De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 14 november pagina 4

14 november 1886 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

'?»> 4 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 490. was het slechts daarom afkeuring verdient; eene wijze eindelijk, die hier zóó ongewoon is, dat men de vraag bij zich voelt opkomen of er niet nog andere oorzaken aanleiding toe gegeven kun nen hebben, en of de demonstratie niet ininstens voor de helït was voorbereid. Men komt tot zulke vermoedens als men de houding van zich in de fcaal bevindende, niet medewerkende leden van het Operapersoneel nagaat, eene houding die aan ( Schadenfreude doet denken; en de stap van hot een tot het ander is niet groot. Mcj. Bettaque, die ditmaal de Elsa zong, dreigde voornamelijk het slachtoffer van het totaal onvoldoende van boren' ridder te worden, doch genoot ten slottc nog eene voldoening, welke haar stellig dien avond gelukkig gomaakt zal hebben, en haar op ongezochte doch klaarblijkelijke wijze, getoond hoeft dat zij, en goene andere, nog steeds de lievelinge van de Rotterdamscho Operabezoe kers is. Toen namelijk na de scène in het bruidsyertrek van uit den hooge weder heftig gesist ?werd. begrepen de toehoorders van balcon, loge en parterre, dat Mcj. Bettaque moest getoond worden dat het niet haar gold, en gingen voort met haar naam te roepen ; on toen zij daarop eindelijk: ztim eraten. M-il allein terug kwam en haar een krans en een korfje met bloemen vereerd werd, barstte er zulk een overweldigende en klaarblijkelijk uit aller hart komende ovatie los, als ik nog zelden bijwoonde. De overige bezetting was dezelfde als de vorige maal, het koor was wee even slecht. En hu een aangenamer praatje; Woensdag j.l. beleefden we hier de eerste opvoering van Der Zigeuner-baron van Johann Strauss. Der Zigeuner-baron in het répertoire van do rotterdamsche Opera ingelijfd. ... o, Rotterdammers, 'hoe zult ge dat opnemen? Ik geloof dat directie en artisten beiden er wel een bootje bang voor waren, en bij de aarts-klassiekc richting, die men hier te volgen heeft om voor muzikaal door te gaan (iets wat velen ambieercn), was die vrees eenigzins gewettigd. Welnu, ik geloof dat men gerust kan zijn; men heeft aanvankelijk nog wel gepoogd zijn gelaat de gewone deffig-critische plooi te doen behouden, die zoo goed staat en zooveel muzikaliteit bewijst; men heeft, toen de vroolijke muziek langzamerhand haren invloed begon uit te oefenen, eerst nog wel eens angst vallig naar die of die autoriteit omgekeken, of die ook lachte, maar eindelijk bracht de onophou delijke (en zoo ongewone) kitteling der gehoorzenuwen leven in de brouwerij. De bijna voortdurende driekwartsmaat deed hoofden en bovenlichamen in beweging komen, inen kon het gelukkig achten dat de schouw burg geen schuit was anders waren we er ten slotte allen uitgetuimeld : men glimlachte, lachte en schaterde eindelijk (hoewel dit laatste dit moet ik tot eer van ons overrompeld klassiek pu bliek zeggen maar een enkele maal.) Wat mij aangaat, ik ben der directie dankbaar, dat zij ons eindelijk óók eens gelegenheid gegeven heeft met een der boste voortbrengselen van deze rich ting kennis te maken, en ik bon zeker dat ik met deze gevoelens niet alleen sta; het resultaat zal hiervan het bewijs leveren. In mijn volgend verslag hoop ik op de Operette zelve terug te komen ; voor heden kan ik volstaan met de vermelding dat de bezetting voortreffelijk is, met Mej. Betta-juc als Safft, Mevr. Jaïde als Czipra en Mej. von Tarnay als Arsena, met den heer Wertheïm als Barinkay, den heer Robe als Sehweinefürst, den heer Behrens als Homonay, enz. Dat een paar nummers gebisseerd moesten ?worden, dat het koor zeer goed was en het orkest evenzoo; dat aan de montoering zooveel zorg was besteed als hier mogelijk is en dat (hoewel men bemerken kon dat deze uitvoering de eerste was) de opvoering flink van stapel liep en bij het publiek een uitnemend onthaal vond. Xu, de muziek verdient het in 't algemeen gesproken ten volle; maar daarover later. PROF. TEN BRINK. IN Alt TI. Donderdag 11. heeft Dr. Jan ten Brink een der Kunstavonden" van Arti gestoffeerd met eene belangrijke rede over de nieuwere russische letterkunde. Hij heeft ons bizonder over Xieolaus Wasilewitseh Gogol (1809?1852),over Graaf Alexci Tolstoy, den veel besprokene, over Iwan Tnrgenjew en vooral over Feodor Dostojewsky gesproken. Hij heeft aangetoond, hoe het eigenlijk tijdperk der Romantiek alleen door den dichter Graaf Alexander Sergejewitsch Puschkin vertegenwoordigd werd: maar hoe de nieuwere aspiraties van het verachterde russische volk om het zeerst een orgaan vinden in het genoemde drietal. Met veel aanschomvelijkheid "heeft de spreker ons het leven van Dostojewsky, zijn gevangenschap, zijn lijden in Siberiëgeschetst; hij heeft ons uitgelegd, hoe het nihilisme in sommige werken der letterkunde zich uitspreekt, wat wanhopige geest in vele der edelste Russen huist, en aan den anderen kant, hoc het mystieke niet zelden een middel is, om te voorkomen, dat vertwijfeling zich van de her vormers der russische toestanden meester make. Een treffend verhaal van Tolstoy werd ons als proeve daarvan gegeven. Maar het vrceselijke van vele toestanden in Rusland is van dien aard, dat men te-recht aan Melchior de Voguézeggen kon: wij leven met het overig Europa mee; maar gij kunt ons niet kennen, noch begrijpen." 't Was jammer, dat de rede dos begaafden sprekers maar een klein gedeelte van den avond innam. 12 N. '80. A. TH. ERNST TON WILDENBRUCH'S VERONA. FüRST VON Een zeer belangrijk nieuw drama van den Duitschen dichter en romanschrijver is te Hannover opgevoerd. Het speelt in Italiëin do 13e eeuw," ten tijde van de twisten der Guelfen en Ghibellijnen. In Verona zijn juist de Guelfen, de partij van Konradijn van Hohenstauffen, aan het bewind gekomen. Graat van San Eonit'azio, een partijganger der Giielfen, zal de stad binnen trekken om er het kommando te voeren, Zijn dochter uit het eerste huwelijk, Selvaggia, ver toefde er sedert jaren in een klooster en had besloten er haar leve.i door te brengen; nu plotseling bevrijd, verlaat zij, slechts aan het be vel haars vaders gehoorzamende, tegen haar zin de veilige schuilpaats. Do man die haar moet geleiden is een ruwe krijgsman ; het is Scaramello, wiens blik haar steeds zoo verschrikt heeft dat zij hem nooit vergeten han. Zij heelt er een voorgevoel van. dat de man niets goeds mot haar in den zin hoett, ofschoon hij zoo zacht en vriende lijk met haar spreekt, als zijn ruwheid maar toe laat. Searamello is de eerste leenman haars vaclers en dezen steeds getrouw. Hein alleen heeft Rizzardo, graaf van San-l!onifazio hot to danken, dat hij Verona in zijne macht heeft. Rizzardo's gemalin, de heldhaftige, eerzuchtige Adela'ülc weet dezen man de bekentenis te ontlokken, dat hij Selvaggia bemint, en zij zoekt haren man te bewegen, de hand ham- biiefduchter aan den leen man te schenken. De gehoorzame Selvaggia durft niet te weer staan. Maar reeds vóór dat een verloving mogelijk is, trekt Scaramello weder den vijand tegemoet, die Verona bestormen wil. Voor de overmacht bezwijkend, geraakt hij met zijn paard in de Adige. De tegenpartij weet de poort der stad te over meesteren; Verona, pas nog Guclfsch. wordt weer Ghibellijnsch en Martino della Scala wordt er Podesta. Zijne wraak is niet veeloischeml; hij vraagt Selvaggia's hand, en de zwakke vader geelt toe, to meer daar Selvaggia Martino bemint. Al leen Adelaïde is onverzoenlijk; zij wcot, dat deze verbineltenis den val van de Guelfsche rechten medebrengt. De graaf' ziet er eene verzoening van Guelfen en Ghibellijiien in. en (U-ze zou ook wer kelijk plaats hebben, als niet reeds bij het huwe lijksfeest do partijen weer twist kregen. Een der Gueifen wordt door don het'tigon Alborto dulla Scala overhoop gestoken, en de bruidegom zelf geraakt in gevecht met zijn schoonvader. Martino verbant Ilizzardo uit Verona en beveelt, dat zijne dochter zal terug büjveu, als Podesta heelt hij het recht daartoe. Kizzardo weigert aan dit bevel gehoor te geven; Searamello, die niet. zooals men eerst gemeend had, dood is. is weer aan zijn hof. Hij beproeft Selvaggia uit het pak'i.s te ontvoeren, terwijl Martino zich op een bedreigd punt der stad bevindt. Selvaggia smeekt hem haar te sparen en haar te verlaten, maar te vergeefs. Scanunello heeft het Adclaïdo gezworen: als hij Selvaggia niet ontvoeren kan, doorsteekt hij haar. Ook Martino is bij de vijandelijkcn aanval doodelijk gewond. De Guelt'on zijn overwinnaars. Adelaïde treedt de zaal binnen waarin Selvaggia's lijk ligt. Zij verwijt Scaramello zijn daad; hij doodt eerst haar en dan zich zelf. Dit is de inhoud van Wildcnbruch's nieuwste drama. Het begin is allerliefst, liet speelt in het vrouwenklooster; de jonge dochters der edele Ghibellijnen zijn bezig, het altaar der schuts heilige te versieren, maar enkel roodo rozet! mogen zij daartoe gebruiken, rood is de banier der Ghibellijnen, wit de kleur der weiten. Dan naderen de dochters der Gurlfen; in half' spot tende, half verbitterde woorden wordt de gehoolc politieke toestand uiteen gezet, een zeer eigen aardige en innemende wijzen van expositie. Plot seling worden de klokken geluid, men hoort van de overwinning der Guelfen en Scaraincllo ver schijnt om Selvaggia to geleiden, In het tweede bedrijf schijnt Selvaggia's karakter nog zwak, eerst wanneer zij Martino bemint wordt het krachtig; deze overgang is rationeel ontwikkeld. Ook Scaramello's figuur, ruw, teleurgesteld in zijn liefde, door partijplicht en wraakzucht gelijkertijd gedreven, ontwikkelt zich logisch, de laatste be drijven echter vallen tegen. Selvaggia heeft geen schuld genoeg om vermoord te worden, de tragi sche motiveering dor daden ontbreekt; men zwemt in het bloed zonder te weten waarom. Naar la tere berichten melden heelt de dichter dan ook liet stuk teruggenomen om de twee laatste bedrij ven geheel om te werken. Wat afwisseling der tooneelen. schoone taal, tragische woorden betreft, is het werk zeer schoon. WÏidenbruch heeft Shakespeavc bestudeerd en vaak al te zichtbaar nagevolgd. Hij mengt zeer passend hot komische en het tragische, maakt ;cbruik van volksmassa's, zooals bijna geen mo dern dramaticus het gewaagd heelt. Zijn lief des-scènes zijn dichterlijk, maar te lang. Het stnk was met behoorlijke praal gemonteerd en zonder het uitstekende spel der vertooners zou den zeker de zwakheden ervan spoedig aan het licht getreden zijn. OVERLEVERING EN KRITIEK Mijnheer de Redacteur! In uw nummer van 31 October komt een stukje voor over mijne oratie Overlevering en Kritiek", waaruit, dunkt mij, do lezers van uw blad eene verkeerde voorstelling moeten ontvangen hebben van hetgeen ik schreef. Zij zullen namelijk uit het schrijven van den heer E. D. P. den indruk gekregen hebben, dat mijne oratie van theologischcn aard is. dat zij handelde over do schriftelijke overlevering van het Nieuwe Testament. Toch kon ieder lozer weten, en dus ook do beer E. D. P., dat zulks niet hot geval is. Xa de algemeene inleiding, in welke van theologie geen sprake is, zet ik uiteen wat ik onder de overlevering, waarmede de philologische kritiek te maken heeft, versta. Daarna (van pag. 10 af) tot het eigenlijke onderwerp komende, behandel ik de vraag van de betrouw baarheid dor schriftelijke overlevering in 't alge meen en tracht uit baren aard, uit de wijze waarop zij tot stand kwam en uit de overgele verde geschriften zelf aan te toonen, dat die betrouwbaarheid in 't algemeen zeer groot is (pag. 10 16). Vervolgens wordt de aard der fouten, die in de overlevering voorkomen bespro ken (pag. 16?19). In dit alles is van theologie en Nieuwe Testament .geen sprake. Eerst daarna worden eenige bladzijden (19?24) gewijd aan do schriftelijke overlevering van hot X. T. in verband met bet gesprokene; wat mij daartoe noopte, heb ik op bldz. 19 uitdrukkelijk mede gedeeld. Daarna ga ik voort met de bespreking der fouten in de schriftelijke overlevering, bepaal delijk der geschriften mot valsche titels (pag. 24?30). Zoo kom ik tot het tweede hoofddeel mijner oratie: de philologische kritiek (pag. 30?43) en ook daarin is van theologie geen sprake; alleen wordt op pag. 40 en 41 als voor beeld van m. i. verkeerde kritiek eene hypothese over het ontstaan van don Isten brief aan de Thessalonicensen medegedeeld. De geheole oratie is dus puur philologiscb. In ecuc bijlage (pag. 51?(52) wordt het eerste hoofdstuk der Verisimilia van de hoeren l', en X. besproken. Wat doet nu echter de heer E. I). P.? De inleiding van zijn stukje, een vierde gedeel te van het geheel, handelt, over de Verisimilia, en dan zal de schrijver medcdeelen, welke over wegingen van algcnieonen aard hot geschrift der hoeren l'ierson en Xaber mij in de pen gaf. Xu zon. meen ik, een overzicht van den inhoud mijner oratie moeten volgen, daar zij deze overwegingen van algemeenen aard" bevat. De heer E. D. P. echter begint aldus : Prof. Woltjer is het eens met de waarschuwing van Cobct: hij. ilie deze heilige zaken met ongewasschen handen aanraakt, zal gekastijd worden." De bijbel is voor hom het woord Gods, een hei lig boek" enz. Moet nu niet de lezer in don waan komen, dat de heilige zaken" uit hot citaat van Cobet en de bijbel of zijn inhoud hetzelfde zijn of door mij met elkander in elkander in verband gebracht zijn 'i Toch is niets minder waar. De heilige zaken" van Cobet slaat eenvoudig op de profane schrif telijke overlevering, 't zijn de werken iler klas sieke schrijvers en dit citaat staat in mijne rede voering natuurlijk in denzelfden zin op pag. .?>.">. Wat diiarvan aangehaald wordt, dat de bijbel voor mij het woord Gods is, staat in de Bijlage pag. M. Vervolgens komt de heer E. l'. P. op mijne stelling over de betrouwbaarheid der afschrijvers on zegt dan; Die stelling komt ons zeer ge waagd voor. De heer Woltjcr beroept zich op den kerkvader Irea-nus, die schrijft: Ik bezweer U" enz. Moet nu niet de lezer denken, dat mijt? betoog over de betrouwbaarheid der afschrijvers berust op de plaats uit Immens':1 Toch is weer niets minder waar. Dat betoog wordt geleverd op pag. 10?li), en betreft de profane overlevering in 't algemeen: maar daarvan maakt de heer E. D. P. met geen enkel woon! melding. De plaats uit Ironaeus komt op blad/. '23 voor in de enkele bladzijden gewijd aan de schriftelijke overlevering van het N, T. en staat daar in do laatste van een viertal opmerkingen volgende op een alge meen betoog. De lieer K. D. I', zegt, dat ik uit voorliefde het w 5;j-sj-a.'. \-j°;-t,;-M Y! ? /?jL*'n herbaal." Dit citaat komt echter alleen in deAnnales academici voor. Verder heet het: Kr is eene kracht der dwa ling'' zegt do heer Woltjor, die maakt, dat men de lengen gelooft." En deze bewering volgt onmiddellijk op het citaat uit (ie Verisimilia: De liefde (voor het X. T.) heeft ons gedrongen, om een onderzoek in te stellen, en de vereering heeft gemaakt, dat wij eerbiedig onderzochten." Dit onnmlilMijk is niet geheel juist: op het citaat uit de Vcrisimilia volgt bij mij oiimidiltdlijk: en niets verhindert ons deze verzekering voor welgemeend te houden." 't Spijt mij, dat mijn beoordeelaar nu juist deze woorden beeft wegge laten. Doch ik moet eindigen, hoe gaarne ik nog ver scheidene opmerkingen zou willen maken, bijv. over het ter zijde "stollen der kritiek, over Jan Rap en zijn maat, over alleenig usaar 't kritiokste niet" en dergelijke uitlatingen van den heer K. D. l' . die zeker door mijn oratie cenigszins geprikkeld, wat al te haastig en onberaden zich aau bet schrijven heeft gezet. De philoiogische qtiaestie kan ik natuurlijk met hem niet bespreken en uw blad. Mijnheer (ie I!edacteur, zoudt gij voor eene dergelijke discussie ook bezwaarlijk kunnen beschikbaar stellen, 't Zal mij echter zeer a.'iugenaaui wezen, zoo n aan wat ik''heb gemeend naar aanleiding dor beoordeeling mijner oratie uit meer formeel oogpunt te moeten opmerken, in de kolommen van uw blad een plaatsje kunt inruimen. Gij verplicht daarmede U ie Du: Dr. J. W t> 1. T J K U. Aan de Redactie van De Amsterdammer". Weekblad voov Nederland. De heer Wolt.;cr is. naar het schijnt, ontstemd over twee zaken: lo. dat ik. in mijn artikeltje, dat hij de eer cent;- wederlegging waardig keurt, zijne oratie niet op den voet hob gevolgd, cu :io. dat ik den puur philologischeii" aard van gcmcUe oratie zou hebben miskend. Waf bet cer,4e betreft, merk ik op, dat het allerminst in imjn plan lag, den hoogleraar op i den voet te volgen. Dit zon. gelijk bij zelf schijnt ! te gevoelen, voor de lezers van het Weekblad minder interessant zijn geweest.; De, leidende i gedachte van mijn artikeltje is mij door niemand 'j anders dan door den beer W. zelf aan de band ! gedaan. Het geschrift der hoeren l'ierson on i Xabor (de VenxiiuiUd) bepaalde mede de keuze van (zijn) onderwerp, toen (hij) in de zomcri maanden van dit jaar (zich) zette om naar oud > gebruik eene oratie te schrijven voor de over'? dracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit". ' Het is waar. deze woorden komen voor in de Bijlage", maar zij zijn toch, evenals de annai los academici" van de hand van den heer W., en te vinden in dezelfde brochure als zijne oratie. De heer W. was dus gedetermineerd", en ten gevolge daarvan dragen de 62 bladzijden, die hij ons aanbood, oen apologetisch karakter Ik zet het iemand, die deze bladzijden leest, daarin iets anders to vinden dan een verweerschrift, steu nende op en gebruik makende van een vrij om vangrijk philologisch apparaat, maar in de eerste plaats gericht tegen de bewering van de hoeren P. en X., dat de uoeken van het X. T. i-n laccra co»rïitio»e verkecren. Ik zet het iemand, to be weren, dat dit betoog in een theologisch tijdschrift van prof. W's richting misplaatst zou zijn geweest. Ik heb echter, naar hot schijnt, gezondigd door te twijfelen aan do gestrengheid, waarmede de verdceling van arbeid onder de hoogleerarcn der Vr. U. gehandhaafd wordt. Wat de wonderlijke beschuldiging betreft, dat ik door do oratie van den heer W. zou zijn ge prikkeld", met do minder aangename gevolgen, die de hoogleeraar daaruit afleidt ik mag aan den lezer van het Weekblad gerust de beslissing overlaten, wie van ons beiden zich het meest prikkelbaar heeft getoond. E. D. P, DE DISTEL. Van de echt nationale onderneming onzer jonge iloilandsche kunstenaars, de verzameling etsen, welke ouder den naam van de JJnsie.l verschijnt, heelt thans aflevering <S het licht gezien. In de inleiding verklaarde Mr. (J. Vosmaer de keus van de distel ais symbool, door do siwlijkhcid dei1 piant. zoo teer van kleur, zoo fijn van Jicht en bruin, zoo vol karakter en fraai van lijnen," door hare mal.schhoid en scherpte: inderdaad doet eene be schouwing der eisen telkens aan de juistheid dezer keuze terugdenken. De zeven etsers, -vier studiën tot lieden verschenen, werden duur de meest ver schillende onderwerpen geïnspireerd, Jan van Essen gaf een leeuw, ('.. L. Dake eene zeng mot biggen en een straatventer, Wy.smuller en Poggenbeek teekenden Iloilandsche landschappen. S'celink. Oldewelt en Vau der Waay dames en kinderen. riiuar wat in alles trof. is liet doorschijnend licht en bruin, de tiuwevlige malschheid van tooi', de eenvoud en karaktervolle sicrlijkheid. Wie nog veel hechten aan het, onderwerp der voorstelling. en het talent van kunstenaars als Jan van Essen en C. L. Dake beter besteed vinden aan den koning dor wouden, dan aan het knorrende dier waaraan toch ook Mouselet zijn fraaiste sonnet wijdde. mogen zich hier overiuigon welk een'thema ook de /ijdeachtige borstels en de blanke huid aan den kunstenaar aanbieden. Jan van Essen's leeuw intu.ischen is inderdaad prachtig, gelijk een leeuw past. i Iet rossig blonde dikke haar, het echte ??fdn.rr". de diepe (.'rustige oogen, zijn heerlijk weergegeven, eu niet vergeien is "de kalme majesteit, de zelfbewuste krach!. dio a.lle volken in den leeuw "-etrutVeu heeft. In Wille m Steeliiik's Op den uitkijk" treft bijna nou meer da.it het gracieiise titrimrtjo der kijksrer de" sierlijkhuid der overhangende takken; met haar dun' loof doen zij aan het werk der Japausche kunstenaars, in hun blooiuvej>ieriiigcn on overtroffen, denken. Van der Waay gat' Ken kunstbeschouwing," twee aardige kinderen, een blond en een zwact, prentjes kijkend-.de brunette met het los opgehouden haar kijkt ernstig, in kalme bewondering, terwijl blondje met oiuïcitgemleu blik oen kritische op merking maakt. Oldewelt's Lieder olme Worto" vertoont ee:i juffertje aan de piano, in het stil vertrek, «-aar zware gordijnen het rijke licht van buiten termpovcti, met hare gedachten aUeen eu zich genutvol. maar consciëntieus, overgevend aan de, bekoring van Mcndclssolm's muziek, Kr is hiev. gelegenheid tot het te pas brcngcu van al waf, de kunstenaar weet; het licht valt, getemperd en in schuine richting, op de- gladde Joiikere piano, op het wollige vloerkleed, op de- plooien van het gordijn, op japon, muziokpapic-r. hand, kapsel, vensterbank, alles verschillend van weef sel of oppervlak; wie de hulpmiddelen van den etser kent, /.al de wijze -waardeere!', waarov de heer Oldewelt ze hier alle heeft aangewend. Van C. L. Dake is er. behalve de bigben, ook ecu straat venter, een van de figuren, zooals v:le onzer oude etsers 30 gaarne verkozen, met kaarslicht van onderop verlicht, met scherpe tewnstclüng van heldere plekken en zware schaduwen. Vooral niet minder fraai dan de tiguurteekcningen zijn de beide Iloilandsche landschappen, i de ..Siugelsloot b'j Amsterdam" van J. H. \Vys! muller en (i'e .,Kendenplas" van Geo. f'oggeiibeok. ? Voor onze droef doorschijnende, nevelachtige, r.ie! lancholieko iieristnatunr, half water, hall' dorre i bladeren of beroofde takl.an, schijnt de ctskunst voorbestemd: het 11 pen. ju-e* van haar teedere ; lijntjes, die, hoe fijn gearceerd, hier toch geen dikke i schaduw zijn. geeft op verrassende v,ijs den indruk. van lift dunne herfstgebladorte, van het dooi zichtig struikgewas, van het rimpelig water oy.r. i Ken najaarslucht, zwaar van nevt-1. hangt over je, ! kreek, waarin l'oggenbcek's eenden snaterend rc;idl plassen; onuitsprekelijk melancholiek verheffe', du ontbladerde wilgen htm lage stammen met de kale armen uit het riet. alleen enkele eiken en b;rken geven nog wat beschutting aan het stille ^?huilhoekjc in do kreek. De ets van den heer ('oggenbeek', de laatste der tot nog toe uitgekomen reeks, is zeker niet de minste: zij doet de Loop uit spreken, dat de onderneming voldoenden s-tetin moge vinden om eene reeks van jaren to worden voortgezet, en de etsen, als de distel, mogen blijven, zoo teer van kleur, zoo tij p. van licht eu bruin, zoo \o( karakter en fraai van lijnen"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl