ik schreef. Zij zullen namelijk uit
het schrijven van den heer E. D. P. den indruk
gekregen hebben, dat mijne oratie van
theologischcn aard is. dat zij handelde over do schriftelijke
overlevering van het Nieuwe Testament. Toch kon
ieder lozer weten, en dus ook do beer E. D. P., dat
zulks niet hot geval is. Xa de algemeene inleiding, in
welke van theologie geen sprake is, zet ik uiteen
wat ik onder de overlevering, waarmede de
philologische kritiek te maken heeft, versta. Daarna
(van pag. 10 af) tot het eigenlijke onderwerp
komende, behandel ik de vraag van de betrouw
baarheid dor schriftelijke overlevering in 't alge
meen en tracht uit baren aard, uit de wijze
waarop zij tot stand kwam en uit de overgele
verde geschriften zelf aan te toonen, dat die
betrouwbaarheid in 't algemeen zeer groot is
(pag. 10 16). Vervolgens wordt de aard der
fouten, die in de overlevering voorkomen bespro
ken (pag. 16?19). In dit alles is van theologie
en Nieuwe Testament .geen sprake. Eerst daarna
worden eenige bladzijden (19?24) gewijd aan
do schriftelijke overlevering van hot X. T. in
verband met bet gesprokene; wat mij daartoe
noopte, heb ik op bldz. 19 uitdrukkelijk mede
gedeeld. Daarna ga ik voort met de bespreking
der fouten in de schriftelijke overlevering, bepaal
delijk der geschriften mot valsche titels (pag.
24?30). Zoo kom ik tot het tweede hoofddeel
mijner oratie: de philologische kritiek (pag.
30?43) en ook daarin is van theologie geen
sprake; alleen wordt op pag. 40 en 41 als voor
beeld van m. i. verkeerde kritiek eene hypothese
over het ontstaan van don Isten brief aan de
Thessalonicensen medegedeeld. De geheole oratie
is dus puur philologiscb.
In ecuc bijlage (pag. 51?(52) wordt het eerste
hoofdstuk der Verisimilia van de hoeren l', en X.
besproken.
Wat doet nu echter de heer E. I). P.?
De inleiding van zijn stukje, een vierde gedeel
te van het geheel, handelt, over de Verisimilia,
en dan zal de schrijver medcdeelen, welke over
wegingen van algcnieonen aard hot geschrift der
hoeren l'ierson en Xaber mij in de pen gaf. Xu
zon. meen ik, een overzicht van den inhoud mijner
oratie moeten volgen, daar zij deze overwegingen
van algemeenen aard" bevat.
De heer E. D. P. echter begint aldus : Prof.
Woltjer is het eens met de waarschuwing van
Cobct: hij. ilie deze heilige zaken met
ongewasschen handen aanraakt, zal gekastijd worden."
De bijbel is voor hom het woord Gods, een hei
lig boek" enz.
Moet nu niet de lezer in don waan komen, dat
de heilige zaken" uit hot citaat van Cobet en
de bijbel of zijn inhoud hetzelfde zijn of door mij
met elkander in elkander in verband gebracht zijn 'i
Toch is niets minder waar. De heilige zaken"
van Cobet slaat eenvoudig op de profane schrif
telijke overlevering, 't zijn de werken iler klas
sieke schrijvers en dit citaat staat in mijne rede
voering natuurlijk in denzelfden zin op pag. .?>.">.
Wat diiarvan aangehaald wordt, dat de bijbel
voor mij het woord Gods is, staat in de Bijlage
pag. M.
Vervolgens komt de heer E. l'. P. op mijne
stelling over de betrouwbaarheid der afschrijvers
on zegt dan; Die stelling komt ons zeer ge
waagd voor. De heer Woltjcr beroept zich op
den kerkvader Irea-nus, die schrijft: Ik bezweer
U" enz.
Moet nu niet de lezer denken, dat mijt? betoog
over de betrouwbaarheid der afschrijvers berust
op de plaats uit Immens':1 Toch is weer niets
minder waar. Dat betoog wordt geleverd op pag.
10?li), en betreft de profane overlevering in 't
algemeen: maar daarvan maakt de heer E. D. P.
met geen enkel woon! melding. De plaats uit
Ironaeus komt op blad/. '23 voor in de enkele
bladzijden gewijd aan de schriftelijke overlevering
van het N, T. en staat daar in do laatste van
een viertal opmerkingen volgende op een alge
meen betoog.
De lieer K. D. I', zegt, dat ik uit voorliefde
het w 5;j-sj-a.'. \-j°;-t,;-M Y! ? /?jL*'n herbaal." Dit citaat
komt echter alleen in deAnnales academici voor.
Verder heet het: Kr is eene kracht der dwa
ling'' zegt do heer Woltjor, die maakt, dat
men de lengen gelooft." En deze bewering volgt
onmiddellijk op het citaat uit (ie Verisimilia: De
liefde (voor het X. T.) heeft ons gedrongen, om
een onderzoek in te stellen, en de vereering heeft
gemaakt, dat wij eerbiedig onderzochten."
Dit onnmlilMijk is niet geheel juist: op het
citaat uit de Vcrisimilia volgt bij mij oiimidiltdlijk:
en niets verhindert ons deze verzekering voor
welgemeend te houden." 't Spijt mij, dat mijn
beoordeelaar nu juist deze woorden beeft wegge
laten.
Doch ik moet eindigen, hoe gaarne ik nog ver
scheidene opmerkingen zou willen maken, bijv.
over het ter zijde "stollen der kritiek, over Jan
Rap en zijn maat, over alleenig usaar 't
kritiokste niet" en dergelijke uitlatingen van den heer
K. D. l' . die zeker door mijn oratie cenigszins
geprikkeld, wat al te haastig en onberaden zich
aau bet schrijven heeft gezet.
De philoiogische qtiaestie kan ik natuurlijk met
hem niet bespreken en uw blad. Mijnheer (ie
I!edacteur, zoudt gij voor eene dergelijke discussie
ook bezwaarlijk kunnen beschikbaar stellen, 't Zal
mij echter zeer a.'iugenaaui wezen, zoo n aan wat
ik''heb gemeend naar aanleiding dor beoordeeling
mijner oratie uit meer formeel oogpunt te moeten
opmerken, in de kolommen van uw blad een plaatsje
kunt inruimen. Gij verplicht daarmede
U ie Du: Dr.
J. W t> 1. T J K U.
Aan de Redactie van De Amsterdammer".
Weekblad voov Nederland.
De heer Wolt.;cr is. naar het schijnt, ontstemd
over twee zaken: lo. dat ik. in mijn artikeltje,
dat hij de eer cent;- wederlegging waardig keurt,
zijne oratie niet op den voet hob gevolgd, cu :io.
dat ik den puur philologischeii" aard van gcmcUe
oratie zou hebben miskend.
Waf bet cer,4e betreft, merk ik op, dat het
allerminst in imjn plan lag, den hoogleraar op
i den voet te volgen. Dit zon. gelijk bij zelf schijnt
! te gevoelen, voor de lezers van het Weekblad
minder interessant zijn geweest.; De, leidende
i gedachte van mijn artikeltje is mij door niemand
'j anders dan door den beer W. zelf aan de band
! gedaan. Het geschrift der hoeren l'ierson on
i Xabor (de VenxiiuiUd) bepaalde mede de keuze
van (zijn) onderwerp, toen (hij) in de
zomcri maanden van dit jaar (zich) zette om naar oud
> gebruik eene oratie te schrijven voor de
over'? dracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit".
' Het is waar. deze woorden komen voor in de
Bijlage", maar zij zijn toch, evenals de
annai los academici" van de hand van den heer W.,
en te vinden in dezelfde brochure als zijne oratie.
De heer W. was dus gedetermineerd", en ten
gevolge daarvan dragen de 62 bladzijden, die hij
ons aanbood, oen apologetisch karakter Ik zet
het iemand, die deze bladzijden leest, daarin
iets anders to vinden dan een verweerschrift, steu
nende op en gebruik makende van een vrij om
vangrijk philologisch apparaat, maar in de eerste
plaats gericht tegen de bewering van de hoeren
P. en X., dat de uoeken van het X. T. i-n laccra
co»rïitio»e verkecren. Ik zet het iemand, to be
weren, dat dit betoog in een theologisch tijdschrift
van prof. W's richting misplaatst zou zijn geweest.
Ik heb echter, naar hot schijnt, gezondigd door
te twijfelen aan do gestrengheid, waarmede de
verdceling van arbeid onder de hoogleerarcn der
Vr. U. gehandhaafd wordt.
Wat de wonderlijke beschuldiging betreft, dat
ik door do oratie van den heer W. zou zijn ge
prikkeld", met do minder aangename gevolgen,
die de hoogleeraar daaruit afleidt ik mag aan
den lezer van het Weekblad gerust de beslissing
overlaten, wie van ons beiden zich het meest
prikkelbaar heeft getoond.
E. D. P,
DE DISTEL.
Van de echt nationale onderneming onzer jonge
iloilandsche kunstenaars, de verzameling etsen,
welke ouder den naam van de JJnsie.l verschijnt,
heelt thans aflevering <S het licht gezien. In de
inleiding verklaarde Mr. (J. Vosmaer de keus van
de distel ais symbool, door do siwlijkhcid dei1 piant.
zoo teer van kleur, zoo fijn van Jicht en bruin,
zoo vol karakter en fraai van lijnen," door hare
mal.schhoid en scherpte: inderdaad doet eene be
schouwing der eisen telkens aan de juistheid dezer
keuze terugdenken. De zeven etsers, -vier studiën
tot lieden verschenen, werden duur de meest ver
schillende onderwerpen geïnspireerd, Jan van Essen
gaf een leeuw, ('.. L. Dake eene zeng mot biggen
en een straatventer, Wy.smuller en Poggenbeek
teekenden Iloilandsche landschappen. S'celink.
Oldewelt en Vau der Waay dames en kinderen.
riiuar wat in alles trof. is liet doorschijnend licht
en bruin, de tiuwevlige malschheid van tooi', de
eenvoud en karaktervolle sicrlijkheid. Wie nog
veel hechten aan het, onderwerp der voorstelling.
en het talent van kunstenaars als Jan van
Essen en C. L. Dake beter besteed vinden aan
den koning dor wouden, dan aan het knorrende
dier waaraan toch ook Mouselet zijn fraaiste
sonnet wijdde. mogen zich hier overiuigon
welk een'thema ook de /ijdeachtige borstels en
de blanke huid aan den kunstenaar aanbieden.
Jan van Essen's leeuw intu.ischen is inderdaad
prachtig, gelijk een leeuw past. i Iet rossig blonde
dikke haar, het echte ??fdn.rr". de diepe (.'rustige
oogen, zijn heerlijk weergegeven, eu niet vergeien
is "de kalme majesteit, de zelfbewuste krach!. dio
a.lle volken in den leeuw "-etrutVeu heeft. In
Wille m Steeliiik's Op den uitkijk" treft bijna
nou meer da.it het gracieiise titrimrtjo der kijksrer
de" sierlijkhuid der overhangende takken; met
haar dun' loof doen zij aan het werk der
Japausche kunstenaars, in hun blooiuvej>ieriiigcn on
overtroffen, denken.
Van der Waay gat' Ken kunstbeschouwing,"
twee aardige kinderen, een blond en een zwact,
prentjes kijkend-.de brunette met het los opgehouden
haar kijkt ernstig, in kalme bewondering, terwijl
blondje met oiuïcitgemleu blik oen kritische op
merking maakt. Oldewelt's Lieder olme Worto"
vertoont ee:i juffertje aan de piano, in het stil
vertrek, «-aar zware gordijnen het rijke licht van
buiten termpovcti, met hare gedachten aUeen eu
zich genutvol. maar consciëntieus, overgevend aan
de, bekoring van Mcndclssolm's muziek, Kr is
hiev. gelegenheid tot het te pas brcngcu van al
waf, de kunstenaar weet; het licht valt, getemperd
en in schuine richting, op de- gladde Joiikere
piano, op het wollige vloerkleed, op de- plooien
van het gordijn, op japon, muziokpapic-r. hand,
kapsel, vensterbank, alles verschillend van weef
sel of oppervlak; wie de hulpmiddelen van den
etser kent, /.al de wijze -waardeere!', waarov de heer
Oldewelt ze hier alle heeft aangewend. Van C. L.
Dake is er. behalve de bigben, ook ecu straat
venter, een van de figuren, zooals v:le onzer
oude etsers 30 gaarne verkozen, met kaarslicht
van onderop verlicht, met scherpe tewnstclüng
van heldere plekken en zware schaduwen.
Vooral niet minder fraai dan de
tiguurteekcningen zijn de beide Iloilandsche landschappen,
i de ..Siugelsloot b'j Amsterdam" van J. H.
\Vys! muller en (i'e .,Kendenplas" van Geo. f'oggeiibeok.
? Voor onze droef doorschijnende, nevelachtige,
r.ie! lancholieko iieristnatunr, half water, hall' dorre
i bladeren of beroofde takl.an, schijnt de ctskunst
voorbestemd: het 11 pen. ju-e* van haar teedere
; lijntjes, die, hoe fijn gearceerd, hier toch geen dikke
i schaduw zijn. geeft op verrassende v,ijs den indruk.
van lift dunne herfstgebladorte, van het dooi
zichtig struikgewas, van het rimpelig water oy.r.
i Ken najaarslucht, zwaar van nevt-1. hangt over je,
! kreek, waarin l'oggenbcek's eenden snaterend
rc;idl plassen; onuitsprekelijk melancholiek verheffe', du
ontbladerde wilgen htm lage stammen met de kale
armen uit het riet. alleen enkele eiken en b;rken
geven nog wat beschutting aan het stille
^?huilhoekjc in do kreek. De ets van den heer
('oggenbeek', de laatste der tot nog toe uitgekomen reeks,
is zeker niet de minste: zij doet de Loop uit
spreken, dat de onderneming voldoenden s-tetin
moge vinden om eene reeks van jaren to worden
voortgezet, en de etsen, als de distel, mogen
blijven, zoo teer van kleur, zoo tij p. van licht eu
bruin, zoo \o( karakter en fraai van lijnen"