Historisch Archief 1877-1940
4
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 493
doen is, om het organisme van het tijdschrift te
verheffen, en men zal nieuwe krachten zamelen,
Qjtt nadrukkelijk op te treden al zou het ook
zfln door kruising van zwaarden.
Ik heb wel, als Redakteur van den (middelba
ren) Spektator", Potgieter, toen wij eens een
rixe hadden, te gemoet gevoerd de woorden van
Boileau:
Corsaires attaquant corsaires
Ne font pas, dit-il, leurs affaires",
maar zoo'n flink duel nu en dan kan toch geen
kwaad. Het zwaard moet niet roesten, dan nog
liever schaarden; en als de Gids" in der tijd in
eenigszins onbeholpen formen tegen de oude"
Letteroefeningen" optrad, als die Letter
oefeningen" van zich afbeten en afschepten, en
woedend bleven tegen de (?eeuwig jeugdige")
medearbeiders van den Gids", dan moot de
tegenwoordige (oude) Gids", op zijn manier, de
ontmoeting met den Nieuwen Gids" niet schro
men : het wordt hoog tijd, dat dien Hecren eens
onder het oog wordt gebracht, dat grof heid geen
prsezumptie is voor diepte, en dat. met allen eer
bied voor de zaak der Waarheid, deze Godin toch
het beste gediend wordt met behoud van onzen
eerbied voor dat gene wat betaamt. De oude
Gids" zij hier de banierdrager.
Ik wensch hem van harte nog een paar eeuwen
levens.
3 Dec. '86.
ALE. TH.
HflLLANDSCHE DICHTERS IN DEN VREEMDE.
Anthologie Jungvlamischer Dichtung
von GUSTAV DANNEHL. Wolfenbüttel,
Verslag von Julius Zwiszler, 1885. 2 m.
Ausgeivahlte Gediclite von P. A. de
Génestet. Aus dem Hollandischen
bersetzt von J. R. HANXE. No. 49?50
der Bibliothek der Gesamt-Litterature
des In- und Auslandes. Halle a. d. S.
Druck und Verlag von Otto Hendel
1886. 50 Pf.
Deze twee boekjes trokken in de laatste week
myne aandacht niet alleen om het feit dat
Hollandsche en Vlaamsche dichters in een Duitsch
kleed waren gestoken doch ook omdat de bewer
king zoowel als het woord vooraf in beide werkjes
van de groote ingenomenheid der vertalers met
hun arbeid getuigde.
Op eene vertaling der gedichten van de Géncstet
waren we voorbereid. Dr. J. W. Lieftinck van
Rauwerd, in wiens gastvrije woning de heer
Hanne, de beminnelijke predikant uit
HamburgEppendorf, voor het eerst de verzen van de G
nestet had hooren voorlezen, had reeds in de
Hervorming meegedeeld dat eene Duitsche ver
taling aanstaande was en daaruit eenigo proeven
gegeven. Het andere boekje was eene verrassing,
schoon het reeds in het vorige jaar uitgekomen
bleek te zijn.
De heer Friedrich te Leipzig heeft do gewoonte
om telkens, wanneer er in Nederland eene ver
taling van een Duitschen roman verschijnt, den
Nederlandsehe boekhandelaars en vertalers eenige
lieflijkheden naar het hoofd te slingeren met
de Amerikanen mogen wij er ons in verheugen
de meest roofzuchtige naties der wereld te zijn
natuurlijk alleen omdat wij niet telkens zooveel
betalen voor het vertalingsrecht. Daargelaten
die geldkwestie, zouden wij durven beweren dat
de Duitsche natie integendeel do moest
roofzuchtige natie is, doch tevens dat we deze
roofzucht liever zouden noemen: belangstelling in
de letterkunde van andere volken, eene belang
stelling die niet genoeg waardeering verdient.
Terecht wekt het dan ook verwondering
(Dannehl en Hanne spreken hetzelfde gevoelen uit)
dat de letterkunde van Nederland en Belgiënog
zoo weinig de aandacht der Duitschors heeft ge
trokken. Men behoeft volstrekt niet een chau
vinist te zijn om de bewering staande te houden
dat er in onze letterkunde nog genoeg te vinden
is, dat zich met de voortbrengselen uit den vreemde
kan meten, al gaat men niet zoo ver als Dr. Hanne
(zie Zur Einleitung). Eerst in den laatsten tijd
is men in Duitschland weer aandacht gaan wijden
aan onze poëzie romans en novellen werden van
tijd tot tijd wel eens vertaald, zelfs zonder mee
te deelen dat een Hollander de auteur was.
In 't voorbijgaan mogen we hier niet verzwijgen
de ijverige pogingen die door Mevrouw Lina
Schneider in 't werk gesteld worden om in
Duitschland de kennis der Hollandsche letter
kunde uit te breiden.
Dannehl hooft zich ten taak gesteld eenige dor
Vlaamsche dichters bij zijn volk in te leiden
Sennink Janssonius mot zijn Denk aan mij",
Smit Kleine met zijn Nieuwjaarsliedje" en Esser
(Soera Rana) met zijne Perzische legende" zijn
de eenige Noordnederlandsche dichters van wie hij
in zijn boekje verzen heeft opgenomen. Waarom
juist deze drie, verklaart hij niet. Emanutl Jliel, i
Frans de Cort, Julius Vuylstéke, G. Ant/teunis,
Dautsenlierg, Jan van Heers, de Gezusters
Loreling, Jan van Eyswyck en andere minder bekende
dichters ontvingen het leeuwendeel. Over het al
gemeen zijn de vertalingen goed geslaagd.
In zijn woord vooraf geeft hij een overzicht
van de Vlaamsche beweging en wijst er op hoe
deze beweging in Duitschland een onderwerp van
studie heeft uitgemaakt voor Eugon v. Jagemann,
die in de Zeit- und Streitfragen von
Holtzendorff und Onkcn" eene aflevering liet verschijnen:
Die Stollung der Niederdoutschen in België''.
Rodenbcrg besprak ze in zijn boek over België,
Bhmtschlïin do Gegewart"; de vertaler zelf
schreef er verschillende artikelen over in de K
lnische- en de Allgemeine Zoitung, de Gartcnlaube
en de Grenzboten.
Pastor Hanne deelt in zijne inleiding mee dat
Prof. Tiele het plan had gehad om de Génestet
bij de Duitsche lezers in te leiden ambtsbezig
heden en vooral de bewerking der
BabylonischAssyrische geschiedenis, die bij Perthes verschijnt,
verhinderden hem dat voornemen uit te voeren.
We hopen dat Prof. Tiele later nog eens in de
gelegenheid zal zijn voor onze oostelijke buren de
beteekenis van de Génestet te ontvouwen.
Dr. Hanne is zeer bescheiden. Na den wensch
te hebben uitgedrukt dat de gedichten van de
Génestet op anderen denzelfden indruk mogen
maken als op hem, gaat hij voort: Of het moest
zijn, dat mijne vertaling dit verhinderde. Ik heb
getracht, de gedichten zoo getrouw mogelijk weer
te geven. Misschien zal echter juist daarom
menigeen oordeelen, dat ik mijne handen van dit
werk had moeten afhouden. Ja, ik zou dat zeker
gedaan hebben, als slechts een ander zich de
moeite had willen geven! Doch daar de dichters
zich niet bekommerd hebben om de gedichten
van den theoloog, al wilde hij ook een leek" zijn,
bleef er niets anders over, dan dat de theologische
ambtgenoot zich beijverde om den dichter 25
jaren na zijn dood een bescheiden gave op
zijn graf te loggen. De dichter was vlcesch van
ons vleesch geest van onzen geest, echte Ger
maan trotsch zijn Fransche naam .... Willen de
dichters het nu beter maken dan ik het kon, het
zal me aangenaam zijn!" Vorder zegt hij dat
Prof. Ticlo hem ter zijde gestaan heeft om de
gedachten van do Génestet zoo nauwkeurig moge
lijk weer te geven.
Een paar proeven van Hanno's vertaling die
ons zeer goed dunkt, mogen hier ten slotte
volgen:
Individu alitiit.
Sei du-selbst:" sprach zu ihm einor;
Doch es ging nicht: ? er war keiner.
Ein gewisser Matcrialismus.
Jan Rap erklart: ich bin ein chemisch Praparat.
Frcund Spirit ualist wird drüber desperat;
Nicht ich, mir giebt dies Licht: schon fters
nel mir ein:
Was mag wohl solch ein Schmierfink sein?
Ein Kreuz mi t Rosen.
Ein Kreuz mit Rosen
Ist 's Menschenloos,
Ist 's reiche Leben
Aus Himmels-Schosz.
Nicht einzig Rosen,
Noch Krenz alloin;
Die Liebc hiesz sio
Zusammen sein.
Ein Kreuz mit Rosen!
Ach, fromm und gut,
Ach, lern' es tragen
Mit frohem Mut!
Ich weisz, die Rosen,
Sie lallen ab!
Das Kreuz, ihr legt es
Bald hin ans Grab.
Doch ob auch Trauer
Dann wird dein Teil:
Die Blum' am Kreuze
Schatft blühend Heil.
Pflcg' ihrc Knospen
Dankbar und treu,
Ergreif mit Liobe
Dein Werk atü's nou.
Die Blume lacht dir,
O grüsze sic !
Und fluch, verdrosson,
Dem Kreuze nie !
Ist 's um die Blume
Anch einst gcthan :
Die Frucht des Lcbens,
Die rcift daran.
Meerveld en Meercelder-boscJi. door Dr.
W. Pleyto, A. van den Bogert en H. Bouw
heer. Barnevelil, G. W. Boonstra 1886.
Op de grens van Utrecht en Gelderland ligt
het aan allen min of meer bekende Barneveld.
Niet alleen Jan van Schaffelaar heeft dit dorpje
een plaats in de geschiedenis doen verwerven:
Barnevold heeft zooveel herinneringen aan het
lang verleden bewaard, dat de aandacht van den
hedendaagschen historieschrijver meermalen naar
het Veluwsche dorp en zijne omgeving wordt ge
trokken.
Het geluk heeft gewild, dat Barneveld meer
dan veertig jaren een man in zijn midden heeft :
gesteld, die niet alleen als bnrgemecster zooveel j
heeft gedaan voor de zedelijke en stoffelijke van |
zijne gemeentenaren, en zich zelf in hot gemeente- j
museum een zeer berijdbare eerozuil heeft ge
sticht, doch die ook in een viertal werkjes zoo
prettig verteld, vol humor en levenswijsheid, en
niettemin rijk aan allerlei historische bijzonder
heden een zeer gewaardeerde bijdrage leverde
tot de geschiedenis van de Velnwe.
Die beide boekjes" (?Keu oud hoekje der
Veluw-e" 1878 en Nog een oud hoekje" 1882)
zijn reeds uitverkocht de Ambtsjonkers" evi de
Kerk van Barneveld"' zijn zeldzaam geworden j
en voor velen zoude een herdruk van die
Barneveldiana een welkom geschenk wezen.
't Heeft anders moeten zijn. Na eeu zoo
welbosteed leven is Mr. l'. A. Nairac in liet voorjaar
van 181') aan de zijnen ontrukt en de geestige
pen van dien plattelands-burgemecster" is voor
goed neergelegd, doch als het Nairac vergund
ware nog eens een blik op zijn Barneveld te
werpen, dan zou hij tevreden kunnen wezen.
Zijn vriend, de conservator Pleyte te Leiden"',
zijn charter meester" Hendrik Bouwheer en zijn
gemeente-secretaris, thans zijn schoonzoon, hebben
den arbeid, wolken hij nog onaigcdaaii moest laten,
voortgezet en thans ligt voor ons het hierlwvcn
genoemde werkje over Mecrveld en het
Meervolder bosch.
't Lijkt oogenschijnlijk vreemd, Dr. Plcyte hier
in gezelschap te zien met een gemeentcbode. doch
van dien gemeentebode, welken hij schertsend zijn
chartermeester noemde, kon Nairac herhaaldelijk
getuigen: weinige historici zullen het Hendrik
Bouwheer afwinnen in de kennis der Geldcrschc
geschiedenis; met dag en datum on in frisch ver
band" en die schijnbaar eenvoudige gemcentebode
vroeger oen schaapherder, aan wien de ge
schiedschrijver menige bijzonderheid dankt, die
anders onbekend zou zijn gebleven" heeft dan
ook menig steentje voor de samenstelling van het
hier bedoelde boekwerk bijgedragen.
Hebben nu de heeren Pleyte, van den Bogert
en Bouwheer geeno poging gewaagd om Nairac's
arbeid voort te zetten op eene wijze geheel gelijk
aan de zijne en ons hun werk op te disschen in
dien prettigen vorm waarin de
plattelands-burgemeestcr" het deed, hun boek is niettemin zeer
te waardeeren tot de kennis van de maatschap
pelijke toestanden uit het lang verleden in de
Veluwe.
Voor honderd jaren was de geschiedenis van
hot mark-wezen nog een onontgonnen veld. Eerst
tegen het einde der vorige eeuw deed in Duitsch
land F. George Pipcr een nieuw licht schijnen
over de maatschappelijke toestanden bij de Ger
manen, Möser in zijne Osnabrückische Geschichte"
en Waitz in zijne Deutsche Verlassungsgeschichto"
zetten later het onderzoek voort, om hier niet te
gewagen van Grimm, von Maurer en anderen.
De lange lijst van boekwerken bij van den Helm
en zijne wet op de markcnverdeeling doet zien,
dat ook ten onzent de onderzoekers niet stil heb
ben gezeten en dat dan ook de literatuur over
j het markwezen zeer uitgebreid mag boeten. !
! Hebben o. a. mannen als Mr. G. A. de Meester,
Mr. L. A. J. Baron Sloot van do Beelo en laat
stelijk Mr. M. J. I'leyto iu zijne Rechtstoestand
der marken" zich verdienstelijk gemaakt door
enkele malenboeken en markregisters" uit te
geven, het laatste woord over hot markwezen is
nog niet gezegd en hetgeen nu door het hierboven
vermeld drietal omtrent de maatschap van
Meerveld wordt medegedeeld sluit zich waardig bij de
reeds gepubliceerde bronnen aan.
Niet alloen vinden wij in Mecrveld en
Meervelderbosch" hot Boschboek (de Articulen en
puncten verdragen, bewillicht en verwillecourt van
de gemeine malen on Erffgenamen van dio
Meervolder Bosch en gemeine maelschap Actum
Ao. 1659 op St. Potersdach ad Cathedron) en
daarbij verschillende andere authentieke stukken
betreffende die maalschap, volgt op dit alles een
breede toelichting en een achttal keurig bewerkte
kaarten en steeudrukplaten, doch ook zijn vele
j verouderde woorden verklaard, waarmede de sa- |
j menstollor van ons middoleeuwsch woordenboek j
zijn voordeel kan doen.
De samenstellers hebben al te bescheiden hun
werk genoemd een bijdrage tot de geschiedenis
van Barncveld" doch dit bock is veel meer, en
i het hier slechts bij eene vluchtige aankondiging
latende, mcenen wij er do bijzondere aandacht op
j te mogen vestigen, niet alleen van historici, doch
| ook van alle leeken, die in de geschiedenis iets
meer zien dan eene reeks van jaartallen, belang
rijke gebeurtenissen en bloedige oorlogen.
Kaarden. F. A. Bos.
J. GRAND-CARTEKET, La Francc ji<g<'e
par r Allaiittyne, Paris, Librairie
illustréo et Librairie Nilsson.
Van den heer Grand Carteret verscheen ver
leden jaar, en is in Nederland ook tamelijk ver
spreid geworden, een belangrijk en curieus ge
llustreerd werk, Les moeitrs et la earicaiiirc en
Alleitiaync, versierd met ruim driehonderd af
beeldingen, waaronder van de zonderlingste. Dit
jaar volgde ecu nauw verwant onderwerp, Jiiiphavl
et (iuinhrhMS ou l' Art dans In Kras/serie. Het
thans verschenen werk, I luitschlaiid's oordeel over
Frankrijk door den loop der tijden en der litte
raturen nagaand, is door de tima Binger (Am
sterdam en Parijs) zorgvuldig en net gedrukt,
maar niet geïllustreerd.
Het is opmerkelijk, nategaan, hoc door de
geheele geschiedenis van het Duitsche volksleven
heen. de westelijke nabuur geen oogonblik uit
het oog verloren wordt. Steeds vult hij de gedachte
van ieder die zich met politiek, kunst, letteren,
vooruitgang, maatschappij, philosophie bezig houdt;
nu eens geprezen, als model voorgesteld, nageaapt,
benijd, dan weer. en in niet mindere mate,
gehaat, bespot, als het toonbeeld van alle kwaad,
liefst als de eigon verpersoonlijking van den
satan verafschuwd. Tegenover de vergeving
stond steeds de reactie, tot dat na 1870 de na
tionale beweging met den trots op de behaalde
overwinningen algemeen werd, en de gallophilie
zich nog niet weder in het openbaar durfde
vertoonen. Eeu zonderling celeetisinc in dit oyzicht
was dat van den koning van Beieren, die zich
in zijne wintertuin mot Lohcngrin of Tanuhüuscr
vereenzelvigde, en in zijn salon dagelijks zijne
devoties verrichtte- voor liet pon rot van
1.odewijk XIV.
Ile-t boek van (Jrand ('artt.'ret bevat eenige
diiizende citaten en anecdoteu ; liet gaat de
geheole geschiedenis; van Duitschland door, ofschoon
niet zoo vroeg beginnend aks \v< l mogelijk ware
geweest. Het is verwonderlijk in een
Franschniau, dat hij niet van den iiwloed der Franschc-on
Provencaalsche letterkunde der mhmezuiigers op
do liuitsche heeft gesproken ; hij had er de op
positie, die ook toen reeds bestond, tegenover
kunnen stellen. Ook hel Renaissance-tijdpork slaat
hij over. en bïgint eerst iu de zeventiende eeuw.
Dan steit hij, zeer onregelmatig, noch iu chrono
logische noch in eenige andere onli', gallo]\hoben
en gallophiieii tegenover elkaar, aan do eene zijde
Frederik den Groote. lieine, Millcv, Ivotzebuo. Vou
Haumer, Wachenhovon. Paul Liudau, Haumgartcr,
Zollinger. Vogt, aan -.l e n anderen kant Men/el,
Ivürncr, Froytag. Hillebrand, Max Nordau, Mozart
en Wagnor. Eigenlijk zal het boek niet veel nut
stichten. Het haalt oude grieven op, aan de
Franschen in herinnering brengend al wat Duitschors
indertijd leelijks van hou gezegd hebben, eu den
Duitschers aanleiding gevend om t o vinden, dat
al deze grovere of fijnere Fraiizoseniressor wel
gelijk hadden Zulke zaken waron beter vergeten.
Grand Carteret denkt zijn werk te coinploteeren
met Lra AHenntinln jitrji'X jtttr len I'TmHcw«, waar
beide partijen er vooral niet beter zullen afko
men. De Franschcu toch zijn in hun oordeelvel
lingen over het algemeen noch welwillender, noch
minder oppervlakkig geweest dan do Duitschers ;
de Fransclion, die Duitschland hebben durven
prijzen, dateereu behalve het korte tijdvak van
mad. do Stael en het begin der romantische school,
eerst uit de laatste jaren, zooals Ie père Didon
eu J. il. Weiss, en dan nog zullen de Duitschers
vinden, dat men hun lang niet genoeg recht heeft
laten wedervaren.
Onpartijdig is Grand-Carteret niet geheel; hij
vergeet niet dat hij voor Franschen schrijft en
kon zich dikwijls niet weerhouden, na een bijzon
der hatelijkon uitval van een Duitsch auteur een
antwoord in te lasschen. Wat het werk echter
interessant maakt, is de reusachtige voorraad
karakteristieke anecdoten, uit honderden boeken
bijeengesleept.
SCABAMOUCIIE.
ENGELSCHE LETTEREN.
Vreesden wij niet een onderwerp aan te roeren
in don laatsten tijd zoo dikwijls behandeld, dat
deze herhaling ai breuk zal doen aan de belang
stelling, wij zouden ons wagen aan eene bespre
king van het laatste werk van George Moore. den
naturalist onder do Eugelscho romanschrijvers, den
Icrschc Zola. De lezers van De Gids kennen hem
uit een opstel over hem en zijne werken: A mo
dern lover, A Murnmer's Wiie, eenige maanden
geleden daarin opgenomen. In de enkele regels,
die de voorrede uitmaken van zijn laatste boek,
met den eeuigszins romantischoii titel: A drama
in muslin, a realistic novol ('l volume, Visetelly
& Co.) verklaart de schrijver, dat het zijn
voornemen is een beeld te ontwerpen van het
jongere geslacht. Eu het riionneur aux dames
huldigend begint hij mot het moisjesleven te
schilderen, den overgang van kind tot vrouw. De
mannen zullen iu dit bock zich slechts op den
achtergrond bewogen, nooit hoofdpersonen zijn,
slechts optreden als zij invloed uitoefen op het
leven dor meisjes, zoo zullen de vrouwen behan
deld worden in zijn volgende boek, dat alleen de
mannelijke jeugd zal beschrijven.
Men ziet: eene volmaakt gelijke \ crdecling van
arbeid. Moore hoeft zijne belofte altliaus iu dit
eerste deel zijner schildering van hcdendaagscho
zeden gehouden. Om hem geheel te kunnen
beoordeelen is hot wellicht beter de verschijning
van het tweede deel af te wachten. Voorloopig
schijnt het ons toe dat de schrijver zich de moeite
heeft gegeven om zich geheel in to werken in de
toestanden, dio hij weiischt te beschrijven, dat hij
warm en diep heeft gevoeld den strijd, de
moeielijkhcdon, de valsche verhoudingen, die zoo menig
maal aan het drama", dat hij ons schildert, eone
droeve ontknooping bereiden. Dit alles wekt onze
waardeering, ook al schijnt ons het bock van tijd
tot tijd meer leerrijk dan esthetisch ook al blij
ven wij vragen, of om eene waarheid te erken
nen, zij ons moet voorgesteld worden in zoo
naakte vormen.
Uit don overvloed, dien vorder de
Engclscho leestafel ons biedt, uit oude en nieuwe
namen, uit hoogdravende en uit sobere titels
kiezen wij voor ditmaal: lAring or dciul bij
Hugh Gonudy, eeu pseudoniem die voor J.
II. Fargus reeds vele lauweren heeft gewonnen
op het gebied der novellistiok. Misschien i.s het
de begeerte naar contrasten die ons leidde bij
dio keuze. Want Ilugh Gonudy's werk is in allen
dcele do tegenhanger van het bovengenoemde.
Onze geest, daar gedwongen zich voor vraagstuk
ken te plaatsen, don invloed van oude begrippen
en moderne eisenen na te gaan, ons hart, bewo
gen door den strijd dor aandoeningen, die woelen
en bruischen ouder do oppervlakte van ons
dagelijksch leven, dat alles komt hier tot rust. Wij
mogen ncderliggcn in grazige weiden bij frissche
watereu en ons vermeien in de kalme waardeering
van oen goed geschreven roman. Want al is de
schrijver geen meester in het vak, hij is toch een
zeer bekwaam werkman. Hij verstaat zijn beroep
tot in allo onderdeden. Op de wijze van
Anthony Trollope, den vruchtbaren romanschrijver,.
dit boek beschouwend als een stuk arbeid, zijn
er weinig aanmerkingen op te maken. Zoowel
do stof als de behandeling er van voldoet aan de
gewone vcrcLschten.
Reeds in den aanvang bij den geleerden klui
zenaar vermoeden wij eeu geheim dat do aan
dacht spant eu prikkelt. Voortdurend is er
sprake van tcnc misdaad, die de belangstelling
gaande houdt en eerst aan het einde vau het
tweede deel wordt de sluier opgelicht, de smet
uitgewischt e-u hot geluk dor beide partijen her
steld.
Verder komen er twee liefdesgeschiedenissen
iu voor, die wel verre van onmiddellijk tot liet.
gowenschte dc-ol te leiden, de betrokken personen
gelegenheid geven hunne standvastigheid en trouw
to toonen. Want reeds Shakespcare was er im
mers van overtuigd dat: The course ol' true love
never did runnnooth".
Kn eindelijk is er een vergader, de bewerker van
al bet onheil, ceue iiguur zoo somber, zoo geheel
de type vau den slcchtaarci, als wij die van ouder
tot 'ouder kinnen. De handeling berust op de
vermeende ontrouw vau Lady Estmere jegens haar
echtgenoot. Maar die haar het best kennen en het
incest liefhebben: haar jongste zoon, dio
haaivergoodt, de man. die h;iar vruchteloos heeft be
mind eu met ceue eerbiedige teederhoid over haar
blijft waken, zijn overtuigd van hare onschuld.
Als zij h>, hare droevige on oproerde oogen zien"
weten zij dat geen savet, op haar kan rusten. Hoe
kunnen u ij. die haar slechts uit de teekening van
den schrijver kennen., dan van een ander gevoe
len zijn?
Wij gcloovcu ook nooit werkelijk aan hare
schuld ou smaken alleen ecu gevoel van kalme
voldoening, als eindelijk het raadsel wordt opge
lost. Do wereld echter, niet zoo schevp/lciule aK
bare vrienden on wij, vervolgt Lady Estmere met
hare verachting, omdat haar echtgenoot baar ver
laten heeft. Deze heeft zijne groote talenten be
graven in een vergeten mthock, waar hij met
ziju oudsten zoon in afzondering voortleeft. Het
is deze oudste zoon die, naar Engelsch
ecrstgeboorterecht, Ie beau róle hoeft in het boek. Mot
groote bekwaamheden, toegerust, ontvangt hij eene
goede opvoeding, onderscheidt zich aan do acade
mie eu vestigt zich iu Londen met het dool er
advocaat to worden. Op ongezochte wijze komt
hij er iu aanraking met zijne moeder cu ziju
jongsten broeder. Hij is niet zoo volmaakt dat wij
een hekel aan hem krijgen, want hij begaat enkele
dwaasheden, o. a. om op ecu avond 8000 pd. st.
te verdobboleu.
Maar verder heeft hij toch alle goede en nobele,