De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 5 december pagina 2

5 december 1886 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 493. van het Kabinet, nourri dans Ie sérail van het Binnenhof. Het tornen en plukken aan zijne be grooting maakt hem prikkelbaar, boos en qui se fache a tort. Eindelijk het beknibbelen moede, steigert de Minister als een gesarde bok tegen het zachtzinnigste lam dat ooit in eene wetge vende vergadering zetelde, en de goede herder, alias de Voorzitter, stelt zich onmiddellijk in de hres voor het aangevallen bid. Oneer en verdriet heeft deze Minister van Buitenlandsche Zaken de behandeling zijner begroo ting opgeleverd. Hooghartigheid tegenover de Kamer is een vergrijp, dat zij onmiddellijk straft. De amendementen, waartegen hij zich het sterkst verzette, zijn met groote meerderheid aangenomen, en zoo is ook deze staatsman bijna vederloos uit dit debat gekomen. De Ministar van Justitie, een man die de geit en de kool beter weet to ontzien, volgde Minister van Karnebeek op de pijnbank op. Van vele zijden wierp men hem tekortkomingen en misgrepen voor de voeten. Doch deze Minister bleet' even kalm en rustig. Al werd zijne rooncaardelyke gratie aan de Wed. Bulkley ook zoo sterk moge lijk gegispt, de politieke man hield zich daarbij alsof hem slechts ruikers en complimentjes wer den aangeboden. Mevrouw Bulkley kan het vooreerst doen met de afkeuring op het Binnenhof van hare schande lijke houding. Als zij nog twijfelde aan het oor deel over haar persoon, dan heeft do Tweede Kamer dit zoo scherp en duidelijk uitgesproken, dat de lawaaimakende dame nu weet, hoe weinig achting men voor haar koestert. Mr. van Houten heeft een waarschuwend en afkeurend woord gesproken over de al te ijverige politie, in de onderstelling dat deze van hoogerhand tot het uitoefenen van censuur op politieke redevoeringen wordt gedreven. Het is te hopen, dat de Groninger afgevaar digde niet zoo zal voortgaan. Steekt in zulke opmerkingen niet een aanmoediging van socialis tisch gekeuvel, mitsdien een zijdelingschc poging tot het verwekken van onlusten? Als nu de Ka merleden zelven niet zuiver op de graat zijn; zal Heemskerk zelfs geen weesmoisjes meer op de tribune durven brengen. Van over de Grenzen. Veertien dagen lang hebben de redevoe ringen van Lord Salisbury en van graaf Kalnok}^ stof gegeven voor politieke gesprek ken, voor gissingen, combinatiën en profe tieën. Thans is het duo tot een kwartet ge worden; graaf Robilant en de heer de Freycinet ??ouder de republiek schijnt het niet du Iton j ion te zijn, den Fransehen minister zijn graventitel te geven hebben het programma van de beide groote mogendheden ontwikkeld, in welke zij met de leiding der buitenlandsehe zaken zijn belast. Het kwartet van drie gra ven en n markies ontwikkelt de liefelijkste harmonieën, als de zegeningen van den vrede moeten worden bezongen ; maar het schijnt, dat in de politiek zoowel als in de muziek een ongestoorde harmonie ondenkbaar is, en dat ook daar de dissonanten niet kunnen worden gemist. Een dissonant was, in de ooren der Russen, de scherpe afkeuring waarmede Lord Salisbury en graaf Kalnoky spraken over de zending zeker, dat hij vroölijker tehuis komt en zijn mopperen vergeet bij al de geestige, opwek kende tooneeltjes, die er te aanschouwen zijn. Mijn vrouwtje stapte met een verhoogde blos op hare wangen, van genoegen, en een glimlach om de lippen naast mij voort, toen wij op dien mooien herfstmorgen naar liet station van de Oosterspoor gingen. Het was toen nog aan de Oosterdoksdijk, in dat vreemde houten gebouw, dat toen het zijne diensten bewezen had voor het grootste ge deelte verbrandde, even als een held uit de oudheid, die zijn roem niet wilde overleven, Zij, ik bedoel mijn vrouwtje, bad met zoo'n flinke greep mijn arm genomen, nadat wij ons huis verlaten en de dienstmaagd de noodige bevelen hadden gegeven, zij liep zoo veerkrachtig voort en hare heel e uiterlijk sprak van de groote verwachtingen, die zij van ons uitgangetje koesterde. Zij babbelde onophoudelijk voort, terwijl zij mij stevig vasthield, want zij beweerde niet te kunnen gelooveii, dat ik wel geheel met haar mede zou gaan en niet een zijstraat inslippeii om op mijn bureau te kunnen ko men. Zij lachte om alles wat wij zagen, en vooral om menige bekende figuur, die ik haar aanwees, als waarvan ik gewoon was om ze op een bepaald punt te ontmoeten, hetzij dat het een oud vrouwtje met -negotie" was, dan wel een smoezelige schocnpoetser, die niet zijn bakje onder zijn arm zijti standplaats ging innemen, en die ons verwonderd, naar het ons toescheen, nakeken, waar wij zoo met ons beidjes wel zouden heenstappen. Wij verbeeldden ons dien morgen bepaald, dat iedereen op ons lette, en hoewel ik zeker ben dat menig oog bewonderend op de flinke gestalte en het lieve gezichtje van mijn vrouwtje rustte, geloof ik toch, dat wel meer paartjes zoo 's morgens door de stad liepen, ofschoon zeker weinig zoo opgeruimd en licht om het hart als wij. Was mijn vrouwtje al erg vroolijk toen wij van huis gingen, toen wij bij zeker station in het Gooi uit den trein den weg naar liet bosch opstapten, werd zij bepaald luidruchtig, Zij snapte over alles allerdolst voort, en toen wij langs een smal laantje, waar het zand diep en mul was, in liet eigenlijke bosch kwa men, plaagde zij mij onophoudelijk om een van generaal Kaulbars en over de even be lachelijke als onbeschaamde wijze, waarop deze wonderlijke diplomaat zich van deze opdracht had gekweten. De Russische bladen maken de taak hunner regeering niet gemakkelijker, wanneer zij den heer Kaulbars, wiens optre den n enkel, voortdurend en reusachtig echec is geweest, thans tot in de wolken ver heffen. Het gewone recept bij zulke tegen vallers, het uésavoueeren van den persoon, die zich »in het belang der goede zaak." heeft gecompromitteerd, kan nu moeielijk worden toegepast. De heer KatkoS, de heetgebakerde Panslavist, schijnt dit te hebben ingezien. Het getuigt voor 's mans scherpzinnigheid, dat hij de zending van generaal Kaulbars mislukt noemt, en thans een anderen weg wil inslaan. De weg1 voor Rusland ligt, volgens hern, niet over Philippopel en Sofia, maar over Lembcrg. Dit wil zeggen; te Weeneii moet Rusland zijn ontevredenheid luchten en zijn macht doen gevoelen. In de Oostenrijksche hoofdstad moet de nederlaag van Kaulbars worden gewroken. Maar hoe? Dat zegt Katkoff er niet bij. Zijn chauvinisme is niet meer, zooals ecnigen tijd geleden, bereid om ettelijke honderddui zenden Russische soldaten in alle richtingen over de grenzen te zenden. De diplomaten van het czarenrijk muntten uit door hun talent om in alle stilte een grooten slag voor te bereiden en om geduldig te wachten, tot het gunstig oogenblik was gekomen ; aan de groene tafel der congressen en conferentiën waren zij tegen hunne West-Europecsche collega's slechts zelden opgewassen. Thans hebben de handigheid en het geduld hen in den steek gelaten, en het is niet waarschijn lijk, dat een diplomatieke overwinning deze fout zal goed maken. Een dissonant was ook, en wel in de ooren van Engeland, hetgeen de heer de Freyeinet te zeggen had over Egypte, toen hij door den Bonapartist Delafosse over zijne buitenlnndsche politiek werd geïnterpelleerd. En niet minder onharmonisch zal het Rusland in de ooren hebben geklonken, dat de Franschc minister-president niets wilde weten van de kunstmatige geestdrift, door den interpellant voor de Russische politiek in Bulgarije aan den dag gelegd. De heer de Freyeinet wees er in de eerste plaats op, dat de Republiek, nog steeds in haar ontwikkelingstijdperk verkeerende vóór alle dingen rust en vrede noodig had, en ge legenheid om op den weg der hervormingen en verbeteringen voort te gaan. Frankrijk moest eene groote mogenheid blijven, dat sprak van zelf'. Maar liet behoefde zich daar om niet met alles te bemoeien. Er waren belangen van algcmcenen aard, die geen 1 rcchtstrecksche inmenging vorderden. Daar, toe behoorde onder anderen liet Bulgaarschc vraagstuk. Maar gansch anders was het met l de Egyptische tpiaestie gesteld. Wie meesU ii was van het Xijldul, behcevsehte ook de Mid: dellaiidscho Zee, en daai'om mocht geen en? kelc mogenheid, Engeland evenmin als Fran, rijk in Egypte een alle anderen uitsluilenden in vloed bezitten. Engeland had da n ook erkend ! dat het alleen naar Egypte was gegaan om de orde te herstellen en om een fyjy/il f<>r ll/c E<IUI>tiitiix" voor te bereiden. Frankrijk zou dan ook den Britsehen nabuur niet uitnoodigen om aan zijne verplichtingen te voldoen, maar hem alleen verzoeken te waken tegen de gevaren, aan de vertraging der gewenschte oplossing verbonden. In Engeland heeft duet met haar te zingen, en hief zij zelf' met ! haar volle altstem een lied aan, op zoo jolig huppelende maat, dat het mij toescheen als sprong de haas, die dwars over den weg kwam loopen, op de wijs van haar gezang door het | kreupelhout heen. Het bosch was lang zoo kaal nog niet als wij gedacht hadden. De denneiiboomen staken nog ernstig en bedaard de breede takken als uitgespreide waaiers tol aan den grond uit. De linden en de iepen hadden wel wat bladeren verloren, die zij op j den grond gestrooid hadden en die onder onze ; voeten kraakten. Van de wilde kastanjeboomen was het dichte loof' wel verdwenen j en men kon tegen de blauwe lucht de donkere knoestige takken zien afsteken, waar anders een bladerengewelf' slechts hier en daar een l zonnestraal doorliet, maar voor een herf'stdag was het woud nog schitterend schoon. Hier en daar prijkte tusschen het gras nog l een enkel laat viooltje, en mijn vrouwtje had mijn arm losgelaten om zich nu eens te bukken om zulk een nakomerije ie plukken, of dan een tak van een brnamstruik op te lichten om te zien of' er soms ook nog een rijpe i vrucht aanzat. j Nu kwam zij bij mij met een paar beukc! nootjes op haar vlakke hand om ze mij aan ! te bieden, terwijl zij zelf, lachend, er een met haar schitterend witte handjes lijnmaahle, en dan had ze weer een. in rood en groen, fijn ge schakeerd takje eikenbladen geplukt en dwong zij mij om het op mijn hoed te steken, omdat het zoo «keurig mooi'' was; kortom, zij was als uitgelaten en dartelde als een vlinder om mij heen, Maar het was alsof het bosch zijn indruk op haar deed gelden. Toen de lage eikenboschjes achter ons lagen, en breede lanen van oude beuken volgden, was het alsof' zij minder luidruchtig werd. Zij kwam weder naast mij loopen en stak haar arm weder door de mijne. Daar stonden ook oude woudreuzcn, die menig menscliengeslachl hadden zien op komen en vergaan, en zij strekten zoo ernstig hunne zware kronkelige takken naar ons uil. en reikten elkander boven onze hoofden als het ware de handen. Hier slingerde wilde klimop zich langs den broeden stam omhoog, en daar hing kampermen dezen beleefden, maar duidelijken wenk zeer kwalijk genomen; er zal zeker nog heel wat krachtiger taal noodig zijn, eer John Buil er toe besluiten kan, de vervulling zij ner «plichten" in Egypte voor de rechten van anderen te doen wijken. Graaf Robilant ging ten opzichte van Rus land verder dan de Fransche premier. Het is uit het onlangs overgelegde Italiaansche groen boek duidelijk gebleken, dat de Regeering te Rome, met inachtneming van een wijze gema tigdheid, het goed recht der Bulgaren steeds tegen Rusland heeft verdedigd. Zeer behartigenswaard is de les, doordeltaliaansche staats lieden aan Engeland gegeven: »Men handelt onzedelijk, door aan een geinen en zwakken staat zcdclijken steun te yerleenen, wanneer men niet volkomen bereid is om daaraan, zoo noodig, een niaterieeleii steun toe te voe gen." En volkomen eerlijk was de waar schuwing, uit Rome tot de regenten in Sofia gericht, om zoo voorzichtig mogelijk te zijn, daar zij van gansch Europa niets anders dan platonische sympathie hadden te wachten. Van het door de Engelsche bladen met eenigen ophef' aangekondigde bondgenoot schap tegen Rusland is nog niets gekomen. Maar terecht merkt ele J^'c.iie l<rcie l'rcxsc op: ;>Het moet in St. Petersburg indruk maken, dat zich de eene mogendheid voor, de andere na, tegen de wensehen van Rusland uitlaat, en dat evenals Salisbury en Kalnoky nu ook Robilant op de meest besliste wijze als vertegenwoordiger van liet traktaat van Ber lijn optreedt. Het antagonisme van Engeland, Oostenrijk en Italië, ten opzichte van. welke Duitschland eene welwillende neutraliteit in acht neemt, terwijl Frankrijk erken t,dat de vrede noodzakelijk is voor de ontwikkeling der Re publiek, ziedaar een drievoudigeii tegenstand, dien Rusland zeker niet lichtzinnig zal uit dagen. Gelijk vroeger reeds zoo dikwijls, kan ook dezen keer een oorlog door ccnc coalitie worden verhinderd." Het woord coalitie dient men hier te nemen in de beteekenis van uiting eener gemeenschappelijke meening ; van het op zich nemen van wederzijdsche verplich tingen is voorloopig nog geen sprake. * ''" * De Duitsche keizer heeft den leden van het bureau van den Rijksdag, die hem hun ne opwachting kwamen maken, weder eenigc bijzonder duidelijke wenken gegeven over hetgeen hij als de plichten der volksvertegen woordiging beschouwt. Hij verklaarde, de thans door do regeering gevraagde legeruitbreiding even onmisbaar te acliten als de groote reorganisatie, die gedurende de jaren liStiO?ij-i tegen den wil der volksvertegen woordiging tot stand kwam. Toen had hij gelijk gehad en gekregen, en het Parlement was ook later door liet volk veroordeeld. Men moet geen onaangename herinneringen van eene periode van inconstitutionneele willekeur voor leerzame vermaningen uitge ven, al is men keizer van Duitschland en bijna negentig jaren oud. Het kan aan den eerbied, dien onze oostelijke naburen terecht vo',r hunnen grijzen souverein gevoelen,slechts j afb'vuk doen, wanneer deze zich telkens, zij l het dan ook met de beste bedoelingen, begeeft ! op een terrein, dat hij gerust aan zijne minis ters en aan de hun ten dienste staande pers kon overlaten. Een constitutionneel vorst .-diaadt zijn eigen prestige, wanneer hij dat der volks verlegen woon ligii i g ondermijnt. " E. D. PU/|.;L. f'oelie als een brug tusschen de takken. In dit gedeelte van hel bosch hoorden wij geen kraaien meer schreeuwen, geen ekster meer klappen, en woonden zelfs de musschen niet. Soms alleen vloog een woudduif op, of rit selde hel lusschen de dorre bladen. Plotseling eindigde het bosch en stonden wij aan den rand van de heide. Daar was het een prachtig gezicht, en de aanblik werd nog fraaier toen wij voortstap ten oi)i eene hoogte in de verte te bereiken. Geen levend wezen was in den omtrek te zien. Wij met ons beidjes waren hier geheel alleen. Boven ons hing doorschijnend helder de bleekblauwe lucht, achier ons op vrij grooten afstand lag het bosch, dat wij verla ten hadden, daarover heen scheen de zon en verlichtte de horizon voor ons, en aan de drie andere zijden zagen wij niets dan de uitgestrekte heide. Kalm en ernstig breidde de vlakte zich uit, en wel was het een vreemd denkbeeld, dal ik en mijn vrouwtje daar zoo stonden, ver van de woelige, werkende, lijdende wereld, de twee eenige mensehenharten, die daar klopten uren in 't rond, als liet eerste mensehenpaar zoo alleen, met onze gedachten. onze wenschen, en onze liefde. Ik had on willekeurig mijn arm om mijn vrouwtje heen geslagen en trok haar dicht tegen mij aan. Zij keek peinzend voor zich heen, het was mij als kon ik in bare trekken hare ge dachten lezen, en dachten wij beiden aan het leven, dat voor ons lag, voor ons oog nog onbegrensd als de heide om ons heen. Zeker liepen onze gedachlen op een punt in een, want toen ik mij tot haar overboog om in al de volheid van mijn geluk haar mijn liefde in het oor te fluisteren, sloeg zij hare armen om mijn hals, en zag zij mij met oen glim lach om den mond, maar met Iranen in de oogen aan, terwijl zij haar blond hoofdje legen mijn schouder leunde. 'Mijn vrouwtje; zag er toen evenzoo uit als o]) den morgen toen zij gereed stond, in haar bruidskleed, om mij Ie volgen en zich voor altijd aan mij te verbinden, maar op dien sehoonen heri'stdag, op die eenzame heide voelde ik oneindig veel beter, door wat onverbreekbaren band ik aan dat schepseltje, dat mij zoo lief was, vcrbonGemeentezaken. KEULEN EN DE ANNEXATIE ZIJNER VOORSTEDEN. Met het oog op Amsterdam's betrekking tot Meuwer-Amstel en nu ook Rotterdam de annexatie van een zijner filialen verkregen heeft, is het niet onbelangrijk, te zien hoe even over de grens ongeveer gelijke toestanden tot dezelfde wenschen en behoeften voeren. Gelijk alle groote steden is Keulen omringd door een kring van gemeenten, die tot de stad in nauwe betrekking staan; gelijk in de meeste ge vallen hebben deze gemeenten en hunne verhou ding tot do stad in de laatste jaren plotseling een veel grooter beteekenis gekregen dan vroe ger en het woord annexatie aldaar lucominumtlisiritHy uitgesproken is er sedert korten tijd liet vraagstuk van den dag'. Ken voorbeeld is Elirenfeld; in 1840 werden op het Ziegeli'eld voor de Ehrcn-poort eenige arbeiderswoningen gebouwd; in IHki, toen do Venloer Landstrasze was aan gelegd, sloot zich aldaar het eene huis na het andere aan; in IHöti woonden er ?!()(), in 18(>6 ongeveer 4OOO inwoners; nu is Elirenfeld eene fabriekstad met liKIÜzielen. Evenals Elirenfeld naar het Noordwesten, ont stonden naar alle windstreken andere voorsteden: Nippes aan de noordzijde, Melaten en Braunsfeld aan de westzijde, Lindenliöho-Lindcnthal en bülz in het zuidwesten, Arnoldshöhe, Bayenthal en Marienburg in hot zuiden; en aan do overzijde van don Rijn, voor de poorten van Dcutz, waar vroeger slechts een bescheiden pelgrims-kapelletje was, de nijvere fabriekstad Kalk. In deze voor steden heeft Keulen al die inrichtingen moeten plaatsen, tot een groote stad behoorcnd, en waar voor het binnen zijne grenzen geen ruimte kon vinden; .Bayenthal heeft de waterwerken, Lindentbal het krankzinnigengesticht, Melaten het kerk hof, Elirenfeld de gasfabriek, IS'ippes de werk plaatsen der spoorwegmaatschappij, liiehlde Flora en den zoölogischen tuin, Deulz de Israëlitische begraafplaats, lluiin 00,000 menschen, wier arbeidskring te Keulen is, vinden in deze gemeen ten hun woonplaats. Daarentegen zijn deze ge meenten van de stad afhankelijk in talloozc opzichten, hooger en middelbaar onderwijs, ziekenhui/en, banken en groote handelszaken, hooger en kostbaarder kunstgenot en meer: de verhouding tusschen do voorsteden en de stad is dus een /eer innige en woilerzijilsche. Deze wederzijdsche afhankelijkheid heeft intusschen niet een gevoel van hulpvaardigheid en harmonie, maar het tegendeel ontwikkeld. Do bewoners der voorsteden bedenken met eenige jaloerschlieid, dat zij hetgeen zij behoeven zoo veel verder halen moeien dan do Keulenaars zelf: terwijl de groot o .stad zelf zich tegen alle aanspraken der buitenbewoners ver/et, en hun al wat /.ij genieten slechts met tegenzin schijnt te gunnen. Deze wederzijdsche bitterheid maakt, dat in gemeenschappelijke belangen, die dagelijks voorkomen, overeenstemming uitzondering en on gemotiveerde tweespalt bet gewone is, en zeer dikwijls de rechtbank moet beslissen in gevallen, waar samenwerking in beider belang en zeer na tuurlijk /ou geweest zijn. Men begrijpt, hoe schadelijk zulk een toestand voor de groote stad en de kleinere moet worden. Eenige jaren geleden \\erd Keulen van zijn engeii gordel van vestingwerken bevrijd en een wijder kring daarvoor bepaald. De hoop was toen gekoesterd, dat die kring zoo wijd zou ge nomen worden, dat al de voorsteden er in vielen; maar het geldelijk bezwaar daartegen was te groot, de kring werd minder wijd genomen en een rayon van 400 meter moest tusschen bet glacis en de voorsteden onbebouwd blijven, zoo den was, dan in duffe trouwkamer van het raadhuis, dan zelfs onder het hooge gewelf van het godshuis, waar de omgeving zoo hoog ernstig niet was als hier in de vrije natuur. Ik drukte mijn lieveling vast legen mij aan en ik gevoelde zelf hoe ontroerd ik was, toen ik haar kuste. Malle jongen !" (luisterde zij. Ik antwoordde niet en zoo bleven wij eenige oogenblikkeii staan, totdat zij hare armen van mijn hals nam, en wij, ik nog mei den mijne om haar middel, de hoogte, waarop wij stonden, afdaalden en den terugweg aan vaardden. -.;-. * * De zon was al onder gegaan, toen wij de Amstelslad weder bereikten, en na een goed middagmaal hadden wij nog een allerprettigsten, kalmcii avond tehuis. Mijn blondje zong een paar seniimenteele liedjes bij de pia.no en ik zat in mijn imerstoel en luisterde onder het. rooken van een sigaar toe. Uen volgenden morgen ging ik weder, even als altijd, naar mijn bureau, maar op een zaak heelt mijn vrouwtje in liet vervolg haar hoofd gezet. Eens in hel jaar, als de laalste mooie dagen komen, gaan wij met zijn beidjes naar wat we ons plekje op de heide'' noemen. Wij zijn niet meer alleen in ons huis, wij hebheli ook niet. alle jaren kunnen gaan, wanl soms was mijn vrouwtje daartoe niet in staat of' verhinderden andere omstandigheden. het, maar als wij kunnen trekken wij er heen, dan laten wij voor onze oogen bet panorama van het leven, dat achier ons ligt, hcentrekken, dan zijn wij voor eenige oogenblikken me! onze gedachten geheel alleen en dan, ik ben zeker, dat zij doet evenals ik, dan her nieuwen wij weder in stilte de gelofte van liefde en trouw, den onverbreekbaren band, sterker dan den dood, waarvan wij nooit zoo de ernst en den omvang _ gevoelden dan toen voor hel eerst op de heide op dien ! sehoonen lierf'sldag.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl