De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 19 december pagina 4

19 december 1886 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

t1 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 495, voelt dadelijk dat hij hier met het werk van een ? «matig kunstenaar te doen heeft, en als hij dezen de noodige aandacht niet onthoudt, zal hij met den indruk, een werk van beteekenis gehoord te hebben, huiswaarts gaan. Voor hen, die er Zaterdag waren of zich het werk van vroeger herinneren, roep ik slechts in het geheugen de Serenade waarmee de opera aanvangt, het geestige: Halt! da kommt mir ein Cfedanke!", het eerste duo tusschen Petrucchio en Katharina, eindigende met het half van ver beteren woede, half van ontwakende liefde ge tuigende Ich möchte ihn f assen, ich möchte ihn eerreissen, und mocht' ihn 'doch mein eigen heissen"; de latijnsche les en last not least die won derbaar innig gevoelde en heerlijk geschreven monoloog van Katharina in het laatste hedrijf en het slot: Das ist die Liebe In Gottes Welt, Die Herzen und Sterne Zusammen halt!" De uitvoering was voortreffelijk; de heer Von Bongardt is er in geslaagd zijn voorganger in de partij van Petrucchio (den heer Robinson) te doen vergeten, en dat is geen geringe lof. De heer Behrens zong den Sattista reeds bij de vroegere opvoeringen en is ook thans nog de gemoedelijke, alles goedvindende vader. De heer Wertheim won het bepaald van zijn voorganger (Reinhold), en de heer Robe was als Hortensia weder recht vermakelijk en tevens zeer verdienstelijk. De heeren Weiss en Pfaffenberg voldeden in de kleine partijtjes van Ghrimo en den parijschen kleerma ker zeer goed. Mej. von arnay bewees wederom in de groote opera nog niet geheel thuis te zijn; haar geluid klonk zwak en haar actie scheen mij al te passief. De Katharina van Mej. Bettaque verdient een woord van hulde; zooals zij die rol heeft opgevat en vertolkt, komt ons de geheele handeling van het stuk niet zoo onzinnig voor, als zij ons door den tekst-vervaardiger wordt opgedischt. De aan vankelijke verbazing, daarna overgaande in be paalde ergernis over het optreden van den (sehijn4>aren) woestaard Petrucchio; hare in weerwil daarvan opkomende liefde voor hem, waardoor z\j zelfs toegeeft op den dag des huwelijks zich met hem in zóó abnormalen staat en onvoegzame kleeding, naar de kerk te begeven; hare kinderlijke blijdschap als zij meent dat haar man haar den Parijzer kleermaker gezonden heeft om haar een blijk van attentie te geven, en haar smart als zy bemerkt dat dit niet het geval was; hare moedeloosheid en erkenning dat de macht der liefde haar overwonnen heeft aan het slot het was alles in de hoogste mate voortreffelijk; en als ik er bijvoeg dat Mej. Bettaque ook wat zang aangaat uitmuntend gedisponeerd was, dan geloof ik te kunnen eindigen met de verklaring dat zij in de vertolking dezer partij een meesterstuk heeft geleverd Den kapelmeester Prof. Schroeder komt alle eer toe voor het instudeeren en de leiding. V. OVER BOEKEN. I. Het spreekt bijna van zelf dat in een tijd, als de onze, welke in alle vakken van het menschelijk denken en weten zoo vele boeken zag verschijnen, het boek zelf ook ruim zijn aandeel heeft ge kregen. In de laatste 25 jaren neemt het aantal uitgaven, aan de bibliographie gewijd, steeds toe. Zoo verscheen nu onlangs weder een aardig boeksken bij den bekenden uitgever A. Quantin, te Parijs, getiteld: Le Iwre, l'illustration, la reliure, tude historique sommaire par H. Bouchot. Jk wensch hen. die in het boek als boek be langstellen, op deze uitgave opmerkzaam te ma ken, terwigl ik daarby wellicht aanleiding vind een en ander in herinnering te brengen, zonder den heer Bouchot altijd op den voet te volgen. Wat de studie van den franschen schrijver zijn wil, leeren wij reeds dadelijk uit het Avant-propos, waarin men leest: Cette tres courte tude ne peut tre autre chose qn'un apere.u sommaire et passablement abrégéde l'histoire du Livre. Elle ne comporte aucun element de discussion ou de doctrine; elle n'a pas davantage la prétention d'apporter beaucoup de renseignements nouveanx aux gens de science. C'est plus simplement un resumésuccinct...." Ik noemde het een aardig boeksken, al moet ik daarop laten volgen, dat het jammer is dat de schrijver ten opzichte van de uitvinding der boekdrukkunst nog zooveel waarde hecht aan de Coster-legende. Reeds vestigde de Nederlandsche Spectator er de aandacht op, dat onze schrijver do ontdekking heeft gedaan, dat de bekende Haarlemmer eigenlijk heette De Coster, wat zou beteekenen Le Trouveur. ofte wel de Vinder, terwijl uit die bijzonderheid in genoemd Weekblad de gevolgtrekking werd gemaakt, dat de schrijver geen kennis heeft genomen van de geschriften van Holtrop, Campbell en Van deiLinde. Toch schreven de beide eersten hunne bekende standaardwerken in het fransch. Men zou daarbij kunnen voegen het werk van Faulmann, Illustrirte G-eschichte, der BuchdruckerIcunst, Wien, 1882. Men weet dat de kwestie van de uitvinding der boekdrukkunst hierop neer komt, wie het eerst op de gedachte is gekomen om met beweegbare letters boeken te drukken. Zonder tot de grijze oudheid terug te gaan, toen men de kunst van stempelen reeds verstond, werd in de eerste helft der vijftiende eeuw het maken van afdrukken van houtsneden reeds veelvuldig in Europa toegepast. Men deed dit echter niet door middel van een pers, maar met behulp van een soort borstels; niet door drukken maar door wrijven. Zoo werden ook boeken gemaakt. Maar iedere bladzijde werd afzonderlijk in hout ge sneden en de letters waren dus slechts voor een boek te gebruiken. Toen men eenmaal op het denkbeeld kwam de letters elk afzonderlijk te snijden en ze tot een bladzijde te zetten, was men wel een schrede vooruit, maar de hoofdzaak was te vinden wat men letterspecie noemt. Die houten letters toch werden door schoonmaken, tengevolge van krimpen, kromtrekken of uitzetten, enz. onbruikbaar. Daarenboven waren zij weinig ge schikt om in een pers gebruikt te worden. De eer der uitvinding, van wat wij boekdruk kunst noemen, kan met vrij groote zekerheid aan Gutenberg worden toegekend. Wat de zaak zoo moeielijk maakt is dat de oudste boeken zonder naam van den drukker zijn verschenen. Guten berg had een soort compagnieschap aangegaan met Fust, waarbij zich later Schöffer voegde. De vraag is nu welk aandeel elk dezer drie aan het drukken der eerste boeken heeft gehad. Waar schijnlijk vóór nog een boek de pers had verlaten werd de compagnieschap ontbonden. Laat men nu een aflaatbrief van 1454 buiten rekening, dan is het oudste gedrukte boek de zoogenaamde 36-regelige bijbel. Men neemt thans aan dat die bijbel wel degclyk, althans voor een groot deel, met de hulp van Gutenberg is gedrukt, ofschoon het proces, dat een einde aan du samenwerking der drie mannen maakte, den uitvinder verhin derde zijn werk te voltooien. Men wil daarin dan den grond vinden dat de naam van den drukker niet is vermeld. De conjectuur is de volgende: Schöffer en Fust plaatsten wel hunne na men onder het door hen in 1457 gedrukte Psalterium het oudst bekende boek met den naam van den drukker ; dat zij het niet hebben gedaan onder den vroegeren bijbel zal dus zijn grond vin den in het feit dat deze voor een groot deel het werk van Gutenberg was. Deze kon er echter evenmin zijn naam onder plaatsen, want bij de oude boeken worden de namen van de drukkers eerst aan het slot vermeld en vóór het boek vol tooid was, had de compagnieschap een einde ge nomen. Hoe dit zij, de juiste toedracht dezer zaak is ons niet bekend; er is in die geheele ge schiedenis nog veel onzekers. Om nog even op die conjectuur terug te komen, dient hier te wor den herinnerd dat het ontbreken van den naam der drukkers in de oudste boeken ook nog een andere oorzaak kan hebben. Men schijnt name lijk in het begin de boeken ook wel voor af schriften van handschriften te hebben willen doen doorgaan. Men had door de talrijke afkortingen, welke gebruikt werden, het in zijn macht om op een bladzijde juist zooveel regels en woorden te drukken, als in de copie voorhanden waren. Daarenboven hadden velen der oude boeken ook dit met de handschriften gemeen, dat de plaats der hoofdletters enz. veelal werd opengelaten om aan kunstvaardige handen de gelegenheid te geven het werk op passende wijze te versieren. Bouchot maakt melding van een overlevering, volgens welke Fust zelf naar Parijs zou zijn ge gaan om daar exemplaren van den gedrnkten bijbel te verkoopen, eerst tegen 60, later tegen 50 en 40 kroonen. Hij deed het voorkomen, alsof de door hem verkochte bijbels door afschrijvers van gene zijde van den Rijn waren bezorgd. Nadat verscheidene exemplaren door hem geplaatst waren, kwam het bedrog aan het licht en ging er vooral van de zijde van de beëedigde schrijvers der universiteit een luid geschreeuw op over deze duivelsche uitvinding. Men zal natuurlijk wel doen niet al te veel waarde te hechten aan dat verhaal, welks juistheid in twijfel getrokken wordt. Wat echter wel waar is, is de bijzonderheid, welke ook in deze legende over Fust gevonden wordt, dat de boekdrukkunst bij een aantal menschen, die hun brood verdienden door het afschrijven van handschriften op tegenstand moest stuiten. Dat de snelle verbreiding dier kunst daardoor echter niet kon worden tegengehouden spreekt van zelve. Wellicht zijn aan het overbrengen der boekdrukkunst naar andere plaatsen ook be vorderlijk geweest de staatkundige gebeurtenissen, welke in 1462 te Mainz een geheele omwenteling in 't leven riepen. Hoezeer de nieuwe kunst weldra door geheel Europa was verbreid, daarvan krijgt men een denkbeeld door de tabel, welke in het genoemde werk van Faulmann S. 170 en 171 wordt gevonden. In Duitschland zijn na Mainz, de steden Straatsburg, Bamberg en Keulen de eerste waar wij drukkerijen vinden; in laatstge noemde stad waren er in 1475 reeds tien. Een dezer drukkerijen was gevestigd in het klooster van de Broeders des gemcenen Levens. Ook op andere plaatsen, o. a. in do Nederlanden heeft deze gemeenschap zich door het drukken verdien stelijk gemaakt. Vóór het cir.de der vijftiende eeuw waren in de meeste steden van Duitschland drukkerijen aan den arbeid. Het was echter vooral Italië, waar deze tak van nijverheid weldra een hooge vlucht nam. Talrijk waren de duitschers, die daar heen trokken. Op uitnoodiging van de monniken van het klooster Subiaco bij Rome, be gaven twee duitsche- drukkers zich in 1484 naar genoemd convent, om er een drukkerij te vestigen. De duitscher Ulrich Halm kwam op verzoek van den kardinaal Torquemada naar Home om er diens Medilationcs te drukken, welk werk in 1467 het licht zag en als het eerste boek met gravures genoemd wordt. In de eerstvolgende jaren, zagen bijna allo voorname steden van Italiëdrukkers aan het werk; in 1477 was de nieuwe kunst reeds tot Palermo doorgedrongen. Het eerste boek, in Frank rijk gedrukt, zag in 1470 te Parijs hot licht; vóór dien tijd had men te Keulen reeds een fransch bock gedrukt. Een oudo fransche overlevering meldt, dat toen geruchten van de uitvinding der nieuwe kunst naar Frankrijk waren doorgedrongen, koning Karel VII aan de bestuurders van de muntinrichting opdroeg om een bekwaam graveur naar Mainz te zenden, opdat deze daar de nieuwe kunst zou kunnen afzien. Dientengevolge vertrok Nicolaas Jenson naar Mainz. Hij keerde echter niet naar Frankrijk terug, of' liever hij vestigde zich daar niet als boekdrukker, maar maakte zich later als zoodanig te Venetiëberoemd. Men wil de daadzaak dat Jenson niet in Frankrijk maar in Italiëzijn nieuw bedrijf ging uitoefenen daaruit verklaren, dat bij zijn terugkeer uit Duitschland Karel VII gestorven en door Lodewijk XI opge volgd was, wclko laatste geheel andere neigingen had dan zijn vader. Wenden wij thans den blik naar ons vaderland. In hot geschrift van den heer Bouchot vinden wij over de boekdrukkerijen hier te lande in de vijf tiende eeuw slechts luttele rnedcdeclingen en wij kunnen hem daarvan geen grief maken. Toch zal het menig lezer wellicht niet ongevallig zijn te vernemen in welke plaatsen en door wie de eerste drukkerijen zijn opgericht. Ik blijf daarbij geheel op geschiedkundig terrein, laat alle gissingen ter zijde en bepaal mij tot onomstootelijk vaststaande jaartallen. Om te groote uitvoerigheid te ver mijden, zal ik hier slechts Noord-Nederlandsche plaatsen vermelden. Slechts zij even herinnerd dat het jaar 1473 zoowel voor het tegenwoordige België(te Aalst) als voor Nederland (te Utrecht) vast staat als het jaar dat met zekerheid kan genoemd worden als datgene, waarin boeken wer den gedrukt. Men zal in het hier volgende lijstje, dat alphabetisch naar de plaatsnamen is ingericht, de opmerkelijke bijzonderheid vinden dat verschil lende kleine plaatsen reeds vroegtijdig boekdruk kers in haar midden hadden, terwijl in vele grootere steden eerst later boekdrukkerijen werden op gericht. Delft. Jacob Jacobszoon van der Meer, eerst samen met Mauritius Yemantszoon van Middel burg, later alleen. 1477. C. Snellaert van at' 1480. H. Eckert von Hombcrgh van af 1498. drukte sedert 1500 te Antwerpen. Derenter. 11. Paffroet 1476, J. van Breda 1483. een onbekende drukker 1486. Gouda. De Collatie-broeders 1476, G. Loeu 1477 (sedert 1484 te Antwerpen), een onbekende drukker 1480, G. v. Ghemen 1486, G. v. Os 1486. Haarlem. J. Bellaert 1483, Joh. Andrieszoon 1486. Hasselt. P. Barmentloe 1480. 's-Hertoyenboscli. G. de Leempt 1484 (vroeger te Utrecht). Kuilenburg. J. Veldener 1483?'84 (vroeger te Leuven en te Utrecht). Leiden. Een onbekende drukker 1488, G. v. Ghemen 1490, C. Kers 1494, Hugo Janszoon van Woerden 1494. St. Maartensdijk, in Zeeland. P.Werrecorenl478. Nijmegen. G. de Leempt 1479. Schiedam. Een onbekende drukker 1490. Schoonhoven. Het St. Michielsklooster buiten die stad 1495. Utrecht. N. Ketelaer met G. de Leempt 147.-!, W. Hees (?) 1475, J. Veldener 1478-'81. Het door hem gedrukte bock Fasciculus temporum wordt genoemd als het eerste dat van randver sieringen was voorzien. Daar dit randwerk in het eerst uit wijngaardranken bestond, gaf men hieraan in Frankrijk den naam vignettes, welk woord later ook voor andere kleine versieringen werd gebruikt. Xwolh. P. van Os 1479, T. van Os 1493, J. van Vollenhoe (?) 1478. Ik laat de vraag of in de vijftiende eeuw in Friesland te Leeuwarden of te Anjum een druk kerij gevestigd was rusten, daar dienaangaande geen zekerheid bestaat. Vraagt men nu welke boeken hier te lande vooral werden gedrukt een vraag, welke voor de geschiedenis der beschaving, zeker niet van belang ontbloot is, daar do drukkers natuurlijk rekening moesten houden met den smaak van het publiek dan raadplege men Dr. Campbeü's Annales de la typographie Néer/nndu-ise, waar men alle boeken voor zoover zij thans bekend zijn welke in de vijftiende eeuw hier te lande gedrukt zijn, vermeld en beschreven vindt, terwijl men in de door den hoor Iloltrop uitgegeven Monuments typografiques kan naslaan hoe hier werd gedrukt. Jit prachtwerk geeft faesimiles van de in ons land gebruikte letters en platen. Het is zeker wel der vermelding waard, dat ter wijl in ons land b.v. reeds in 1500 een fransche roman werd gedrukt, ook reeds vixieg in het buitenland nederlandsche boeken worden uitge geven. Het oudste bekende boek in onze taal in het buitenland gedrukt, zag in 1488 te Mainz het licht. Voor verdere bijzonderheden verwijs ik naar de merkwaardige lijst, onlangs door den heer Martinus Nijhoff in de Jiiblioyraphische Adversaria (V. no. 8?10) bekend gemaakt. De aantrekkelijkheid van het boek.van Bouchot is voor een groot deel gelegen in de keurige gravures, welke bij uitnemendheid geschikt zijn een denkbeeld te geven van de hoogte, welke reeds in de vijftiende eeuw de graveerkimst had be reikt. Maar het spreekt ook van zelve dat het vooral de wijze, waarop die kunst in Frankrijk beoefend werd, en de voortbrengselen, welke daarvan tot ons kwamen, zijn die hier. het leeuwenaandeel krijgen. Wil men weten wat op dit ge bied in Nederland is voortgebracht, dan raadplege men behalve het genoemde werk van den heer Holtrop een in bet jaar 1881 te (.'ambridge ver schenen boek van W. M. Conicwy,. 'J lic Woodcutters of the Netherlandx. De sthrijver bezocht talrijke bibliotheken, om door eigen aanschouwing de geschiedenis en de voortbrengselen dor hollandsche houtsneekunst dor vijftiende eeuw te loeren kennen. Zijn bock is ia. drie cleelon ge splitst; het eerste behelst het geschiedkundig gedeelk', het tweede geeft een opgave der houtsneden, bet derde een; lijst van de boeken, waarin hout sneden voorkomen. W. l'. C'. K. daad" spelt, herkent ieder-een ter-stond het zelf standig naamwoord daad, het voorzetsel in, en het door dit inden 3en naamval vrouwelijk enkelvoud geplaatste lidwoord der. Dat is een voordeel. Wanneer wij het fransche en effet met ons inder-daad vergelijken, zullen wij ter-stond zeggen: Ziedaar de Franschen: zelfs bij het nadruk leg gen op een feit, weten zij niet beter te doen dan van het eftekt te spreken, in sommige gevallen niets dan schijn. Wij, in-tegen-deel, met ons inder-daad", trekken op de daad, op het factum, los, en het is duidelijk wat wij meenen. Wanneer men terstond" ter-stond spelt, zal de nadenkende lezer allicht hot vrouwelijk zelf standig naamw. stond herkennen, waaraan het voorzetsel te voorafgaat, dat den 3en naamval vrouwel. enkelv. der achter zich krijgt: te-der-stond, samengetrokken: ter-stond. Waarschijnlijk heeft men hier in der eerder aan een aanwijzend voor naamwoord dan aan een lidwoord te denken. Niet ieder-een denkt, bij 't woord terug" aan ons lichaamsdeel, en toch is dat zeer rationeel in dit bijwoord opgenomen. Er is niet do minste reden, als men schrijft: hij is teruggekomen", ook niet te schrijven : hij is tobrusselgelileven". Men ziet, ik neem het hier op voor de door schijnendheid onzer woordvormen. Even als man nen van ondervinding niet zelden hun levensge schiedenis op het gelaat dragen, zoo is het ook belangrijk, dat de woorden zoo duidelijk mogelijk ons hunne geschiedenis, hun wording, te verstaan geven. Vele woorden hebben, in den loop der eeuwen, eene gewijzigde boteekems gekregen f hunne etymologie te kunnen doorschouwen biedtdus, voor het gebruik, niet altijd vingerwijzingen aan Al beteekende in do middeleeuwen een vroom Ridder'', een dapper Ridder", een Rid der, die veel buit maakte": aangewonnen rijk dommen rroomden hom: ons woord vroom beteekent godsdienstig, en is alleen in di«m zin te gebruiken. Maar bet is toch altijd vaa- belang, dat men zoo veel mogelijk de herkomst en, samen stelling der woorden kenne; o. a. ook om tegen te groote afwijkingen (verbasteringen) te vAaken. Of is het niet beklagenswaardig, dat het woord kantoor" (iz:,, kantor"), dat zanger beteekent, voor een- koopmansbureel gebruikt wordt? Had men meer aan de geschiedenis van hot woord gedacht, dan zou het rationcele ..comptoir" (contour. van 't Italiaansch contareïnooit in het onzhïnige kantoor vcrloopen zijn. De schrijvers der Ten-toon-stellings-katalofen vóór 1830 zouden nooit een schilder te 's Gravenhasfe" of' te 's Hertogenbosch" laten wonen Zij wisten veel te goed, dat men in, niet tot een haag of losch woonde. Vroeger woonde men aan don Helder", aan de Khmdert, ter Goude", in den Haag", men kwam van der Goes". En: de boeren, die tle rationeele overlevering hunner vadereu vasthouden, hebben in hun streek altijd nog van die plaatsnamen, die zioh niet niet dat botte te laten afschepen. Welk fatsoenlijk mensch trouwens, hoe fier ook j op bet bobben van een neef in de 2e Kamer, zal l zeggen: ja, mijn neef woont te Den Haag"? liet is in de spreektaal trouwens onmogelijk zich aan de rationeele aanwending der voorzetsels te onttrekken. De grootste nivelletir durft niet zeggen: hij woont op de Kalvcsstraat", gelijk hij zegt, dat een. ander op den Nicuwendijk" woont. Dat beeft altes zijn reden; ir.en woont in de Watergraafsmeer," aan de Weesperzij", aan het Funen", op den Dam", aan den Buitenkant" (hoe men 't met de mijlenlange Prins-Hendrikkade maakt, weet ik niet);, in do Reguliersdwarsstraat", op de Broêstraat", enz. enz. Moeten al die voorzetsels nu voortaan door te vervangen worden? Eer ik eindig, nog een hiermee in verband staand woordtjen. Het wordt meer fn meer ge bruik zieh. te verbeelden, dat hot lidwoord, ge plaatst voor don naam van een dagblad of tijd schrift, tot den titel behoort. Daarom schrijft bijna ieder-een: De Amsterdammer, De Nieuwe Gids, De Tijdapiegel De kursicf als de rest Glad verkeerd! Wie zal ooit aan den Heer de Koo vragen: Ondervindt'uw -De Amsterdammer nog konkurrantie van "? Ieder-een zal vragen: Ondervindt uw Amsterdammer" aen bewijs dat De niét bij den- titel hoort. Wie aal zeggen: Ik heb die advertentie in den De Amsterdammer geplaatst?" Wie zal vragen: Hoe gf,at het met jullie 7% Nieuwe G-idsV"' Die goed spreekt, vraagt: Hoe gaat het mot jullie Nieuwen Gids" netjens vcrbog&n. Dat dt- lieden niet denken' In elk geval waken wij tegen taalverarrningen verstijving! 9 Dec. '8(5. Ai/n. TH. TAALVERSTIJVING. Ik weet niet, in hoc vori-e wetten en verorde ningen voorschrijven, met bindend© kracht, om voortaan op de adressen van brieven te zetten: te Den Haag", te De Klundert", te Den Hel der" en dan ook te De Kust van Guinee", enz. enz. maar ik weet wel, dat liet smakeloos is. Hcó groote voorrecht van onze taal, van rekbaar, plooi baar, smijdig, tot in haar diepste elementen, te zijn, wordt er door miskend on te-rug-gezet. De Franschen, die veel in do uiterlijke vormen leven, vragen natuurlijk niet, wat woorden als cependant", néanmoins", davantage", nonobstant", désormais" enz. beteekenen. Zjj nemen ze aan en gebruiken ze als gebeelen. zonder te trachten er doorheen te kijken en te oordeelcn, of de zin in 't gebruik te rechtvaardigen is uit de vorming des woords. 't Is bijv. duidelijk, dat ons misschien" oeno verslapte uitspraak aanduidt van de volledige uit drukking 't mag solden", 'tkan geschieden", 't is mogelijk". Ia dat woord echter is, door de spelling, de voorstelling van de wording der uit drukking' niet meer duidelijk te maken. Maar met andere woorden is dit wel het geval. Bijv inderdaad". Wanneer men dit in-derALFRED DE MUSSET ALS AMBTENAAR. Volgens documenten, door Théophüo Denis gegevonden in hc-c archief van het fransche minis terie van binnenlandse!:*; zaken, werd de beroemde-. diühtcr den 19u October 1838 benoemd tot con servator der bibliotheek en van het penningmavan bovengenoemd ministerie. Zijn traktement word vastgesteld op 3000 fe. Men nam tegenover den niouwbenoemden amb tenaar alle mogelijke egards in acht. De Minister, i ;]:e graaf de Montavio, gaf Musset bij missive van j den 22n Oetober kennis van diens benoeming, \ waarin o. a,, do volgende zinsnede voorkwam Ik verheug mij zeer, dat het mij mogelijk is geweest, aau bet ministerie uwe hulp te verzekeren en tevens u cene betrekking te bezorgen die u veroorlooft u met een arbeid onledig te houden overeenkomstig uwen smaak en uwe studiën. De secretrris-gcneraal is gemachtigd, u in uw ambt te bevestigen zoodra bet u gelieft uwc werkzaamheden te aanvaarden." Maar de tijd waarop dit den zanger van Rolla geliefde, brak nooit aan. Dat hij evenwel plan heeft gehad ook feitelijk de betrekking te aanvaarden, blykt uit een brief, door den dichter aan den secretaris-generaal ge schreven, met het verzoek hem te willen berk-hten waarin de werkzaamheden, die men hem. heeft opgedragen, eigenlijk bestaan. Wat moet ik den heer De Musset antwoorden?" vraagde deze den chef onder wiens bestuur de bibliotheek ressorteerde. Antwoord hem, dat de bibliotheek behoort tot de afdeeling wetenschap en kunst"; dat hij zich

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl