De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1886 26 december pagina 4

26 december 1886 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 496. Het eerste fragment, de zang van den bard (rhapsode staat er eigenlijk, dat is eem rondtrek kend zanger, dio vooral gebeurtenissen uit de geschiedenis van het land bezingt) behandelt de umeming van Konstantinopel door de Kruisvaar der» in 1204. De dichter heeft zich hier klaar*?blijkelijk door de geschiedschrijver Nicetas Choxiates laten inspireeren, waar deze in zijne historie den val van de oostersche keizersstad beschrijft Historia ex recensione J. Bekken, in het corpus scriptorum historiae Byzantinae. Editio emendatior et copiosior consilio B. J. Niebuhri C. F. Instituta. Bonnae 1835. 80 bl. 757). Onze westersche ge schiedschrijvers hebben dikwijls getracht die kruisvaarders schoon te wasschen van het bloed waarmee zij zich toen bezoedeld hebben, maar te vergeefs! de schat van den St. Marcus te Vene tiëis nog altijd daar om tegen hen te getuigen, met de woorden van den ooggetuige Villehardouin. die eigenbjk eene apologie op de inname schreef: Ei uns aporta bien, et li autre mal (in de 3 ker ken, welke men na eerst in het wild er op losgeplunderd te hebben, ter verzameling van den buit aanwees) car covoitise, qui est racine de tous . maus ne leur laissa, ainsi commenciérent li conToiteurs de la en avant a retenir les choses."; De waardige en geleerde schrijvers van l'art de vérifier les dates, Benedictijner monniken, ge tuigen dan ook: la ville fut pillée avec une barfcarie et des empiétés dont Ie récit fait horreur, Geen feit komt er in het volgend gedicht voor, dat niet door Nicetas wordt gestaafd, hij, die kon zeggen quorum ego pars maxima fui, die zoo on partijdig is dat hij de Grieksche keizers welke de kruisvaarders misleid hebben zonder omwegen óók daarvan beschuldigt. Moge deze zang van den Griokschen dichter als een echo uit het Oos ten zgn op den Aya Sofia van Prof. Schaepman, wij vertalen zoo letterlijk mogelijk en behouden de oorspronkelijke versmaat. Het gezang van den bard. Treur Westen, treur te zamen met het Oosten, Verberg, o maan, uw zachte zilvorglanzen, Gij zonne, doof uw licht en treur alomme Natuur en breek nu uit in jammerklachten! O, weent gij allen, volkeren der aarde, Gjj Hellas mijn, treur nu in zak en assche, Zij viel, zij viel, wee! wee! de stad der steden, En binnen zijn thans meester de Latijnen! Verduistert nu, gij luchters aan den hemel, Gg dalen allen, weeklaagt nu en treurt! Draag, Hellas mijn, liet donker kleed der rouwe, Wee mij! geen spoor, ach, rest er van uw glorie! Weent vuurge tranen, Hellas' maagdenreien, Treurt kindren, ouders, van uw kroost beroofde, Gij, heuvlen, treurt met bosschen en met bergen, Schreit, slaaf en buitgemaakte Grieksche landen! In bloed verdronken is het nieuwe Rome, In bloed is, ach, Byzantium gedompeld, In bloed verdronken liggen al haar straten En kerken en de drempels van haar huizen! In een onreine slachtplaats is herschapen, Het heilig offeraltaar in den tempel, Vervuld is 't al van moordenaars en geslachten; Elk Frank, een moord'naar, offer elk' onnooz'le. Wee, wee de tempel van de Hagia Sofia Hij is geworden 't muildier \) tot een stalling, Waar zij 't gewin der rooverij bewaren, Den buit ter markte brengen van hun moorden, Den heil'gen zetel der Chrysosthomussen (2), O Allerhoogste hoe lankmoedig zijt Gij! Besteeg een veile deern, een maagd der helle En hief daar aan haar schaamtelooze lied'ren. En weenend liepen rond verweeuwde moeders En vluchtend liepen zij al jammerklachtend, Met hangend haar, de maagden, schreiend, dwaalden De grijze vaders eenzaam door de straten. Vergeefs, ach riepen maagden om bevrijders, Vergeefs, ach, uit der boozen roovers boeien! Alleen, verlaten gaven zij al snikkend In 't eind den geest in der geweld'naars handen, Bukoleoon's paleis, (3) ook uwe muren Slechts blijven droog en storten geen tranen Alleen de koninginne Agnes (3) weende ?Daar binnen u en jammerklaagde bitter. En eenzaam staat de vorstenwaan, daar weven De spinnen thans hun lichte fijne webben Of houdt eed1 rooverstroep zijn drinkgelagen Weent, weent, oen bitter lot staat u te wachten! II. Het lied van S a f o. 5) Vlecht nu kransen, Mytilcensche Maagden Schoon van kleur met sombre doodenbloemen 6) Brandt welriekend hout van myrtetwijgen En werpt kronen, bloemen op het leger 't Laatste leger van de dieprampzaalge ! Eenmaal zag van 's eilands hooge bergen Onloeganklijk, eenzaam en verlaten, Een in 't wit gehulde maagd ter neder Op 't noodlottig voorgebergt van Leukas Met een oog van tranen nat, ach arme ! Eene kroon van sombre chrysanthemen Droeg zij, ach zoo jong, om haar lokken; Met haar lokken door den wind ontstrengeld, Daalde zij ter neder van de bergen Bevend was haar stap bij 't nader treden. En geen droefheid sprak er uit de blikken Van de maagd, geen hooggestegen smarte Van het hart. Een enkle traan, der glinstrend Stil haar oog ontglipte, was het teeken Van 't verborgen diepe zielelijden. In haar hand houdt zij do lier omstrengeld, In de golf werpt zij de lier ter neder, Naar de golf buigt zich haar lichaam over, Met de handen dekt zij zich de oogen Golf, ontvang mij, zegt zij, en zinkt henen. Diep rampzaalge! snel wordt zij verzwolgen Door de golven, slechts een enkle stonde Werd aldaar een licht gebruisch vernomen, En gcbluscht was nu haar hevig smachten Met het smachten ook gcbluscht haar liefde. (1) Muilezels en beladen lastdieren werden tot in het heilige des tempels gevoerd, eenige daarvan gleden uit, daar zij wegens het gladde plaveisel niet voort konden gaan en werden met messen afgemaakt." Nicetas Choxiatas t. a. p. (2) Chrysosthomu s de bekende redenaar en bis schop van Konstantinopel. (3) Een der paleizen van Konstantinopel, een ander heette Blachernon. (4) Agncs, dochtervan Lodewijk VII van Frank rijk, verloofd aan Alexander II Comnenes en na diens dood gehuwd met zijn moordenaar, keizer Andronicus, na den dood van dezen laatste met Branus. 5) In dit lied wordt het rampzalig einde der beroemde lierdichteres Safo (omstreeks (iOO voor Chr.) bezongen, die, volgens de legende, zich van de Leukadiüche rots op Lesbos in zee stortte, om van hare hoopeloozo liefde voor Faon genezen te worden. 6) Nekranthema staat er in het Grieksch, dat zijn de Chrusanthema der klassieken, bij ons goudsbloemen, waarmede mcndoodenkransen vlocht bij de Grieken. TWEE LITTERATUUR-DRAMA'S Lord Hyron von Karl Bloibtreu (I. Lord Byrons letzte Liebe. Drama in flinf Akten. II. Seine Torhter. Drama in iïinf Akten). Leipzig 188(5. Verlag von Wilhelm Fricdrich. 3 Mrk. Men behoeft do verschillende werken van Karl Bleibtreu (sinds cenigcn tijd ook in ons land meer bekend door zijne brochure: Revolntion der Littcratur) maar op te slaan, om tot het besef te komen dat Byron ten allen tijde een grooten j invloed op deze Duitschen schrijver heeft uitgo- \ oefend. Niet alleen dat hij in een roman: Der j Traum" do ontwikkeling van don dichter (in het t bijzondere geval: Byron) in den strijd met de | wereld schetste, maar ook zijne novelle en ge- < dichten vloeien over van herinneringen aan, en aanhalingen uit Byron. In het door hem gerc- ) digeerde weekblad : Das Magazin t'iïr die Litte- i ratur des In- und Auslandes" geeft hij van tijd tot tijd min of meer belangrijke opstellen over Byron's dramatische en lyrische poëzie. We kunnen ons volkomen voorstellen dat Dr. Ed. Engel waarheid spreekt, wanneer hij zegt dat Bleibtreu de grootste Byron-kenner in Duitschland is hij kon er bijvoegen : do grootste Byron-vereerder. Van deze Byron-voreering (reven de beide hier boven genoemde drama's, die aan Ernst Possart zijn opgedragen, ook weder blijk. Het eerste stuk is een herdruk van Bleibtreu's eersteling op dra matisch gebied doch geen slaafsche herdruk. Bleibtreu is een onvermoeid werker, en rusteloos tracht hij ook datgene wat hij vroeger schiep te polijsten en volkomen te maken, liyrons letzte Liebe" is gansch en al omgewerkt het was eerst niet afgerond genoeg en te lang om opge voerd te worden, een der dramatis pesonae, Shelley, verdween. Litteratuur-drama's, toor.eelstukken waarin de hoofdrol vervuld wordt door de dii maiores of minores in de letterkunde, zullen het groote pu bliek slechts belang inboezemen, wanneer niet slechts het onderwerp, doch ook de behandeling in staat is de toeschouwers te boeien. Van daar dat dergelijke drama's zoo dikwerf niet bühnenwirksam" bleken te zijn. Of deze dra ma's dat wél zullen, zal nog moeten blijken, daar de opvoering er van nog niet heeft plaats gehad. Wij gelooven echter dat Bleibtreu's stukken lan ger dan l'espaco d'un seul jour ??of liever d'un soul soir zullen leven. Toch is het niet on mogelijk dat de regisseur vele citaten die minder ter zake doen en de handeling bijwijlen doen stokken, zal schrappen. Sommige echter heeft de schrijver met zeldzaam talent weten in te schui ven en tot het dramatische der handeling laten bijdragen zoo b.v. de vertaling van de be roemde stanza's Italia ! oh Italia !" ofschoon men bezwaar kan hebben tegen de wijze waarop de dramaticus deze en de volgende stanza ineen laat vloeien ??niet uiteen artistiek oogpunt, doch uit het oogpunt van waarschijnlijkheid. Byrons lotzto Liebe" speelt natuurlijk in 1821 in Ravenna de laatste twee bedrijven ver plaatsen ons in Livorno. De liefde van Byron tot gravin Tcresa Guiccioli is, gelijk de titel reeds aanduidt, het ouderwerp van dit drama. Het is de vraag of een ander er in zal slagen deze korte periode in Byron's leven zoo uitnemend uit te werken als Bleibtreu het deed; ook bij lezing boeit het drama even als het volgende, zeer. Bleibtreu vond het noodig in Das Magazin" eenige opmerkingen ten beste te geven naar aan leiding van enkele vragen, hem ten opzichte van het tweede drama gedaan. Bleibtreu heeft, waar hij Adah Byron tot de hoofdpersoon van een drama koos, niet de geschiedenis doch de verdichting gevolgd. Het is bekend, hoe velen nog gelooven dat Adah Byron is opgevoed in den afschuw voor haar vader dat zorgvuldig Byron's werken voor haar verborgen werden, dat zij eindelijk Byron's portret en zijne gedichten heeft leeren kennen en hoe ze gestorven is, geschokt door wat ze las en door een ongelukkige liefde. Dit alles is eene mythe, al vond Disraeli het goed om zijn roman Venetia" er op te laten steunen. Adah Byron is op haar 37ste jaar om met het eind te beginnen gestorven aan gewone koortsen. Adah Byron is volstrekt niet door hare moeder verwijderd gehouden van Byron's gedichten integendeel. Bleibtreu brengt in herinnering dat Lady Byron gelijk bekend is een zeer ont wikkelde vrouw ??eens aan eene vriendin mee deelde dat Adah bekeerd was van haar tegenzin in gedichten. Op de vraag, welke gedichten dat bewerkt hadden, luidde hot antwoord: welke ge dichten anders dan die van haar vader?" Toch scheen ??en terecht deze mythe Bleibtreu geschikter 'toe om het onderwerp van een drama uit te maken dan de historie. Lady Byron is natuurlijk ook in het drama de persoon zooals velen ze zich voorstellen en ze in werke lijkheid niet geweest is. liet bekende boek van Harriet Beccher Stowe: The Byron Controversy" heeft er niet weinig toe bijgedragen de verkeerde voorstelling van Lady Byron in de wereld te helpen: bij haar was ze do vervolgde martelares. Bleibtreu teekent in de hierboven aangehaalde toelichtingen in Das Magazin" haar zooals uit vertrouwbare mededeelingen harer bloedverwan ten, uit haar eigen onuitgegeven Diary" blijkt dat ze geweest is. Zij was eene fijnbeschaafde femme savante, die een goed hoofd had voor wiskundige studies en ook, wat daarmee niet altijd pleegt saam te gaan: zin voor poëzie. Byron zei zelf eens tot haar: gij zoudt even goed gedichten kunnen maken als Mrs. Hemans, en het is bekend, dat hij deze zeer hoogschatte. Het verhaal, als zou zij hem eens gevraagd hebben wanneer hij toch dio slechte gewoonte van versjesmaken zou arteeren, is te dwaas om er geloof aan te slaan: men weet dat zij verscheidene gedichten copicerde. 't Is waar, dat het huwelijk van Byron met Miss Milbanko niet uit vurige liefde is gesloten, doch do scheiding is niet zoozeer haar wensch als die harer moeder geweest deze dwong haar er toe. Lady Byron verklaarde zelve, dat haar man al de eigenschappen van oen goed echtgenoot bezat; ook verblijdde het haar, dat hunne godsdienstige inzichten zoo overeen stemden. Byron was, gelijk men weet, Calvinist. Een aangenaam karakter had Lady Byron niet hare familie stemde toe. dat zij verwaand was. De opmerkingen van Bleibtreu dachten ons belangrijk genoeg toe, om hier eene plaats te vinden. Doch ze deden ons afdwalen van het drama. Ook dit is voortreffelijk in elkaar gezet on uitnemend is do preutsche Engelsche aris tocratie geschetst niet minder het gefingeerde beeld van Adah. Bleibtreu beschikt over een uitncmendcn stijl en de gesprekken zijn uitermate vloeiend. Dat hij in dit drama partij zon trekken van het fraaie einde van Canto III in Childe llarold's l'ilgrimage de fijngevoelde stanza's door Byron aan zijne dochter gewijd, was te den ken slechts de hand van den meester kan het doen gelijk Bleibtreu het deed. Ook deze drama's hebben ons niet geschokt in de overtuiging, dat Bleibtreu ecu van de beste tegenwoordig levende Duitsche schrijvers is. ONZE OUDJES". Als wij vroolijk of droevig omdwalcn op de groote maskerade van het leven, strevende naar eene goede plaats in de quadrille van het noodlot of naar goed gezelschap aan het buffet van het geluk, als wij, vergeetachtig voor al hetgeen achter ons ligt, ons slechts uitstrekken naar al het verIcidelijite, dat ons toewenkt in het verschiet, dan volgen ons, getrouwd, bezorgd, hoopvol, twee paar oogen van achter de verborgen, donkere tooneelschermen, waar het leven schijnt opgehouden te hebben, waar het stof toeneemt en de stilte heerscht. Langzamerhand worden ze meer verduisterd, die twee paar oogon, de gezichtskring wordt meer begrensd in do verte, maar breidt zich uit naar boven en eindelijk zijn ze uitgedoofd, eerst het eene paar en dan het andere, en als gij u dan juist midden in het meest luidruchtige spel be vind, daarbuiten op het groote tooncol, dan voelt ge toch plotseling iets kouds en ledigs in het harte cu iets vochtigs in het oog en daarna danst ge weder voort, alsof er niets gebeurd ware, maar als go nauwkeurig naar boven blikt in het onmetelijke blauw, dan zijn daar twee nieuwe sterren opgestoken, die slechts schijnen te stralen voor u. Maar in do oude tooneelschermen, waar het stof toeneemt en de stilte heerscht, daar is het zoo ledig en koud geworden, want de oudjes zijn weg." Dierbare, oude, grijze hoofden, die van de plaats waar ons levenslicht ontstoken werd, onrustig zijt uitgestrekt om ons te volgen op den kronkelendeu weg, draal nog lang, lang bij ons hier beneden ! Dierbare, oude. verduisterde oogen, kijk ons nog lang na op den levensweg ! Daarbuiten, in het snel wisselend leven, heet het: uit het oog, uit hot hart," en als wij slechts een paar jaren wegbleven van eene plaats, daar wij meenden, dat allo deuren voor ons openston den, alle harten warm voor ons klopten, dan ontwaren wij niet zelden bij onze terugkomst ver getelheid in de blikken en ijskeldor-atmosfeer aan den vrienden haard. Maar als gij na vijf, tien, twintig jaar hen ver geet, die elkander eens met jubelende vreugde omarmden over uw wiegje en dan terugkeert met een beetje zonneschijn in uwen lach en cenigo graden warmte in uw stem, dan zijn zij altijd dezelfden, hunne harten hebben hetzelfde gevoel voor u warm gehouden en als gij des avonds in uw eigen, oude bed van vroeger insluimert, is het u te moede of gij het eerst gisteren verlaten had. Dierbare oude trouwhartige harten in ver welkte, gerimpelde borsten, wordt niet moede nog eenigen tijd te kloppen, houdt de oude tecderheid nog eenigen tijd warm, want wij hebben soms behoefte er uitterustcn van onrust en kommer in den strijd des levens'. Overal elders in de wereld worden wij ontvan gen, al naar gelang het geluk ons gunstig is, met geld op zak, goeden wind in het zeil en Fortunaaan boord, zijn wij er zeker van met bijval be groet en ontmoet te worden door vrienden, naar welke kust der aarde wij den koers ook stellen mogen. Maar slechts in een enkele haven in de geheele wereld kunt gij binnenloopen met gebroken mast on gescheurde zeilen, met versleten boeg en ver pletterde kiel, ja, met den dood zelf aan boord, en toch een goede ankerplaats vinden en geopende armen; dio haven heet het ouderhuis" en die ankergrond ouderliefde" en lij" is daar aan des vaders borst en stille wateren" vindt ge daar in moeders tranen; daarvan kunt ge verzekerd zijn. En bestaat er nog eenige mogelijkheid voor den schipbreukeling naar den geest" om nog eenmaal eigen dek te betreden op den levens vloed en met voordeel de onstuimige baren te klieven, dan is het als hij in die haven heeft gerepareerd". Er zijn vervelende oude hoeren en dames, dio er uitzien als ingckankerde egoïsten, die in niets belang stellen, die vergeten zijn wie Lucca is eu er zich niet om bekommeren wie koning van Bulgarije wordt, rechte oude vogelverschrikkers, echte gepleisterde graven, knorrig, slecht ge luimd, stijf. Wilt gij den sleutel tot hunne harten kennen V Wilt gij met n tooverslag hun ijs ontdooien? Wilt gij deze egoïsten zien stralen en glimlachen ? Niets is eenvoudiger. Gij behoeft U slechts tot den dwarskop of tot de oude, vervelende dame te wenden en losweg te zeggen: Ik kom van Lyse Kyl on breng U de hartelijke groeten van mejuffrouw uwe dochter; zij is eene der sterren van het saizoen daar", of: Ik heb nog nooit zoo'n klaveroogst gezien als op tuvs zooifs landgoed dit jaar, rla(: verzeker ik U, mijnheer", of slechts: Ik dronk gisterenavond een glas punch met uw zoon in het koffiehuis bij het Ilótcl, mijnheer de majoor, en toen zeide hij " meer is er niet noodig dan zulk banale phrase om deze oude lieden ge heel te doen veranderen, om ze dadelijk aange naam en medcdeelzaam te stemmen. Voor aardsche liefde is het bezit eene levens voorwaarde, maar de menige liefde, waarmede de groote Nazarcncr. zijn eigen liefde tot ons wilde vergelijken, kan zonder (ïat bezit leven en bewijst reeds daardoor hare hemelsche afkomst. Zij werd daar aangestoken maar brandt op aai-de. De zoon groeit op in een huis. waar mogelijk ieder zijner behoeften moet vervuld worden door ontbering. De moeder is voor hem de eerste vrouw op aarde en zelve heeft zij hem meer dan haar eigen leven lief. Twintig, vijfentwintig, dertig jaren van tcederhcid, waakzaamheid, smart en onrust, moesten hem tonh immers tot haar eigendom gemaakt hebben en haar de eerste rechten hebben gegeven op zijn hnrt. Maar daar komt hij op een goeden dag tehuis, ontroerd, verward, blozend en gelukkig, neemt de oude vrouw in zijn armen en vertelt haar. dat eene andere vrouw, die hij sedert n twee, drie maanden, mogelijk een half jaar kent, nu voor altijd hare plaats in zijn hart heeft ingenomen, dat zij zich moet tevreden stellen met de krniinkens, die mogelijk vallen van de rijke tafel van zijn echtelijk geluk en hij vordert als de natuur lijkste zaak der wereld, dat '/.ij zich met hem verblijden zal. En zij doet het. Zeker, het kan gebeuren dat een restje eigenliefde zich in haar hart laat gel den, dat voelt alsof het barston zal bij de vrees om een zoon te verliezen, mrar haar hart komt dat altijd te boven en zij wijdt er zelfs een plaatsje in voor de nieuwe dochter. En die oude dame, die zoo welwillend werd, toen gij slechts van baar lei u d spraak t, zij staat gereed u in hare armen te sluiten, als gij een vriendelijk, prijzend woordje over hebt, voor hot kind van hare dochter. Want zie, de moeders staan in liefde zoo ver boven de vaders, als de vaders boven het overige nienschengeslacht, en een grootmoeder van moederszijde, die het klein kind in hare armen wiegt, is de geïdealiseerde moeder, met Gotls eigen: merktceken voor lang durige en getrouwe dienst" drukt op zijn eigen werk. Niets is in 't algemeen meer stuitend dan pronkerij, maar er is n soort pralerij, waarbij wij zonder scherpte onzen besten lach lachen, dat is het pronken der ouderen met hunne kinderen. Wij hebben het hart niet om de verblinde mama onbarmhartig te honen met den scliimpnaam van domme gans" als zij er xich over be klaagt dat: de meisjes kompleet gek zijn op haar zoon." Wij hebben den moed niet om een van trots stralende grootmoeder te beduiden dat alle kinderen op dien leeftijd zóó zijn !" als zij ons vraagt of de kleine ziellooze vetklomp, dio zij in do armen draagt, niet een wonderkind is. En het zou ook nergens toe dienen, want zij zou. ons in elk geval toch niet gelooven. Veel beter dan met zoo iets te spotten is, om. er alleen een weinig naar te streven om zooveel mogelijk de plannen te verwezenlijken die ergens in een hoekje van de wereld worden gekoesterd voor onze toekomst, door een paar welbekende, in hunne verwachting en hoop zoo halstarrigo hoofden. Dierbare, oude. grijze hoofden, rijpt slechts langzaam ten oogst! Sujrnx V A II I A. Jbsen's drama Gespenster, dat dezer dagen te, j Meiningen gegeven zal worden, beeft reeds een i hecle geschiedenis. Het werd in 1881 gedrukt en tegelijk aan de vier groote schouwburgen te i Christiania, Bergen, Kopenhagen en Stockholm ! aangeboden, maar door allen afgewezen. Twee i jaar later, in 188.'!, kwam een nog onbekend | Zwecdsch acteur, uit de provincie, August Lind| berg, met een /wecdschc troep te Kopenhagen; hier, in do voornaamste tooneelstad van het Noorden, gat' hij Handel, dien hij binnenkort; tot, een Dcensche beroemdheid maakte. Hij keerde naar Zweden terug. Eenige maanden later vernam men, dat hij (7espenster spelen zou, en wel te llelsingborg, een klein

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl