De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 2 januari pagina 3

2 januari 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ntf. 497. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ft begreep dan ook later, dat ik een mal figuur zou hebben gemaakt door uiting te geven aan die plotselinge opwelling een opwelling die mjj zoo van de w$s bracht, dat ik zelfs aan een vaderlandschen hemel dacht. Alsof ons gelukkig landje in den vreemde nog niet genoeg uitgelachen wordt om den God van Nederland", waarmede geschiedschrijvers en domineé's het begiftigd heb ben en om de" vaderlandsche kerk, die ik dezer dagen op reis door een duitsch officier, dier hier gèruimen t\jd had doorgebracht (een spion mis schien ?) een vaterlansje kwajungenspoel" konde noemen alsof dat alles nog niet genoeg was, zou ik er nog een vaderlandschen hemel bij moe ten . voegen. Nn, het zou misschien niet kwaad zijn, zoo'n Nederlandsch hemeltje apart, als ik me maar even voor mijn dood in Frankrijk mag laten naturaliseeren, Want dat korte poosje van een menschenleven is het hier wel uit te houden, maar een eeuwigheid, een geheele eeuwigheid in gezelschap bijv. van den heer Abraham Kuiper te verkeeren of van de leden onzer Staten-Gene raal, gesteld dat die niet, wegens plichtverzaking hier op aarde, verwijderd worden, neen, zulk een hemel moet een hel zijn. Dan liever bij de Franschen, al heeft Jan Holland ons ook nog niet verteld hoe een Franchise zich haren hemel voorstelt (zooals h\j het vóór zijn bekeering van zoovele anderen deed; zou h\j het nu nog dur ven?); dan liever bij de Franschen, die het zich zelven en anderen hier beneden al zoo aange naam weten te maken dat ze ook in den hemel wel een middel zullen vinden om het spreek woord toe te passen: il est des accommodements mee Ie del. Maar ik sprak niet over den hemel zelven! ik was aan de uit den hemel vallende en gevallen sneeuw. Ik verblijdde mij er om, zeide ik; en waarlijk het vooruitzicht, den volgenden dag een in zoo lang niet genoten schouwspel weer te zien; naar den Buitenkant te gaan en daar over het IJ die sneeuwvlakte in den grauwen horizont te zien ineensmelten; de grachten langs te wandelen en daar die deftige huizen onder hun witte slaap muts uit somber en koel op ons menschon te zien neerstaren; naar buiten te snellen, naar het Von delpark en daar de dartele jeugd zich te zien vermaken met sneeuwballen gooien of baantjeglijden, zonder zich te bekommeren om hetheerIfl'k landschap, dat hen omringt of om de dames eb heeren, die straks op hun vermakelijk baantje neerploffen; och. wat had ik er mij veel van voorgesteld van dien volgenden dag, dien Maandag. Reeds vrij vroeg was ik op de been en spoedde imj naar den Dam, vanwaar ik mij voorgenomen had per tram mijne uitstapjes te maken. Geen tram te zien! En niet alleen geen tram, maar zelfs geen rails. Een dikke laag sneeuw onttrok ze (de rails) aan het oog van den tramlustigen mensch. Men had Gods sneeuw maar op Schadd's rails laten vallen zonder in den nacht, of althans in den vroegen morgen, ook maar een poging te doen om de rails berijdbaar te houden. Ik stond verbaasd! Toen ik ver, ver van hier was, had ik toch nog dikwijls met groote belangstelling den lof gelezen, die aan de Amsterdamsche Omnibusmaatschappij werd toegezwaaid voor haar flink optreden in dergelijke gevallen en voor haar zorg om het verkeer steeds te onderhouden, en nu, de eerste flinke sneeuwbui die ik bijwoon, daar gt de heele Maatschappij onder de sneeuw een gansenen dag te slapen. Nog eens: ik stond verbaasd! Ware het een gewone spoorweg geweest, waar op een eenzaam veld, ver van elk bewoond oord, de sneeuw zich op eenig punt kan ophoopen zon der dat het tijdig wordt gemerkt, en waar het dan soms nog moeilijk is spoedig voldoende werk krachten te verzamelen, ik zou er vrede mede gehad hebben. Maar hier, in Amsterdam, neen, dat was mij te geleerd. En de O. in het mono gram op de petten der conducteurs, die ik met de meeste welwillendheid al tot een aureooltje had verheven om de" slapen der Maatschappij, begon mij eenigszin op een nnlletje te gelijken wegens het" slapen van gezegd lichaam. Ik was uit mijn humeur en het werd er niet beter op toen de stad zelve ook rustig met de handen in den schoot bleef zitten. Er was dooi in de lucht, en het scheen mij zoo toe, alsof allen, die wat met sneeuw te maken hadden, dien dooi rustig afwachtten en aan hem de wegruiming van de sneeuw zouden overlaten. Het deed mij denken aan de kat. die, hoerende dat de vrouw des huizes een muizenval zou gaan koopen, dacht: ziezoo, dan behoef ik geen muizen meer te vangen. Zoo baggerden wij, Am- en Nietamsterdammers, door de sneeuw en later zelfs door do modder en ik mag wel verklaren, dat na zoo lange afwezig heid de hernieuwde kennismaking met de sneeuw, de tram en de stad mij van alle drie even hard is tegengevallen. Het doet mij leed, waarde heer Redacteur, dat myn eerste brief niet meer belangrijk is (ik ben nog zoo kort hier; dat wordt, hoop ik, bij de week beter) en vooral dat mijne eerste indruk zoo weinig bevredigend is nopens uw gemeentebestuur en eene andere instelling waarop ge overigens trotsch moogt zijn. Maar ik wensch van harte, dat ik later veel te prijzen zal vieden en dat mij zal blijken dat de pessimisten ongelijk hebben, die mij zeiden (de tekortkoming van den tram tijdens de sneeuw niet achtende): er zijn maar tivee zaken, die waarlijk goed zijn in Amsterdam; het zijn de zaken waarbij luid geklingeld wordt.". Hoe is 't met Nieuweramstel? Wat lees ik in de N. Bott. Ct.? Hebben ze daar hunne politie macht uitgebreid? Zouden ze zich tot een formeelen oorlog toerusten? Den wenk van Rutgers van Rozenburg moet men volgen. Neem de vrees weg dat Nieuweramstelsche grootheden, Amsterdamsche nietighe den zullen worden, en ge zult zien ze zullen nog meer chocolade drinken voor, dan ze (naar men müverhaald heeft) tegen de annexatie gedronken hebben. Geef den burgemeester de vacante be trekking van commissaris van politie; maak den secretaris torenwachter, de wethouders inspecteurs en de raadsleden agenten van politie en ge zijt w""' BABON TH. B. Uit het Haagje. klaar! Waarschijnlijk is 't uwe aandacht ontgaan, maar ik ben niet onbillijk genoeg | dat kwalijk te nemen. Iemand die zooveel aan ? hoofd heeft als gvj, nujn waarde heer, kan op zulke kleinig heden niet letten. Maar daarom heb ik er wel op gelet, al ben ik misschien de eenige in 't land die deze oplettendheid heeft gehad. Geen wonder, want ze geldt den ondergeteekende in eigen per soon, en wie let meer op ons en onze kleine belangen dan wij zelf? En wat het dan eigenlijk is ? Niets anders dan dat deze brief de honderdste is, dien ik u Uit het Haagje schrijf. Op zich/elf beteekent deze bijzonderheid niet veel, dat beken ik, maar voor mij is ze, ommeer dan ne reden, niet van gewicht ontbloot. Ja, ik vond ze belangrijk genoeg om de Redactie met alle bescheidenheid in overweging te willen geven, eene op de omstandigheid betrekkelijke teekening te doen vervaardigen. Dat ik dit niet heb gedaan, is alleen toe te schrijven aan mijne u zoo zeer bekende bescheidenheid, welke mij doet opzien tegen alles wat op een ovatie gelykt. Ja, dat is waar, hoewel ik toch ook moet zeggen dat ik niet bij ondervinding weet wat eigenlijk een ovatie is. Daarom was 't misschien niet kwaad geweest, als ik ei eens mee verrast rare geworden; dan had ik meteen geweten of zulke dingen werkelijk zóó pleizierig z\jn voor den mensch, dat h\j zich 't brein suf denkt om voor zich zelf een jubiléuit te vinden. Onlangs las ik van iemand, die zijn twaalfjarig gedenkfeest als schutter-officier vierde, en 't verwonderde me tegelijk, dat de man het niet een jaar vroeger had gedaan. Waarom hebben we anders een gekkengetal? Mijn jubilézal dus in de doos blijven, en daar is 't goed bezorgd. Ik zie immers mijn naam toch gedrukt? Behoefte aan fauteuils heb ik niet; ik ben in mijn heele leven nog niet in de gelegenheid geweest er n te verslijten ; pendules heb ik ook niet noodig; ik heb er genoeg om altijd in de war te zijn met den waren tijd. In 't kort, niemand behoeft zich moeite te geven om me te komen feliciteeren, kaartjes of cadeaux te zonden, en ik zelf behoef me niet zenuwachtig te maken. Passons! Ik had half en half beloofd, nog wat over opera en comedie te keuvelen, maar ik wensch dit liever tot een volgende gelegenheid uit te stellen, als ge 't namelijk goed vindt, en ik weet dat ge dit doet. Ik zou u ook kunnen vertellen van do twee voorstellingen van Coquclin en Marie Kolb, maar ik heb evenmin lust om onze kranten na te kauwen als gij om dat hcrkauwsel te genieten. Ik vertel u liever van een nieuwe sociëteit, die in staat van wording is. Ja, er zijn hier van die nuttige inrichtingen niet genoeg, en daarom is 't een gelukkig verschijnsel, dat men er eindelijk eens aan denkt een nieuwe te stichten. Het denkbeeld is blijkbaar ontsproten in Indische hoofden, hersenkassen namelijk, misschien wel in n hoofd, zooals alle grootsche ideeën uit n brein voortkomen. Concurrentie aan de Witte, zegt men, hoewel ik er dat niet in zie, daar de circulaire van de heeren ontwerpers alleen als motief opgeeft dat de groote uitgebreidheid on het vermeerderd aantal inwoners die 's Gravenhage in de laatste jaren gekregen hoeft on nog voortdurend krijgt, het wenscholijk doen achten om een Sociëteit op te richten, zooveel mogelijk in het centrum van het Noordelijk en N.-Weste lijk gedeelte der stad gelegen, waar ook gedu rende de wintermaanden casino's en concerten voor de leden zullen gegeven worden". De con tributie zou hoogstens f 36 'sjaars bedragen. Zo hebben mij ook om mijn adhaesie gevraagd, en ik heb ze gegeven, al weet ik niet waar men in 't genoemd gedeelte van de stad een huis zal vinden, groot genoeg om er van muziek en dans te genieten. Ik heb wel zooiets hooren mompelen, als zou een der vermogendste voorstanders van het plan aan de nieuwe sociëteit een gebouw verschaffen cadeau geven, nog wel maar ik beschouw 't nog maar als een praatje. Ik hoop weldra in de gelegenheid te zijn u er meer van te vertellen. Ge dacht dat ik spotte, toon ik van een ge lukkig verschijnsel" sprak. Neen, op mijn woord, ik meen 't. Een beetje concurrentie aan de Witte kan wezenlijk geen kwaad, want haar pre tenties gaan wel wat ver. Kijk eens hier: ik kom in den Haag en wensch lid te worden. Ik wordt het, namelijk temporair, en laat me niet inschrijven als candidaat voor 't gewoon lidmaatschap, want ik weet nog niet of ik wol een half dozijn jaren, die er noodig zijn voor dat ik aan de beurt kom om in 't heilig legioen der duizend te worden opgenomen, in den Haag zal blijven. Maar nu ik eenmaal in 't Haagje ben en er den smaak van weg heb, be sluit ik eindelijk om te blijven. Zes of zeven jaren zijn verloopen en nu krijg ik een briefje van de Directie der Witte, inhoudende de vraag of ik al of niet temporair lid wil blijven, daar ik in het toestemmend geval, tegen betaling van f 21.?. als candidaat zal worden ingeschreven. Goed, ik betaal en ik bon candidaat. Een jaar of zeven later kom ik eindelijk aan de beurt om opgehangen to worden. Ja, om gewoon lid te worden, moet men onverbiddelijk die bewerking ondergaan en acht dagen lang blijven hangen. Velen brengen er het leven af, maar 't gebeurt ook wel, dat do gehangene een beleefd bericht thuis ontvangt, dat hij overleden is. Nu vraag ik of 't niet onbillijk, ongerijmd, be lachelijk is, iemand twaalf of veertien jaren toe te laten als lid oener sociëteit, om hem aan 't eind van dit vijfde gedeelte van een lang men schenleven, eensklaps, zonder eenige reden die niet bij den aanvang van dien langen tormijn reeds bestond, de belecdiging aan te doen van hem uit te werpen? Zooiots is in de Witte Soci teit mogelijk. Men kan veertien jaren achteroen l elk jaar ?60 hebben betaald als tomporair lid, j dat is / 640 + / 21 = f 6(51, en dan als onwaar- j dig om langer lid to blijven, worden weggejaagd, l omdat eenige jongelui aan wie uw gezicht de j eer niet heeft te bevallen, een komplotje gelieven j te maken om u te doen deballotoeren. Ja, ja, en ! dat gebeurt. Zelden is een candidaat zóó zeker i van er door te komen, of hij acht het geraden, overal rond te loopen en al zijn vrienden en kennissen aan 't werk te zetten om stemmen te werven. Ziet ge, daarom ben ik blij om de concurren tie ; als de Witte eenmaal onder het normaal-peil van 1000 leden is gedaald, zal zij zulk een on gerijmde bepaling als de bovenbedoelde vanzelf overboord werpen. Nu is ze daartoe te groot, staat ze te hoog. Maar n ding begrijp ik niet. Al» de Witte maar 1000 leden gebruiken kan, waarom neemt ze er dan tijdelijk zoo velen boven dat getal aan, die ze dubbel laat betalen ? Het beste heb ik tot het laatste bewaard : Veel heil en zegen in 't nieuwe jaar, aan mijn vrien delijke lezers, de vriendelijke redactie en alle vriendelijke monschen. PASQUINO. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Coquelin ainé; Ma/riage de Figaro. Met eenige artiesten van het Odéon" en de Porte St. Martin," trad de oudste Coquelin *) hier op in den Stadsschouwburg. Hem te zien spelen in de klassieke komedie, dien man taille pour les Scapin, les Gros René, les Mascarille", was zeker een buitenkansjen. De Heer Coquelin is er intusschen niet jonger op geworden en al vergen wij niet van den Figaro uit La folie journée", dat hij zoo audacieux et fluet zij als de geestige hand langer van Kosines minnaar, er zijn toch te weinig jaren verloopen om den 60» papa van hem te maken, dien de Heer Coquelin ons, hier en daar, te zien gaf. De verdienste der soberheid begint, bij de beroemde akteurs, wel een weinig in het fanatisme van het roerloze te ontaarden : 't is de reaktie van het melodramatische. Misschien heb ben de kritici (Fólix Jahyer enz.) bij Coquelin hier wel schuld aan. De fyzionomiën der beide Heeren Coquelin zijn uit hun-beider portretten, bekend genoeg. Even min als onze groote Snoek zijn die aangezichten bij de ideaal-edele te rangschikken, maar des te meer kunst is er dan maar noodig om zulke treffende mimische tafereelen to geven, als waarop de Heer C. mné, vooral in het tweede bedrijt van Figaroos Huwelijk", ons wist te onthalen. Dit stuk van den prikkelbaren Beaumarchais wemelt van geostigheden. Het is echt Fransch, in den vrolijken, vaak lichtzinnigen zin des woords; het is elegant, met die aardige soubrctte en dien naïef-galanten page, het is XVIIIe-eeuwsch met die uitvallen tegen de bestaande orde of wanorde van zaken, ja, wordt soms zoo politiesch-filozofiesch, dat men met Schiller meent te doen hebben. Niet minder good dan de redevoering van Possart in Clavigo", sprak Coquelin de zijne uit in het 5e bedrijf van het gespeelde stuk. Doormengd mot levensbizonderheden, was zij nog schilderachtiger. Men kan Lo mariage de Figaro" geen modelkomedie noemen. Zij herinnert aan die 2e of 3e stukken, ontsponnen uit een beroemd werk, dat ,'<-.? schrijver tout (Tun jet ontworpen heeft, zoo als Pallas uit het hoofd van Zous te voorschijn trad, en die eigenlijk aan de faam van het mees terstuk meer na- dan voordeel doon. Boaumarchais had in don Barbier do Séville" een pittige, vlot gekoncipieerde komedie ter waereld ge bracht, met eene aangename en treffende ver scheidenheid van charakters. Van moeizame bcarbeiding was geen spoor in het stuk te vinden. Maar ondanks zijn groote verdienste, viel het stuk, bij de voorstelling in de luileries op 23 Fob. 1775. Beaumarchais gordde zich ter verdediging aan en schroef een vernuftige, maar wel wat lange Lettre modérée sur la clmte et la critiquo du Barbier de Séville". Hij vcrcierdo dien brief met een après coup verzonnen levens verhaal van Figaro, en de Prince de Conti, die hem wilde troosten over zijn te-leur-stelling, deed hem aan de hand dit verhaal in eene nieuwe komedie op te nemen en Figaro nog latere levensgevallen toe te deelen. Boaumarchais, diemeer een geest had voor hot verzinnen van verwikkelings fragmenten, dan voor het scheppen van kunstgcheelon, schreef zijn nieuwe stuk, en vele jaren na i het eerste bezorgde hot hem een grooten opgang, j onder anderen ook door de filozofismen der in aantocht zijnde revolutie." Hij stelde de justitie voor onder de trekken van een stumperigen grijzaart, het gczach onder die van een groot Hoer, dio altijd gefopt wordt en tamelijk verachtelijk is; het volk in-tegendeel had de mooye rol; onder het bonte vest van Figaro zag men het optreden, los en levendig, geestig, bij de hand, onuitputtelijk in kunstgrepen, mot alles lachend en altijd zege vierend te voorschijn tredend uit duizend moeilijkheden,die men niet geteld heeft; voor het overige: sententiëus, moralist, deugd en onbaatzuchtigheid predikend, de eenige man in het stuk, dio recht en onrecht onderscheidt; het volk, in een woord, zoo als mon hot afgebeeld wilde hebben." Uit deze schildering kan ook blijken, in hoe verre de Hoer Coquelin dien type te-rug-gegeven heeft. Het is aan de geestige trekken in het stuk te danken, dat do longnews vcrdragelijk waren; want inderdaad sleept' het zich twee bedrijven lang moeizaam naar het einde. Over het geheel was de uitvoering voldoende. De Bartltolo was de traditioneele (do Heer Mortimer); de Graaf Almadva werd door don Hoer Laugicr voorgesteld, die de ondankbare rol tamelijk goed vervulde; de lieer Worms. als do stotteraar Bridoison, overdreef. Mej. Kolb van het Odéon" was een levendige, friiyante Siistmne. Moj. Luzzona heeft ons een bekoorlijken Chénibin gegeven, en de koepletten, 0]i do wijs van sMarlborough s'on va-t-cn guerre". allerliefst gezongen, moèslecpcnd-aandoenlijk zelfs. 't Is te vreezen, dat men de aktrico, dio uit de Porte St. Martin tot ons kwam, niet zal nareizen, om haar nogmaals als La Comtesse Almaviva te hooreu en te zien. 30 Dec. ALB. TH. *) Benoist-Constant Coquelin. geboren te Boulogne-sur-mer, 25 Jan. 1841. SARDOU'S NIEUWSTE WERK. Het nieuwe blijspel van Sardou, Le Crocodüe, in vijf bedrijven of negen tafereelen, in de PorteSaint-Martin opgevoerd, is vrij koel opgenomen. Sardou wijt deze ontvangst, hjj heeft een be zoek aan Sarcey gebracht en hem dit uitgelegd, aan de meening waarin het publiek verkeerde, dat het iets anders zou te zien en te hooren krygen dan nu het geval bleek te zijn. Men ver wachtte of een komischen pendant van Th odora, of eene spannende intrige, en de waarheid was, dat Sardou plan had, met den vacantietijd optetreden met een stuk voor knapen en meisjes, op de wijs van Micliael Strogoff of Le Tour du Monde. Er is dan ook prachtig decoratief in, het springen van een stoomketel, het zinken van een brandend schip, vervolgens een tropisch eiland, een gevecht met Maleische zeeroovers en onder do personen een aantal conventioneele typen, die alleen voor kinderen nog nieuw genoeg zijn. Onder de geestigste beschouwingen over het stuk vermelden wij die van Jules Lemaitre in de Débats: Wij bevinden ons midden in de Indische Zee. Een dertigtal personen krioelen op het dek, van den rocodile, een groote Hollandsche boot, die do reis naar Batavia maakte. Zij komen uit allerlei landen en vertegenwoordigen de voornaamste standen en eenige der voornaamste typen van de Europeesche maatschappij. Het is de wereld in hot klein. Heeren: uit Frankrijk baron de Chevrillac, de grappenmaker, een Parijzenaar, die voor zijn pleizier reist; Stirler, een Elzasser uitgewekene; Bertholin, een aannemer dio gespeculeerd heeft en geruïneerd" is, en nu in Australiëzal trachten er bovenop te komen. | Uit Engeland, de vriendelijke medicus Jemmy, de ] scheepsdokter, en de eerwaarde heer Sullivan, een cau-de-cologne-koopman, die zich voor protestantsch geestelijke uitgeeft om maar half tarief te betalen. Uit de Vereenigde Staten de tourist Absalon, uit Belgiëde halfwijze politicus Peterbecque, advokaat en afgevaardigde, die te Batavia gaat pleiten. Uit Nederland Richard Kolt, de held van het drama, schoon, dapper, droefgeestig en geheimzinnig. Als passagier tweede klasse inge scheept, heeft hij op den overtocht een kind gered, dat bijna verdronken was; de kapitein heeft hem tot belooning een plaats eerste klasse aangeboden. Uit Griekenland, de cosmopolitische avonturier Strapoulos, de verrader"; uit Siam [ het prinsje Nono-Miki, te Parijs opgevoed, en ! die, onder het geleide van zijn gouverneur Sou: braka, het aryot van den boulevard naar het hof zijns vaders gaat overbrengen. Ondergeschikte per* sonen ; do Marseillaan Roubion, do Spaansche tim merman Montes, de ItaUaansche matroos Caprioni, de Arabische stoker Sida." Mon ziet dat Sardou met zijn rarekiekspel vóór kinderen wol cenigzins gelijk kon hebben. Aan don dameskant vindt men: Uit Frankrijk Mme Bertholin, een coquet vrouwtje dat met weinig animo haren man volgt en Mme Stirler. Uit Engeland miss Chipsick, het tooncoltype der Engelüche oude vrijster, egoïstisch, weerbarstig, huichelachtig, belachelijk en onuitstaanbaar. Uit Amerika do zuster van Absalon, miss Olivia Gallopes, correspondente van den Boston Herald, die met een revolver aan haar ceintuur de wereld rondreist. Uit Holland mevrouw Jordaëns, eene koopmansvrouw die barones geworden is, hartelijk, luidruchtig, op reis naar hare plantages met haar i twee dochters Suzannah en Mirah; benevens de heldin van hef stuk, Liliane de Witt, een aller liefst meisje van groote familie, die wegens droevige omstandigheden voorlezeros van de vrocselijke miss Chipsiek is moeten worden. In minder dan tien minuten zijn al deze per sonen op de geestigste wijs. zonder verwarring en duidelijk herkenbaar, voorgesteld, zoo natuurlijk mogelijk. Dan hooren we nog dat de twee meisjes Jordaëns zeer in don smaak vallen van Chevrillac en Absalon, dat Dr. Jcmmy en miss Olivia een zwak voor elkander hebbon, en dat Richard en Liliane gaarne bij sterrenlicht redeneeren. Alles vol vrooüjkheid en levendigheid, totdat men het gevoel krijgt dat de schipbreuk op handen is. Deze blijft echter nog wat uit. Richard en Liliane pra ten nog wat op hot dek, over de onsterfelijkheid der ziel. Eindelijk staat het kolenmagazijn in brand, do passagiers komen boven, verbijsterd, wanhopig, verwilderd, do reddingsboot wordt uit gezet, vrouwen on kinderen gillen. De stoomketel springt, het schip zinkt Dan niets meer dan de volle zoo onder de sombere onweerslucht en hot bootje in de verte in de oneindige ruimte". Hierna volgen twee acton, die het publiek iets anders dan een Robinson-verhaaltje doen ver moeden. Het is als een aardig philosophisch sprookje in den vorm van een blijspel. Gegeven: ecu dertigtal personen, uit do beschaafde maat schappij genomen, als't ware oen kort overzicht daar van, en dczo nu plotseling in den natuurtoestand overgeplaatst; wat zal er dan gebeuren? Welke nieuwe rolverdeeling zal er plaats hebben ; welke omverwerping van kunstmatige hiorarchiën ? zal er een conlrat social ontstaan, als dat waarop Joan-Jacques de maatschappij grondvest ? Zal op dezen maagdclijken grond cenc stad Utopia ver rijzen ? Voor oen doel geschiedt dit herstel van rech ten. Ieder krijgt een rang naar zijn talenten. Richard, op hot schip oen arme drommel, wordt hier gouverneur; miss Clupsick en madame Ber tholin, die niets kennen, worden onder de beve len van mevrouw Jordaëns en miss Olivia geplaatst; de kroonprins' van Siam mag de soep afschuimen. Er zijn massa's pikante bijzonderheden; de dolle politicus Péterbecque tracht te vergeefs het par lementair regime in de kleine kolonie in to voeren. De natuurtoestand duurt echter niet lang. Soubraka, Madame Bertholin on de anderen die niets uitvoeren, ontvangen toch eten; miss Chip sick beloont zelfs met haar bauknoten juffrouw Stirler, als deze het werk voor haar doet. De oude ongelijkheid is dus niet verdwenen; daarte genover brengen Roubion, Montes en de andere mannen van hot volk denkbeelden van democra tie en oppositie mede, die ook uit de door hen verlaten maatschappij afstammen. Na drie maan den echter is de kolonie nog gezond en tamelijk vroolijk en men viert feest. Men laat tevens Dr,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl