De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 19 december pagina 5

19 december 1886 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 495 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 5 te vervoegen heett bij den chet dier afdeeling, wien het een genoegen zal zijn hem te ont moeten en in wien hij een aangenaam mede arbeider zal vinden. Voeg er bij, dat hij, zoo mogelijk, de aanvaarding van zijn ambt bespoedige, wijl er sprake van is de bibliotheek naar andere localen over te brengen." In zulken toon waren de instructies geschreven, die men Alfred de Musset met betrekking tot zijne benoeming gaf. Zooals men ziot was hier geen sprake van een sinecure. Als begin zijner werkzaamheden toch stond hem de overbrenging te wachten eener bi bliotheek die niet minder dan 30,000 deelen telde. Zij bevond zich in de Rue de Lille 62 en moest worden overgebracht naar de Rue-de-Grenelle 103. Vijf maanden na zijne benoeming had de Mus. set zich nog niet aan het ministerie laten zien. Den 27 Maart 1839 schreef men hem : De tijd voor de overbrenging der bibliotheek is aangebroken. Het is onze plicht u hiervan kennis te geven, wijl op u, als conservator, de plicht rust uwe bevelen te geven, aangaande de plaatsing der werken. Het ware wenschelijk, dat gij op staanden voet uwen abreid wildet beginnen." Deze brief is alreede niet in dien beminnelijken toon geschreven, als de voorgaanden; de zakelijke dorheid, e hem kenmerkt, bewijst dat men niet zeer gesticht was over de onverschillig heid, door Musset aan den dag gelegd Natuurlijk bleef ook deze epistel zonder uitwer king. De bibliotheek werd zonder de hulp van den conservator overgebracht en gerangschikt, juist terzelfder tijd dat de Musset zijn vaderlandslie vend gedicht: Nous l'avons eu, votre Rhin allemand!" de wereld inzond. De graaf de Montavie wist wel wat hij deed, toen hij aan de Musset schreef, dat men hem in zijn ambt zou bevestigen, zoo spoedig het hem beliefde zijne werkzaamheden te aanvaarden! En Alfred de Musset, die de kunst verstond tusschen de regels te lezen, knoopte zich maar al te goed deze elastieke phrase in het oor, bij zichzelven wel overtuigd, dat het hem misschien nooit zou helieven. Elke aanleiding om zich aan het ministerie te vertoonen ontbrak, wijl men hem zijn honorarium stipt elke maand aan zijne woning uitbetaalde, dank zij een voorkomend ambtenaartje, een jong en vurig bewonderaar van den dichter. Deze vriendelijke opmerkzaamheid, die zeer langen tijd duurde, liet niet na, indruk op den dichter te maken. Eens toen de Musset zich toevallig in deRuede-Grenelle bevond, zag hij boven eene deur Ministerie van binnenlandsche zaken." Hij blijft staan en bedenkt zich een oogenblik. Eigenlijk," zoo zegt hij tot zich zelven, moest ik even binnengaan om een vriendelijken collega, die mij altijd mijn honorarium brengt, te bedanken." En hij treedt binnen. Een oogenblik later staat hij tegenover den heer B., die in den beginne zijn oogen ter nauwernood wil gelooven, maar van zijne verrassing bekomen, de Musset ontvangt met alle bewijzen van eerbied, aan een beroemd auteur verschuldigd. De Musset drukt den heer de B. hartelijk de hand en betuigt hem in warme woor den zijnen dank. Spoedig daarna neemt hij afscheid. Reeds is de deur geopend. Maar", zegt hij, in het ver trek terugkomend, nu ik hier ben, zou ik, in dien het niet te veel van uwe goedheid gevergd vare, toch mijn bibliotheek wel eens willen zien." Glimlachend legde hij klem op mijn. De heer De B. glimlachte eveneens eu stelde zich met de meeste bereidwilligheid ter dispositie van den beroemden gast. De bibliotheek bevond zich op de bovenste verdieping. Daar aangekomen slaat De Musset een ver baasden blik op zijn bibliotheek. Hij is verrast op het zien van zooveel zeldzame werken. Dat had ik nooit gedacht," roept hij uit, van kast tot kast schrijdend. Nu kom ik vaker!" Maar aan dat voornemen werd nooit gevolg gegeven. Den 5 Mei 1848 maakte Ledru-Rollin, bij ministrieël schrijven een einde aan de zaak. Moeilijk zou het te gelooven zijn, zegt Denis, indien men de bewijsstukken niet voor zich had liggen, dat de Musset de onbeschaamdheid had eenige maanden nadat men hem zijn congéhad gegeven, pogingen aanwendde om opnieuw te worden benoemd. De heer Dufaure, toenmalig minister hield zich echter aan het besluit van zijnen voorganger Ledru-Rollin Hij schreef: Ik zou niets liever willen dan aan uw verzoek voldoen, maar omstandigheden, onaf hankelijk van mijnen wil, beletten mij dit. Geloof mij, het is niet zonder diep leedgeveel, dat ik mij genoodzaakt zie te bedanken voor de hulp van zulk een talentvol en geacht auteur, als gij". Meer dan 10 jaar genoot hij het honorarium als conservator v. d. bibliotheek van het ministerie van binnenlandsche zaken, zonder er ooit iets voor te hebben gedaan. Later werd de Musset benoemd tot bibliothecaris bij het ministerie van onderwijs Y. M. VARIA. EEN BRIEF VAN HEINF. Het laatste nummer van het tijdschrift Deut sche Dichtung bevat een zonderling rcliquie van Heine. Het is een brief, door den dichter op 31 December 1821 (Heine was toen 21 jaar) aan Adolf Müllner. destijds een gevierd poëet, geschre ven, Het origineel bevindt zich in de verzame ling van den hertog van Coburg-Gotha. Heine schrijft: Herr Hofrath! Wanneer ik dichter geworden ben, is dit do schuld van Uw Welgeborcu's Schuld (Müllner's drama). Dit was mijn lievelingsboekjo en ik hield er zooveel van, dat ik het mijn meisje ten geschenke gaf. Schrijf ook zoo iets, zeide de schoone op spottenden toon. Het spreekt vanzelf, dat ik bij hoog en laag zwoer, nog iets beters te zullen schrijven. Maar, Uw Welgeboren kan mij op mijn woord gelooven, dat het mij tot op dit uur nog niet wilde gelukken mijne belofte te vervullen. Intusschen twijfel ik er in 't minst niet aan, of ik zal binnen eenige jaren den alleenheerscher in het rijk van het drama van zijn planken troon ver drijven. Schrikken u niet de bloedige koppen van A en B af, in de kritische bladen waarschu wend ten toon gesteld? Niet de ondergang van zoovele duizenden, die in een dergelijk waagstuk hun schande vonden?" Neen, ik ben onverschrokken. Waar een groot bouwwerk ondernomen wordt, vallen ook spaanders, en dat zijn de gedichten, welke ik heden zoo stoutmoedig ben, Uw Wel geboren te overhandigen. Dit laatste geschiedt niet omdat ik Uw Welgeboren zoozeer vereer; ik pas wel op, dit niet te laten merken. Ook geschiedt het niet uit dankbaarheid wegens de heerlijke avonden, die ik aan Uw Welgeboren te danken heb; want vooreerst ben ik, als mensch ondankbaar van nature, ten tweede ben ik, als Duitscher, ondankbaar jegens dichters uit ge woonte; en ten derde kan thans van dankbaar heid jegens Uw Welgeboren bij mij in 't geheel geen sprake meer wezen, daar ik nu meen, zelf dichter te zijn. Nevensgaand deel gedichten zend ik Uw Welge boren alleen omdat ik eene recensie ervan in uw blad wensch te zien. Ik zal er veel bij winnen, als de recensie goed uitvalt, dit wil zeggen als zij niet al te biter is, want ik heb in een letterkundige club hier gewed, dat Hofraad Müllner mij onpartijdig recensoeren zal, zelfs wanneer ik zeg, dat ik tot zijn tegen standers behoor. Berlijn, 31 Dec. 1822. H. Heine. Het bedoelde deeltje gedichten was bij Maurer vers ebenen. Er was indertijd quaestie over, of Franz Liszt vrijmetselaar was en of hij ook na zijne wijding tot priester nog lid van de vrijmetselarij gebleven is. De vraag wordt zeker wel opgelost door eene necrologie in een vrijmetselaarsblad opgenomen. Zij luidt: Naar het Eeuwige Oosten heengegaan is op 31 Juli dezes jaars te Bayreuth een der geni aalste kunstenaars en mannen dezer eeuw, die een waardig lid van onzen wereldbond was, en zich gedurende zijn gansche leven ook door zijn daden als zoodanig betoonde. Dit was broeder Franz Liszt, op wier graf wij hier een acaciatak willen nederleggen. Millioenen bij millioencn heeft Liszt in zijne glorierijke loopbaan verdiend voor anderen. Zijn kunst, zijn tijd, zijn leven had hij over voor degenen die zich tot hem wendden; zoo wandelde hij, als eene verpersoonlijking van het St. Simonisme, dat hij eenmaal had aangenomen, door het loven. Br. Franz Liszt is in 1841 te Frankfort aan den Main in de Loge zur Einigkeit" in den Vrijmctselaarsbond opgenomen. Als borg zien wij den componist W. Ch. Speycr ge noemd. De receptie woonde Fr. von Lichnowsky bij. Zijne bevordering tot den tweeden graad verkreeg hij in eene Berlijnsche loge, in 1870 werd hij te Budapest tot meester verheven. Wanneer er ooit een vrijmetselaar geweest is, die zich beroemen kon bij Pius IX en Leo XIII goed aangeschreven te staan, was het Br. Franz Liszt, die in 1865 te Rome abt werd." Deze week is eee nieuw boekje gedichten van Tennyson, den Poet Laureate, uitgekomen. De meeste belangstelling zal daarin wekken: LocksleyIlall. sixty years after, omdat de lezer, evenals de dichter zelf, terstond de vergelijking maakt met de verzen van dien naam uit Tennyson's jeugd. Het is niet verwonderlijk, dat de vergelijking ongunstig uitvalt. Voorts bevat het boekje een kort gedicht The Fleet, door den hachclijken toestand der Engelsche zeemacht geïnspireerd, en 2he promise of May, een lang drama in rijmlooze verzen, voor een doel in het dialect van Llncolnshire, met lyrische intermezzo's, die tot het beste deel van het nieuwe boek van den ouden dichter behooren. Een van deze lyrische gedeelten eindigt met: O happy lark, that warblest high, Abovo thy lowly nest, O brook, that brawlest merrily by Thro' fields that once were biest; O tower spiring in the sky O graves in daisies drost, O Love and Life, how weary am I And how I long tbr rest. Dr. Haverfield, leeraar in de oude talen aan Lancing College, Shoroham, heeft als hulpmiddel bij bet lezen van hucydides een relicfkaart van Syracuse vervaardigd, waarvan copien in pleister bij hem te bekomen zijn. Dr. Schliemann beeft thans met zijn vrouw Athene verlaten en denkt den Nijl op te reizen tot aan den tweeden waterval. In het voorjaar denkt hij op Creta nieuwe opgravingen te doen. Eerst had hij te Mykene willen blijven, en be rekend dat er een honderdtal arbeiders gedurende drie jaren zouden noodig zijn, om het puin weg te ruimen en de acropolis en het paleis der Atriden te ontdekken. Men wilde hem die niet geven; de Atbeensche oudheidkundige vcreeniging ging echter aan liet werk met zestien werk lieden en vond reeds sporen van het gebouw en eenige gouden voorwerpen. Do helft van een haardstede, juist van het model als te Troje en te Tiryns is bewaard gebleven, en een deel van de muren der groote zaal. benevens eene kleine kamer. Het benedcngedeelte bestaat, evenals te Tiryns, uit gehouwen steen, het bovengcdcelte uit in de zon gedroogde steenen. liet gebouw moet verbrand zijn; geen spoor van muurschil dering is meer op de kalk achtergebleven; maar in het puin vond men eenige stukjes beschilderd muurplaveisel. In het eerste nummer van Etistara, een orgaan voor de studie van bet Baskisch, te Lehnstadtbij Weimar uitkomend, brcokt Prof. Karl Hannemann een lans ten gunste voor het Baskisch als universeele taal". Het Baskisch zou in allen ge valle dit voordeel hebben, dat men er voor ieder nieuw denkbeeld een nieuw woord maken kan, omdat het aantal woorden die de taal reeds be zit, bijzonder klein is. Een zonderling denkbeeld, en vooral zonder ling als men nagaat van wien het uitgaat, is uitgedrukt in een prospectus van eene nieuwe ver taling der Evangeliën, die nog wel met goedkeu ring van den aartsbisschop van Parijs, door den heer Henri Lasserre wordt uitgegeven. Een der redenen" zegt de vertaler, waarom de Evangeliën in onzen tijd zoo weinig gelezen worden, ligt daarin, dat zij altoos in ongemakke lijk formaat zijn uitgegeven, met een taal vol archaïsmen, en zoo slecht gezet, dat alleen het zien van den druk de geloovigen afsclirikte van het lezen. Ik heb er mij dan in deze vertaling op toege legd, de Evangeliën te vertalen zoo niet met argot en neologismen, dan toch in die dagelijksche taal welke in de salons en de bladen gesproken wordt. Daarenboven heb ik door een handige schikking der hoofdstukken, door veel aanhalingsteekens en komma's, door veel alinea's en regels wit, zooveel mogelijk aan mijne vertaling het aan trekkelijk uitzien van een roman, althans van een wereldsch boek gegeven. Wie in 't vervolg de Evangeliën niet meer leest, heeft zeker geen verontschuldiging." Indien de heer Lasserre op deze wijze voort gaat en met de romanschrijvers die in de mode zijn wil concurreeren, ziet men niet goed waar hij zal ophouden, te meer daar de text onder werpen in ieders genre oplevert, Spotters geven reeds in bladen voorbeelden, hoe men de geschie denis van den melaatsche a la Zola, of het dansen van de dochter van Herodias a la Flaubert kan behandelen. Reeds lang deed zich in Duitschland behoefte gevoelen aan een opera-lexicon, zooals de Franschen. het bezitten in den Dictionnaire lyrique van Félix Clement, sedert 1867 verschenen, en in de laatste jaren met drie supplement-deelen gecom pleteerd. Thans is ook in Duitschland eea der gelijk boek verschenen van Hugo Riemann, OpernHandbuch (Leipzig, bij Koch), beknopter, maar nog uitvoerig genoeg. Omtrent titel, componist, tijd van ontstaan, en inhoud geeft het boek in lichtingen. Enkele nummers, Armida bijvoordeeld, geven een gansche reeks van bewerkingen, van de XVIIde tot de XIXde eeuw. Ook operetten, balletten en melodrama's zijn er in opgenomen. In twee deelen heeft Mej. Marie Lipsius, bekend ? onder den naam van La Mara, eene verbazende verzameling van authentieke brieven van musici uitgegeven, allen met de geautographeerdo handtcekening voorzien. Van de oudste musici zijn het meestal opdrachten aan groote heeren; eerst na Mozart en Haydn worden de brieven persoon lijker en belangwekkender. Van de levende com ponisten, Duitsche, Fransche en Italiaansche heeft La Mara zich vaak niet met gewone brieven tevreden gesteld, maar die gekozen welke iots karakteristieks omtrent den schrijver konden op leveren. Fen brief van Brahms, als antwoord op haar verzoek, luidt, dat niemand hem een slechter dienst kan bewijzen, dan door een brief van. hem te doen drukken." Bij P. N. v. Kampen en Zn. alhier, is uitko men, KATIA, door den Russischen schrijver Graaf Leo Tolstoi. Vertaald door Jeanne Httijgens. Deze novelle, een fijne karakterstudie, getuigende van het schitterend talent van den bekenden schrijver, zal met buitengewoon genoegen gelezen worden. De vertaling is vloeiend en de uitvoe ring van het boeksko laat niets te wenschen over. Schaakspel. No. 51. Van G. L. DE BOER, Ileerenveen. ZWART. j abcdefgb l WIT. ' Wit speelt voor en geeft in vier zetten mat. i (Wit 4 en Zwart 4 stukken met K. d5). i INGEZONDEN OPLOSSINGEN. Flcniigafed te Kaatsheuvel heeft juist opgelost no. 4!) en 50 mot 50 bis. Ook Ernst te AmI sterdam no. 50. W. v. II. te Delft no. 50 en bis, j dito B. te W. Juist opgelost S. te Amsterdam no. 49 met bis i no. 50 en'50 bis. W. V. II. te Delft no. 50 met 50 bis. Kerstmisschaak. Elk wat wils! No. l van Frits af Geijerstam te Upsala. Wit K. c7, T. e4, D. hl, l'd. c2, pions d2 on f4. (B Zwart K. d5, l'd. a4 en d3, pions b7, có en f'5 met K. do. (G. Wit geeft in twee zetten mat. No. 2 van J. W. I']. Duitz, Amsterdam. Wit K. h2, D. f7, R. e2 en g3, Pd, c7 en do, pions b3 en l>4 (8 Zwart K. c6, T. a6, Pd. a3, R. c4 pion c2 (5) Wit geeft in twee zetten mat. No. 3 van E. A. Schmitt, Delftshaven. Nage laten probleem. Wit K. a5, D. al, T, gl, R. dl en f2, Pd. gG, pion f5 (7 Zwart K. c4, R. h5, pions a2, b3, c3, d3 en g4 (7 Wit geeft in drie zetten mat. No. 4 van F. van den Berg, Amstelveen, K.N.B Wit K. gl, T. f2, R. il, Pd. f6 en c7, P, a2, b3, a5 en d3 (9. Zwart K. eö, pions b4 en b5. d5 en dG (5 st. Wit geeft in drie zetten mat. No. 5 van S. te Amsterdam. Wit K. c7, D. fl, T. e4 en hG, R. f4, pions c3, b4, dG en g2 (9 Zwart K. do, Pd. l>2 en g4, R. f5, pions d7 en, gB (6. Wit geeft in twee zotten raat. No. 6 Eindspel van de oud-redacteur van Sissa Wit K. al, T. h2, R. el, pion a2. (4. Zwart K. a3, R. dB, pions a4, b5 en c5 (5. Wit geeft in vier zetten mat. No. 7 Kuriosum van Samuel Lloyd. Wit K. e6, D. aG (2). Zwart K. e8, T. a8, pions a7 en c7 (4. Wit geeft op den tweeden zet mat. No. 8 Charity" van E. J. Wcller. Ch. N. Wit K. fó, Pd. f5, R. b4, pions e4, d5, c6, g6. Ii5, g4 (9. Zwart K. 16. pions f4, e5, do, e7, g7, hG, g5, (8 stukken. Wit geelt in vier zetten mat. (a) (l') OPLOSSING VAN SCHAAKPROBLEEM No. 49 van A. van Heycop Ten Ham. Wit l f7 - c7ü, zwart K. nt c7 (a; 2 c5 c5 t, K. onv.; 3 T. of Pd. zet mat. l Als boven, dG nt ef> (b; 2 c7 c5 f, K. 3 d8 _ b7 of eG mat. l , a5 aG (c; 2 e5 cf> f, onv.; 3 c7 nt cG of d8?f7 mat. l '?, g2 Ii3 ; 2 c7 c5, onv.; 3 ef> d5 mat. - e7 volgt g2 h3; 2 15 e4, h.3 c!7; 3 geen mat. No. 49bis van Neino te Breda. f8 nt g7; 2 h8 nt c8 mat. f4 _ ft; |; a R. f6 mat. 2 g5 o5 mat. 2 g7 go Pd. mat. Verleiding. Bij l f gH_h8!, Als boven, Uden zet .... 12 c3 nt d4 13 e4 e5 14 dl e4 Wit bad het mat een zet kunnen vertragen, als volgt: 12 <-3 d2, (14 c3 f, i;! d 15 c,'? cl. IX R. of pion zet mat. Anders; Partijtje Mackenzie. Zwart f2 nt «14 f (Mooi'. K - g? t g7 nt e5 f (Bij 13 c3 g8 f6 mat. c4 volgt c,8 eG mat. g7 f, 14 e4 e5, g7 nt e5 f; A B C VOOR VROUWEN door Prof. Celibatarius. R. Roman. Zij was bekoorlijk! Bekoorlijk, omdat zij zelf nog niet wist dat zij 't was. Op baar wangen lag do rozentint van zeven tien zomers en als 't donkere inkarnaat van een schuchter blosje ze Huwcelig ovcrtoog, ?was Clara verrukkelijk. Vroolijk tot uitgelaten toe. wanneer zij met haar jongere zusjes speelde, kon zij grappig, ernstig worden wanneer /ij, plotseling bedenkend dat ze al lange kleedjes droeg, zich eensklaps bij de dames schaarde. 't Was toen zij op een badplaats, een zeebad, met baar moeder vertoefde, dat zij bom ontmoette; hem, den Lion", die alle vrouwenharten met storm veroverde. Jong, slank en knap. een rijk welopgevoed man. gewoon om met vrouwen te schertsen, te komen, te zien en te overwinnen, was hij haar getrouwe ridder geweest sedert hij aan mama" werd voorgesteld. j Of hij bepaald werk" van haar maakte ? VolI strekt niet! l Hij was beleefd en voorkomend, maar de zelfde oplettendheden die hij haar bewees, had hij ook over voor haar tante, do oude, hoekige, snibbige freule, die met kunst- en vliegwerk, opzichtige toiletten en coquctterie, de sporen van den tand des tijds poogde te verbergen. Vroo lijk. soms overmoedig, ridderlijk, niet al te ont wikkeld, maar vol zelfvertrouwen en takt, was hij op de badplaats de held van den dag", de algemecne lieveling geworden ; ook van Clara. Onbevangen en natuurlijk als zij was, had zij hem aangemoedigd zonder dat zij 't zelf wist. Hij scheen liet niet te zien, dat een weinig later in 't seizoen Clara, als hij baar aansprak, blozend en verward nauwelijks een antwoord vond; hij merkte niet dat zij hem bleek en met vochtige oogen vervolgde als hij een andere 't hof maakto of wanneer de gelegenheid haar ontbrak om met hem te spreken. I lij was zoo gewend dat vrouwenharten hem te Q-emoet kwamen!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl