Historisch Archief 1877-1940
No. 495
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
5
te vervoegen heett bij den chet dier afdeeling,
wien het een genoegen zal zijn hem te ont
moeten en in wien hij een aangenaam mede
arbeider zal vinden. Voeg er bij, dat hij, zoo
mogelijk, de aanvaarding van zijn ambt
bespoedige, wijl er sprake van is de bibliotheek naar
andere localen over te brengen."
In zulken toon waren de instructies geschreven,
die men Alfred de Musset met betrekking tot zijne
benoeming gaf.
Zooals men ziot was hier geen sprake van een
sinecure. Als begin zijner werkzaamheden toch
stond hem de overbrenging te wachten eener bi
bliotheek die niet minder dan 30,000 deelen
telde.
Zij bevond zich in de Rue de Lille 62 en
moest worden overgebracht naar de
Rue-de-Grenelle 103.
Vijf maanden na zijne benoeming had de Mus.
set zich nog niet aan het ministerie laten zien.
Den 27 Maart 1839 schreef men hem :
De tijd voor de overbrenging der bibliotheek
is aangebroken. Het is onze plicht u hiervan
kennis te geven, wijl op u, als conservator, de
plicht rust uwe bevelen te geven, aangaande de
plaatsing der werken. Het ware wenschelijk,
dat gij op staanden voet uwen abreid wildet
beginnen."
Deze brief is alreede niet in dien
beminnelijken toon geschreven, als de voorgaanden; de
zakelijke dorheid, e hem kenmerkt, bewijst dat
men niet zeer gesticht was over de onverschillig
heid, door Musset aan den dag gelegd
Natuurlijk bleef ook deze epistel zonder uitwer
king. De bibliotheek werd zonder de hulp van den
conservator overgebracht en gerangschikt, juist
terzelfder tijd dat de Musset zijn vaderlandslie
vend gedicht: Nous l'avons eu, votre Rhin
allemand!" de wereld inzond.
De graaf de Montavie wist wel wat hij deed,
toen hij aan de Musset schreef, dat men hem
in zijn ambt zou bevestigen, zoo spoedig het hem
beliefde zijne werkzaamheden te aanvaarden!
En Alfred de Musset, die de kunst verstond
tusschen de regels te lezen, knoopte zich maar
al te goed deze elastieke phrase in het oor, bij
zichzelven wel overtuigd, dat het hem misschien
nooit zou helieven.
Elke aanleiding om zich aan het ministerie te
vertoonen ontbrak, wijl men hem zijn honorarium
stipt elke maand aan zijne woning uitbetaalde,
dank zij een voorkomend ambtenaartje, een jong
en vurig bewonderaar van den dichter.
Deze vriendelijke opmerkzaamheid, die zeer
langen tijd duurde, liet niet na, indruk op den
dichter te maken.
Eens toen de Musset zich toevallig in
deRuede-Grenelle bevond, zag hij boven eene deur
Ministerie van binnenlandsche zaken."
Hij blijft staan en bedenkt zich een oogenblik.
Eigenlijk," zoo zegt hij tot zich zelven, moest
ik even binnengaan om een vriendelijken collega,
die mij altijd mijn honorarium brengt, te
bedanken."
En hij treedt binnen. Een oogenblik later staat
hij tegenover den heer B., die in den beginne
zijn oogen ter nauwernood wil gelooven, maar van
zijne verrassing bekomen, de Musset ontvangt met
alle bewijzen van eerbied, aan een beroemd auteur
verschuldigd. De Musset drukt den heer de B.
hartelijk de hand en betuigt hem in warme woor
den zijnen dank.
Spoedig daarna neemt hij afscheid. Reeds is
de deur geopend. Maar", zegt hij, in het ver
trek terugkomend, nu ik hier ben, zou ik, in
dien het niet te veel van uwe goedheid gevergd
vare, toch mijn bibliotheek wel eens willen zien."
Glimlachend legde hij klem op mijn.
De heer De B. glimlachte eveneens eu stelde
zich met de meeste bereidwilligheid ter dispositie
van den beroemden gast.
De bibliotheek bevond zich op de bovenste
verdieping.
Daar aangekomen slaat De Musset een ver
baasden blik op zijn bibliotheek. Hij is verrast
op het zien van zooveel zeldzame werken. Dat
had ik nooit gedacht," roept hij uit, van kast tot
kast schrijdend. Nu kom ik vaker!"
Maar aan dat voornemen werd nooit gevolg
gegeven.
Den 5 Mei 1848 maakte Ledru-Rollin, bij
ministrieël schrijven een einde aan de zaak.
Moeilijk zou het te gelooven zijn, zegt Denis,
indien men de bewijsstukken niet voor zich had
liggen, dat de Musset de onbeschaamdheid had
eenige maanden nadat men hem zijn congéhad
gegeven, pogingen aanwendde om opnieuw te
worden benoemd.
De heer Dufaure, toenmalig minister hield zich
echter aan het besluit van zijnen voorganger
Ledru-Rollin
Hij schreef: Ik zou niets liever willen dan aan
uw verzoek voldoen, maar omstandigheden, onaf
hankelijk van mijnen wil, beletten mij dit. Geloof
mij, het is niet zonder diep leedgeveel, dat ik
mij genoodzaakt zie te bedanken voor de hulp
van zulk een talentvol en geacht auteur, als gij".
Meer dan 10 jaar genoot hij het honorarium
als conservator v. d. bibliotheek van het ministerie
van binnenlandsche zaken, zonder er ooit iets
voor te hebben gedaan.
Later werd de Musset benoemd tot bibliothecaris
bij het ministerie van onderwijs Y. M.
VARIA.
EEN BRIEF VAN HEINF.
Het laatste nummer van het tijdschrift Deut
sche Dichtung bevat een zonderling rcliquie van
Heine. Het is een brief, door den dichter op
31 December 1821 (Heine was toen 21 jaar) aan
Adolf Müllner. destijds een gevierd poëet, geschre
ven, Het origineel bevindt zich in de verzame
ling van den hertog van Coburg-Gotha. Heine
schrijft:
Herr Hofrath! Wanneer ik dichter geworden
ben, is dit do schuld van Uw Welgeborcu's Schuld
(Müllner's drama). Dit was mijn lievelingsboekjo
en ik hield er zooveel van, dat ik het mijn meisje
ten geschenke gaf. Schrijf ook zoo iets, zeide de
schoone op spottenden toon. Het spreekt vanzelf,
dat ik bij hoog en laag zwoer, nog iets beters
te zullen schrijven.
Maar, Uw Welgeboren kan mij op mijn woord
gelooven, dat het mij tot op dit uur nog niet
wilde gelukken mijne belofte te vervullen.
Intusschen twijfel ik er in 't minst niet aan, of ik zal
binnen eenige jaren den alleenheerscher in het
rijk van het drama van zijn planken troon ver
drijven. Schrikken u niet de bloedige koppen
van A en B af, in de kritische bladen waarschu
wend ten toon gesteld? Niet de ondergang van
zoovele duizenden, die in een dergelijk waagstuk
hun schande vonden?" Neen, ik ben onverschrokken.
Waar een groot bouwwerk ondernomen wordt,
vallen ook spaanders, en dat zijn de gedichten,
welke ik heden zoo stoutmoedig ben, Uw Wel
geboren te overhandigen. Dit laatste geschiedt
niet omdat ik Uw Welgeboren zoozeer vereer;
ik pas wel op, dit niet te laten merken. Ook
geschiedt het niet uit dankbaarheid wegens de
heerlijke avonden, die ik aan Uw Welgeboren te
danken heb; want vooreerst ben ik, als mensch
ondankbaar van nature, ten tweede ben ik, als
Duitscher, ondankbaar jegens dichters uit ge
woonte; en ten derde kan thans van dankbaar
heid jegens Uw Welgeboren bij mij in 't geheel
geen sprake meer wezen, daar ik nu meen, zelf
dichter te zijn.
Nevensgaand deel gedichten zend ik Uw Welge
boren alleen omdat ik eene recensie ervan in
uw blad wensch te zien.
Ik zal er veel bij winnen, als de recensie goed
uitvalt, dit wil zeggen als zij niet al te biter is,
want ik heb in een letterkundige club hier gewed,
dat Hofraad Müllner mij onpartijdig recensoeren
zal, zelfs wanneer ik zeg, dat ik tot zijn tegen
standers behoor.
Berlijn, 31 Dec. 1822. H. Heine.
Het bedoelde deeltje gedichten was bij Maurer
vers ebenen.
Er was indertijd quaestie over, of Franz Liszt
vrijmetselaar was en of hij ook na zijne wijding
tot priester nog lid van de vrijmetselarij gebleven
is. De vraag wordt zeker wel opgelost door eene
necrologie in een vrijmetselaarsblad opgenomen.
Zij luidt:
Naar het Eeuwige Oosten heengegaan is op
31 Juli dezes jaars te Bayreuth een der geni
aalste kunstenaars en mannen dezer eeuw, die
een waardig lid van onzen wereldbond was, en
zich gedurende zijn gansche leven ook door zijn
daden als zoodanig betoonde. Dit was broeder
Franz Liszt, op wier graf wij hier een acaciatak
willen nederleggen. Millioenen bij millioencn heeft
Liszt in zijne glorierijke loopbaan verdiend voor
anderen. Zijn kunst, zijn tijd, zijn leven had hij
over voor degenen die zich tot hem wendden; zoo
wandelde hij, als eene verpersoonlijking van het
St. Simonisme, dat hij eenmaal had aangenomen,
door het loven. Br. Franz Liszt is in 1841 te
Frankfort aan den Main in de Loge zur
Einigkeit" in den Vrijmctselaarsbond opgenomen. Als
borg zien wij den componist W. Ch. Speycr ge
noemd.
De receptie woonde Fr. von Lichnowsky bij.
Zijne bevordering tot den tweeden graad verkreeg
hij in eene Berlijnsche loge, in 1870 werd hij te
Budapest tot meester verheven. Wanneer er ooit
een vrijmetselaar geweest is, die zich beroemen
kon bij Pius IX en Leo XIII goed aangeschreven
te staan, was het Br. Franz Liszt, die in 1865
te Rome abt werd."
Deze week is eee nieuw boekje gedichten van
Tennyson, den Poet Laureate, uitgekomen. De
meeste belangstelling zal daarin wekken:
LocksleyIlall. sixty years after, omdat de lezer, evenals
de dichter zelf, terstond de vergelijking maakt
met de verzen van dien naam uit Tennyson's jeugd.
Het is niet verwonderlijk, dat de vergelijking
ongunstig uitvalt. Voorts bevat het boekje een
kort gedicht The Fleet, door den hachclijken
toestand der Engelsche zeemacht geïnspireerd,
en 2he promise of May, een lang drama
in rijmlooze verzen, voor een doel in het dialect
van Llncolnshire, met lyrische intermezzo's, die
tot het beste deel van het nieuwe boek van den
ouden dichter behooren. Een van deze lyrische
gedeelten eindigt met:
O happy lark, that warblest high,
Abovo thy lowly nest,
O brook, that brawlest merrily by
Thro' fields that once were biest;
O tower spiring in the sky
O graves in daisies drost,
O Love and Life, how weary am I
And how I long tbr rest.
Dr. Haverfield, leeraar in de oude talen aan
Lancing College, Shoroham, heeft als hulpmiddel
bij bet lezen van hucydides een relicfkaart van
Syracuse vervaardigd, waarvan copien in pleister
bij hem te bekomen zijn.
Dr. Schliemann beeft thans met zijn vrouw
Athene verlaten en denkt den Nijl op te reizen
tot aan den tweeden waterval. In het voorjaar
denkt hij op Creta nieuwe opgravingen te doen.
Eerst had hij te Mykene willen blijven, en be
rekend dat er een honderdtal arbeiders gedurende
drie jaren zouden noodig zijn, om het puin weg
te ruimen en de acropolis en het paleis der
Atriden te ontdekken. Men wilde hem die niet
geven; de Atbeensche oudheidkundige
vcreeniging ging echter aan liet werk met zestien werk
lieden en vond reeds sporen van het gebouw en
eenige gouden voorwerpen. Do helft van een
haardstede, juist van het model als te Troje en
te Tiryns is bewaard gebleven, en een deel van
de muren der groote zaal. benevens eene kleine
kamer. Het benedcngedeelte bestaat, evenals te
Tiryns, uit gehouwen steen, het bovengcdcelte
uit in de zon gedroogde steenen. liet gebouw
moet verbrand zijn; geen spoor van muurschil
dering is meer op de kalk achtergebleven; maar
in het puin vond men eenige stukjes beschilderd
muurplaveisel.
In het eerste nummer van Etistara, een orgaan
voor de studie van bet Baskisch, te Lehnstadtbij
Weimar uitkomend, brcokt Prof. Karl Hannemann
een lans ten gunste voor het Baskisch als
universeele taal". Het Baskisch zou in allen ge
valle dit voordeel hebben, dat men er voor ieder
nieuw denkbeeld een nieuw woord maken kan,
omdat het aantal woorden die de taal reeds be
zit, bijzonder klein is.
Een zonderling denkbeeld, en vooral zonder
ling als men nagaat van wien het uitgaat, is
uitgedrukt in een prospectus van eene nieuwe ver
taling der Evangeliën, die nog wel met goedkeu
ring van den aartsbisschop van Parijs, door den
heer Henri Lasserre wordt uitgegeven.
Een der redenen" zegt de vertaler, waarom
de Evangeliën in onzen tijd zoo weinig gelezen
worden, ligt daarin, dat zij altoos in ongemakke
lijk formaat zijn uitgegeven, met een taal vol
archaïsmen, en zoo slecht gezet, dat alleen het
zien van den druk de geloovigen afsclirikte van
het lezen.
Ik heb er mij dan in deze vertaling op toege
legd, de Evangeliën te vertalen zoo niet met
argot en neologismen, dan toch in die dagelijksche
taal welke in de salons en de bladen gesproken
wordt. Daarenboven heb ik door een handige
schikking der hoofdstukken, door veel
aanhalingsteekens en komma's, door veel alinea's en regels
wit, zooveel mogelijk aan mijne vertaling het aan
trekkelijk uitzien van een roman, althans van
een wereldsch boek gegeven. Wie in 't vervolg
de Evangeliën niet meer leest, heeft zeker geen
verontschuldiging."
Indien de heer Lasserre op deze wijze voort
gaat en met de romanschrijvers die in de mode
zijn wil concurreeren, ziet men niet goed waar
hij zal ophouden, te meer daar de text onder
werpen in ieders genre oplevert, Spotters geven
reeds in bladen voorbeelden, hoe men de geschie
denis van den melaatsche a la Zola, of het dansen
van de dochter van Herodias a la Flaubert kan
behandelen.
Reeds lang deed zich in Duitschland behoefte
gevoelen aan een opera-lexicon, zooals de Franschen.
het bezitten in den Dictionnaire lyrique van
Félix Clement, sedert 1867 verschenen, en in de
laatste jaren met drie supplement-deelen gecom
pleteerd. Thans is ook in Duitschland eea der
gelijk boek verschenen van Hugo Riemann,
OpernHandbuch (Leipzig, bij Koch), beknopter, maar
nog uitvoerig genoeg. Omtrent titel, componist,
tijd van ontstaan, en inhoud geeft het boek in
lichtingen. Enkele nummers, Armida bijvoordeeld,
geven een gansche reeks van bewerkingen, van
de XVIIde tot de XIXde eeuw. Ook operetten,
balletten en melodrama's zijn er in opgenomen.
In twee deelen heeft Mej. Marie Lipsius, bekend ?
onder den naam van La Mara, eene verbazende
verzameling van authentieke brieven van musici
uitgegeven, allen met de geautographeerdo
handtcekening voorzien. Van de oudste musici zijn
het meestal opdrachten aan groote heeren; eerst
na Mozart en Haydn worden de brieven persoon
lijker en belangwekkender. Van de levende com
ponisten, Duitsche, Fransche en Italiaansche heeft
La Mara zich vaak niet met gewone brieven
tevreden gesteld, maar die gekozen welke iots
karakteristieks omtrent den schrijver konden op
leveren. Fen brief van Brahms, als antwoord op
haar verzoek, luidt, dat niemand hem een slechter
dienst kan bewijzen, dan door een brief van. hem
te doen drukken."
Bij P. N. v. Kampen en Zn. alhier, is uitko
men, KATIA, door den Russischen schrijver Graaf
Leo Tolstoi. Vertaald door Jeanne Httijgens.
Deze novelle, een fijne karakterstudie, getuigende
van het schitterend talent van den bekenden
schrijver, zal met buitengewoon genoegen gelezen
worden. De vertaling is vloeiend en de uitvoe
ring van het boeksko laat niets te wenschen
over.
Schaakspel.
No. 51.
Van G. L. DE BOER, Ileerenveen.
ZWART.
j abcdefgb
l WIT.
' Wit speelt voor en geeft in vier zetten mat.
i (Wit 4 en Zwart 4 stukken met K. d5).
i INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
Flcniigafed te Kaatsheuvel heeft juist opgelost
no. 4!) en 50 mot 50 bis. Ook Ernst te
AmI sterdam no. 50. W. v. II. te Delft no. 50 en bis,
j dito B. te W.
Juist opgelost S. te Amsterdam no. 49 met bis
i no. 50 en'50 bis. W. V. II. te Delft no. 50 met
50 bis.
Kerstmisschaak. Elk wat wils!
No. l van Frits af Geijerstam te Upsala.
Wit K. c7, T. e4, D. hl, l'd. c2, pions d2 on f4. (B
Zwart K. d5, l'd. a4 en d3, pions b7, có en
f'5 met K. do. (G. Wit geeft in twee zetten mat.
No. 2 van J. W. I']. Duitz, Amsterdam.
Wit K. h2, D. f7, R. e2 en g3, Pd, c7 en do,
pions b3 en l>4 (8
Zwart K. c6, T. a6, Pd. a3, R. c4 pion c2 (5)
Wit geeft in twee zetten mat.
No. 3 van E. A. Schmitt, Delftshaven. Nage
laten probleem.
Wit K. a5, D. al, T, gl, R. dl en f2, Pd. gG,
pion f5 (7
Zwart K. c4, R. h5, pions a2, b3, c3, d3 en g4 (7
Wit geeft in drie zetten mat.
No. 4 van F. van den Berg, Amstelveen, K.N.B
Wit K. gl, T. f2, R. il, Pd. f6 en c7, P, a2,
b3, a5 en d3 (9.
Zwart K. eö, pions b4 en b5. d5 en dG (5 st.
Wit geeft in drie zetten mat.
No. 5 van S. te Amsterdam.
Wit K. c7, D. fl, T. e4 en hG, R. f4, pions
c3, b4, dG en g2 (9
Zwart K. do, Pd. l>2 en g4, R. f5, pions d7 en,
gB (6. Wit geeft in twee zotten raat.
No. 6 Eindspel van de oud-redacteur van Sissa
Wit K. al, T. h2, R. el, pion a2. (4.
Zwart K. a3, R. dB, pions a4, b5 en c5 (5.
Wit geeft in vier zetten mat.
No. 7 Kuriosum van Samuel Lloyd.
Wit K. e6, D. aG (2). Zwart K. e8, T. a8,
pions a7 en c7 (4. Wit geeft op den tweeden zet mat.
No. 8 Charity" van E. J. Wcller. Ch. N.
Wit K. fó, Pd. f5, R. b4, pions e4, d5, c6, g6.
Ii5, g4 (9.
Zwart K. 16. pions f4, e5, do, e7, g7, hG, g5,
(8 stukken. Wit geelt in vier zetten mat.
(a)
(l')
OPLOSSING VAN SCHAAKPROBLEEM No. 49
van A. van Heycop Ten Ham.
Wit l f7 - c7ü, zwart K. nt c7 (a; 2 c5 c5 t, K. onv.; 3 T. of Pd. zet mat.
l Als boven, dG nt ef> (b; 2 c7 c5 f, K. 3 d8 _ b7 of eG mat.
l , a5 aG (c; 2 e5 cf> f, onv.; 3 c7 nt cG of d8?f7 mat.
l '?, g2 Ii3 ; 2 c7 c5, onv.; 3 ef> d5 mat.
- e7 volgt g2 h3; 2 15 e4, h.3 c!7; 3 geen mat.
No. 49bis van Neino te Breda.
f8 nt g7; 2 h8 nt c8 mat.
f4 _ ft; |; a R. f6 mat.
2 g5 o5 mat.
2 g7 go Pd. mat.
Verleiding. Bij l f
gH_h8!,
Als boven,
Uden zet ....
12 c3 nt d4
13 e4 e5
14 dl e4
Wit bad het mat een zet kunnen vertragen, als volgt:
12 <-3 d2, (14 c3 f, i;! d
15 c,'? cl. IX R. of pion zet mat.
Anders;
Partijtje Mackenzie.
Zwart f2 nt «14 f (Mooi'.
K - g? t
g7 nt e5 f (Bij 13 c3
g8 f6 mat.
c4 volgt c,8 eG mat.
g7 f, 14 e4 e5, g7 nt e5 f;
A B C VOOR VROUWEN
door Prof. Celibatarius.
R. Roman.
Zij was bekoorlijk! Bekoorlijk, omdat zij
zelf nog niet wist dat zij 't was.
Op baar wangen lag do rozentint van zeven
tien zomers en als 't donkere inkarnaat van
een schuchter blosje ze Huwcelig ovcrtoog, ?was
Clara verrukkelijk.
Vroolijk tot uitgelaten toe. wanneer zij met
haar jongere zusjes speelde, kon zij grappig,
ernstig worden wanneer /ij, plotseling bedenkend
dat ze al lange kleedjes droeg, zich eensklaps bij
de dames schaarde.
't Was toen zij op een badplaats, een zeebad,
met baar moeder vertoefde, dat zij bom ontmoette;
hem, den Lion", die alle vrouwenharten met
storm veroverde.
Jong, slank en knap. een rijk welopgevoed
man. gewoon om met vrouwen te schertsen, te
komen, te zien en te overwinnen, was hij haar
getrouwe ridder geweest sedert hij aan mama"
werd voorgesteld.
j Of hij bepaald werk" van haar maakte ?
VolI strekt niet!
l Hij was beleefd en voorkomend, maar de
zelfde oplettendheden die hij haar bewees, had
hij ook over voor haar tante, do oude, hoekige,
snibbige freule, die met kunst- en vliegwerk,
opzichtige toiletten en coquctterie, de sporen
van den tand des tijds poogde te verbergen. Vroo
lijk. soms overmoedig, ridderlijk, niet al te ont
wikkeld, maar vol zelfvertrouwen en takt,
was hij op de badplaats de held van den dag",
de algemecne lieveling geworden ; ook van Clara.
Onbevangen en natuurlijk als zij was, had zij
hem aangemoedigd zonder dat zij 't zelf wist.
Hij scheen liet niet te zien, dat een weinig later
in 't seizoen Clara, als hij baar aansprak, blozend
en verward nauwelijks een antwoord vond; hij
merkte niet dat zij hem bleek en met vochtige
oogen vervolgde als hij een andere 't hof maakto
of wanneer de gelegenheid haar ontbrak om met
hem te spreken.
I lij was zoo gewend dat vrouwenharten hem
te Q-emoet kwamen!