Historisch Archief 1877-1940
Ntf. 497.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
ft begreep dan ook later, dat ik een mal figuur
zou hebben gemaakt door uiting te geven aan
die plotselinge opwelling een opwelling die
mjj zoo van de w$s bracht, dat ik zelfs aan een
vaderlandschen hemel dacht. Alsof ons gelukkig
landje in den vreemde nog niet genoeg uitgelachen
wordt om den God van Nederland", waarmede
geschiedschrijvers en domineé's het begiftigd heb
ben en om de" vaderlandsche kerk, die ik dezer
dagen op reis door een duitsch officier, dier hier
gèruimen t\jd had doorgebracht (een spion mis
schien ?) een vaterlansje kwajungenspoel" konde
noemen alsof dat alles nog niet genoeg was,
zou ik er nog een vaderlandschen hemel bij moe
ten . voegen. Nn, het zou misschien niet kwaad
zijn, zoo'n Nederlandsch hemeltje apart, als ik me
maar even voor mijn dood in Frankrijk mag laten
naturaliseeren, Want dat korte poosje van een
menschenleven is het hier wel uit te houden,
maar een eeuwigheid, een geheele eeuwigheid
in gezelschap bijv. van den heer Abraham Kuiper
te verkeeren of van de leden onzer Staten-Gene
raal, gesteld dat die niet, wegens plichtverzaking
hier op aarde, verwijderd worden, neen, zulk een
hemel moet een hel zijn. Dan liever bij de
Franschen, al heeft Jan Holland ons ook nog
niet verteld hoe een Franchise zich haren hemel
voorstelt (zooals h\j het vóór zijn bekeering van
zoovele anderen deed; zou h\j het nu nog dur
ven?); dan liever bij de Franschen, die het zich
zelven en anderen hier beneden al zoo aange
naam weten te maken dat ze ook in den hemel
wel een middel zullen vinden om het spreek
woord toe te passen: il est des accommodements
mee Ie del.
Maar ik sprak niet over den hemel zelven!
ik was aan de uit den hemel vallende en gevallen
sneeuw. Ik verblijdde mij er om, zeide ik; en
waarlijk het vooruitzicht, den volgenden dag een
in zoo lang niet genoten schouwspel weer te zien;
naar den Buitenkant te gaan en daar over het
IJ die sneeuwvlakte in den grauwen horizont te
zien ineensmelten; de grachten langs te wandelen
en daar die deftige huizen onder hun witte slaap
muts uit somber en koel op ons menschon te zien
neerstaren; naar buiten te snellen, naar het Von
delpark en daar de dartele jeugd zich te zien
vermaken met sneeuwballen gooien of
baantjeglijden, zonder zich te bekommeren om
hetheerIfl'k landschap, dat hen omringt of om de dames
eb heeren, die straks op hun vermakelijk baantje
neerploffen; och. wat had ik er mij veel van
voorgesteld van dien volgenden dag, dien Maandag.
Reeds vrij vroeg was ik op de been en spoedde
imj naar den Dam, vanwaar ik mij voorgenomen
had per tram mijne uitstapjes te maken.
Geen tram te zien! En niet alleen geen tram,
maar zelfs geen rails. Een dikke laag sneeuw
onttrok ze (de rails) aan het oog van den
tramlustigen mensch. Men had Gods sneeuw maar op
Schadd's rails laten vallen zonder in den nacht,
of althans in den vroegen morgen, ook maar een
poging te doen om de rails berijdbaar te houden.
Ik stond verbaasd! Toen ik ver, ver van hier was,
had ik toch nog dikwijls met groote belangstelling
den lof gelezen, die aan de Amsterdamsche
Omnibusmaatschappij werd toegezwaaid voor haar
flink optreden in dergelijke gevallen en voor haar
zorg om het verkeer steeds te onderhouden, en
nu, de eerste flinke sneeuwbui die ik bijwoon,
daar gt de heele Maatschappij onder de sneeuw
een gansenen dag te slapen. Nog eens: ik stond
verbaasd! Ware het een gewone spoorweg geweest,
waar op een eenzaam veld, ver van elk bewoond oord,
de sneeuw zich op eenig punt kan ophoopen zon
der dat het tijdig wordt gemerkt, en waar het
dan soms nog moeilijk is spoedig voldoende werk
krachten te verzamelen, ik zou er vrede mede
gehad hebben. Maar hier, in Amsterdam, neen,
dat was mij te geleerd. En de O. in het mono
gram op de petten der conducteurs, die ik met
de meeste welwillendheid al tot een aureooltje
had verheven om de" slapen der Maatschappij,
begon mij eenigszin op een nnlletje te gelijken
wegens het" slapen van gezegd lichaam.
Ik was uit mijn humeur en het werd er niet
beter op toen de stad zelve ook rustig met de
handen in den schoot bleef zitten.
Er was dooi in de lucht, en het scheen mij
zoo toe, alsof allen, die wat met sneeuw te maken
hadden, dien dooi rustig afwachtten en aan hem
de wegruiming van de sneeuw zouden overlaten.
Het deed mij denken aan de kat. die, hoerende
dat de vrouw des huizes een muizenval zou gaan
koopen, dacht: ziezoo, dan behoef ik geen muizen
meer te vangen.
Zoo baggerden wij, Am- en Nietamsterdammers,
door de sneeuw en later zelfs door do modder en
ik mag wel verklaren, dat na zoo lange afwezig
heid de hernieuwde kennismaking met de sneeuw,
de tram en de stad mij van alle drie even hard
is tegengevallen.
Het doet mij leed, waarde heer Redacteur, dat
myn eerste brief niet meer belangrijk is (ik ben
nog zoo kort hier; dat wordt, hoop ik, bij de
week beter) en vooral dat mijne eerste indruk zoo
weinig bevredigend is nopens uw gemeentebestuur
en eene andere instelling waarop ge overigens
trotsch moogt zijn.
Maar ik wensch van harte, dat ik later veel
te prijzen zal vieden en dat mij zal blijken dat
de pessimisten ongelijk hebben, die mij zeiden
(de tekortkoming van den tram tijdens de sneeuw
niet achtende): er zijn maar tivee zaken, die
waarlijk goed zijn in Amsterdam; het zijn de zaken
waarbij luid geklingeld wordt.".
Hoe is 't met Nieuweramstel? Wat lees ik in
de N. Bott. Ct.? Hebben ze daar hunne politie
macht uitgebreid? Zouden ze zich tot een
formeelen oorlog toerusten?
Den wenk van Rutgers van Rozenburg moet
men volgen. Neem de vrees weg dat
Nieuweramstelsche grootheden, Amsterdamsche nietighe
den zullen worden, en ge zult zien ze zullen nog
meer chocolade drinken voor, dan ze (naar men
müverhaald heeft) tegen de annexatie gedronken
hebben. Geef den burgemeester de vacante be
trekking van commissaris van politie; maak den
secretaris torenwachter, de wethouders inspecteurs
en de raadsleden agenten van politie en ge zijt
w""' BABON TH. B.
Uit het Haagje.
klaar!
Waarschijnlijk is 't uwe aandacht ontgaan,
maar ik ben niet onbillijk genoeg | dat kwalijk
te nemen. Iemand die zooveel aan ? hoofd heeft
als gvj, nujn waarde heer, kan op zulke kleinig
heden niet letten. Maar daarom heb ik er wel
op gelet, al ben ik misschien de eenige in 't land
die deze oplettendheid heeft gehad. Geen wonder,
want ze geldt den ondergeteekende in eigen per
soon, en wie let meer op ons en onze kleine
belangen dan wij zelf? En wat het dan eigenlijk
is ? Niets anders dan dat deze brief de honderdste
is, dien ik u Uit het Haagje schrijf.
Op zich/elf beteekent deze bijzonderheid niet
veel, dat beken ik, maar voor mij is ze, ommeer
dan ne reden, niet van gewicht ontbloot. Ja,
ik vond ze belangrijk genoeg om de Redactie
met alle bescheidenheid in overweging te willen
geven, eene op de omstandigheid betrekkelijke
teekening te doen vervaardigen. Dat ik dit niet
heb gedaan, is alleen toe te schrijven aan mijne
u zoo zeer bekende bescheidenheid, welke mij
doet opzien tegen alles wat op een ovatie gelykt.
Ja, dat is waar, hoewel ik toch ook moet zeggen
dat ik niet bij ondervinding weet wat eigenlijk
een ovatie is. Daarom was 't misschien niet
kwaad geweest, als ik ei eens mee verrast rare
geworden; dan had ik meteen geweten of zulke
dingen werkelijk zóó pleizierig z\jn voor den
mensch, dat h\j zich 't brein suf denkt om voor
zich zelf een jubiléuit te vinden. Onlangs las
ik van iemand, die zijn twaalfjarig gedenkfeest
als schutter-officier vierde, en 't verwonderde me
tegelijk, dat de man het niet een jaar vroeger had
gedaan. Waarom hebben we anders een
gekkengetal?
Mijn jubilézal dus in de doos blijven, en daar
is 't goed bezorgd. Ik zie immers mijn naam
toch gedrukt? Behoefte aan fauteuils heb ik
niet; ik ben in mijn heele leven nog niet in de
gelegenheid geweest er n te verslijten ; pendules
heb ik ook niet noodig; ik heb er genoeg om
altijd in de war te zijn met den waren tijd. In
't kort, niemand behoeft zich moeite te geven
om me te komen feliciteeren, kaartjes of cadeaux
te zonden, en ik zelf behoef me niet zenuwachtig
te maken. Passons!
Ik had half en half beloofd, nog wat over opera
en comedie te keuvelen, maar ik wensch dit liever
tot een volgende gelegenheid uit te stellen, als
ge 't namelijk goed vindt, en ik weet dat ge dit
doet. Ik zou u ook kunnen vertellen van do
twee voorstellingen van Coquclin en Marie Kolb,
maar ik heb evenmin lust om onze kranten na
te kauwen als gij om dat hcrkauwsel te genieten.
Ik vertel u liever van een nieuwe sociëteit, die
in staat van wording is. Ja, er zijn hier van die
nuttige inrichtingen niet genoeg, en daarom is
't een gelukkig verschijnsel, dat men er eindelijk
eens aan denkt een nieuwe te stichten.
Het denkbeeld is blijkbaar ontsproten in Indische
hoofden, hersenkassen namelijk, misschien wel in
n hoofd, zooals alle grootsche ideeën uit n
brein voortkomen. Concurrentie aan de Witte,
zegt men, hoewel ik er dat niet in zie, daar de
circulaire van de heeren ontwerpers alleen als
motief opgeeft dat de groote uitgebreidheid on
het vermeerderd aantal inwoners die 's
Gravenhage in de laatste jaren gekregen hoeft on nog
voortdurend krijgt, het wenscholijk doen achten
om een Sociëteit op te richten, zooveel mogelijk
in het centrum van het Noordelijk en N.-Weste
lijk gedeelte der stad gelegen, waar ook gedu
rende de wintermaanden casino's en concerten
voor de leden zullen gegeven worden". De con
tributie zou hoogstens f 36 'sjaars bedragen.
Zo hebben mij ook om mijn adhaesie gevraagd,
en ik heb ze gegeven, al weet ik niet waar men
in 't genoemd gedeelte van de stad een huis zal
vinden, groot genoeg om er van muziek en dans
te genieten. Ik heb wel zooiets hooren mompelen,
als zou een der vermogendste voorstanders van
het plan aan de nieuwe sociëteit een gebouw
verschaffen cadeau geven, nog wel maar ik
beschouw 't nog maar als een praatje. Ik hoop
weldra in de gelegenheid te zijn u er meer van
te vertellen.
Ge dacht dat ik spotte, toon ik van een ge
lukkig verschijnsel" sprak. Neen, op mijn woord,
ik meen 't. Een beetje concurrentie aan de
Witte kan wezenlijk geen kwaad, want haar pre
tenties gaan wel wat ver. Kijk eens hier: ik
kom in den Haag en wensch lid te worden. Ik
wordt het, namelijk temporair, en laat
me niet inschrijven als candidaat voor 't gewoon
lidmaatschap, want ik weet nog niet of ik wol
een half dozijn jaren, die er noodig zijn voor
dat ik aan de beurt kom om in 't heilig legioen
der duizend te worden opgenomen, in den
Haag zal blijven. Maar nu ik eenmaal in 't
Haagje ben en er den smaak van weg heb, be
sluit ik eindelijk om te blijven. Zes of zeven
jaren zijn verloopen en nu krijg ik een briefje
van de Directie der Witte, inhoudende de vraag
of ik al of niet temporair lid wil blijven, daar ik
in het toestemmend geval, tegen betaling van
f 21.?. als candidaat zal worden ingeschreven.
Goed, ik betaal en ik bon candidaat. Een jaar
of zeven later kom ik eindelijk aan de beurt om
opgehangen to worden. Ja, om gewoon lid te
worden, moet men onverbiddelijk die bewerking
ondergaan en acht dagen lang blijven hangen.
Velen brengen er het leven af, maar 't gebeurt
ook wel, dat do gehangene een beleefd bericht
thuis ontvangt, dat hij overleden is.
Nu vraag ik of 't niet onbillijk, ongerijmd, be
lachelijk is, iemand twaalf of veertien jaren toe
te laten als lid oener sociëteit, om hem aan 't
eind van dit vijfde gedeelte van een lang men
schenleven, eensklaps, zonder eenige reden die
niet bij den aanvang van dien langen tormijn
reeds bestond, de belecdiging aan te doen van
hem uit te werpen? Zooiots is in de Witte Soci
teit mogelijk. Men kan veertien jaren achteroen l
elk jaar ?60 hebben betaald als tomporair lid, j
dat is / 640 + / 21 = f 6(51, en dan als onwaar- j
dig om langer lid to blijven, worden weggejaagd, l
omdat eenige jongelui aan wie uw gezicht de j
eer niet heeft te bevallen, een komplotje gelieven j
te maken om u te doen deballotoeren. Ja, ja, en !
dat gebeurt. Zelden is een candidaat zóó zeker i
van er door te komen, of hij acht het geraden,
overal rond te loopen en al zijn vrienden en
kennissen aan 't werk te zetten om stemmen te
werven.
Ziet ge, daarom ben ik blij om de concurren
tie ; als de Witte eenmaal onder het normaal-peil
van 1000 leden is gedaald, zal zij zulk een on
gerijmde bepaling als de bovenbedoelde vanzelf
overboord werpen. Nu is ze daartoe te groot,
staat ze te hoog. Maar n ding begrijp ik niet.
Al» de Witte maar 1000 leden gebruiken kan,
waarom neemt ze er dan tijdelijk zoo velen boven
dat getal aan, die ze dubbel laat betalen ?
Het beste heb ik tot het laatste bewaard : Veel
heil en zegen in 't nieuwe jaar, aan mijn vrien
delijke lezers, de vriendelijke redactie en alle
vriendelijke monschen. PASQUINO.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Coquelin ainé; Ma/riage de Figaro.
Met eenige artiesten van het Odéon" en de
Porte St. Martin," trad de oudste Coquelin *) hier
op in den Stadsschouwburg. Hem te zien spelen
in de klassieke komedie, dien man taille pour les
Scapin, les Gros René, les Mascarille", was zeker een
buitenkansjen. De Heer Coquelin is er intusschen
niet jonger op geworden en al vergen wij niet
van den Figaro uit La folie journée", dat hij
zoo audacieux et fluet zij als de geestige hand
langer van Kosines minnaar, er zijn toch te weinig
jaren verloopen om den 60» papa van hem te
maken, dien de Heer Coquelin ons, hier en daar,
te zien gaf. De verdienste der soberheid begint,
bij de beroemde akteurs, wel een weinig in het
fanatisme van het roerloze te ontaarden : 't is de
reaktie van het melodramatische. Misschien heb
ben de kritici (Fólix Jahyer enz.) bij Coquelin
hier wel schuld aan.
De fyzionomiën der beide Heeren Coquelin zijn
uit hun-beider portretten, bekend genoeg. Even
min als onze groote Snoek zijn die aangezichten
bij de ideaal-edele te rangschikken, maar des te
meer kunst is er dan maar noodig om zulke
treffende mimische tafereelen to geven, als waarop
de Heer C. mné, vooral in het tweede bedrijt van
Figaroos Huwelijk", ons wist te onthalen.
Dit stuk van den prikkelbaren Beaumarchais
wemelt van geostigheden. Het is echt Fransch,
in den vrolijken, vaak lichtzinnigen zin des woords;
het is elegant, met die aardige soubrctte en dien
naïef-galanten page, het is XVIIIe-eeuwsch met die
uitvallen tegen de bestaande orde of wanorde van
zaken, ja, wordt soms zoo politiesch-filozofiesch,
dat men met Schiller meent te doen hebben. Niet
minder good dan de redevoering van Possart in
Clavigo", sprak Coquelin de zijne uit in het 5e
bedrijf van het gespeelde stuk. Doormengd mot
levensbizonderheden, was zij nog schilderachtiger.
Men kan Lo mariage de Figaro" geen
modelkomedie noemen. Zij herinnert aan die 2e of 3e
stukken, ontsponnen uit een beroemd werk, dat
,'<-.? schrijver tout (Tun jet ontworpen heeft, zoo
als Pallas uit het hoofd van Zous te voorschijn
trad, en die eigenlijk aan de faam van het mees
terstuk meer na- dan voordeel doon. Boaumarchais
had in don Barbier do Séville" een pittige,
vlot gekoncipieerde komedie ter waereld ge
bracht, met eene aangename en treffende ver
scheidenheid van charakters. Van moeizame
bcarbeiding was geen spoor in het stuk te
vinden. Maar ondanks zijn groote verdienste,
viel het stuk, bij de voorstelling in de luileries
op 23 Fob. 1775. Beaumarchais gordde zich ter
verdediging aan en schroef een vernuftige, maar
wel wat lange Lettre modérée sur la clmte et
la critiquo du Barbier de Séville". Hij vcrcierdo
dien brief met een après coup verzonnen levens
verhaal van Figaro, en de Prince de Conti,
die hem wilde troosten over zijn te-leur-stelling,
deed hem aan de hand dit verhaal in eene
nieuwe komedie op te nemen en Figaro nog latere
levensgevallen toe te deelen. Boaumarchais, diemeer
een geest had voor hot verzinnen van verwikkelings
fragmenten, dan voor het scheppen van
kunstgcheelon, schreef zijn nieuwe stuk, en vele jaren na
i het eerste bezorgde hot hem een grooten opgang,
j onder anderen ook door de filozofismen der in
aantocht zijnde revolutie." Hij stelde de justitie
voor onder de trekken van een stumperigen
grijzaart, het gczach onder die van een groot Hoer,
dio altijd gefopt wordt en tamelijk verachtelijk is;
het volk in-tegendeel had de mooye rol; onder
het bonte vest van Figaro zag men het optreden,
los en levendig, geestig, bij de hand, onuitputtelijk
in kunstgrepen, mot alles lachend en altijd zege
vierend te voorschijn tredend uit duizend
moeilijkheden,die men niet geteld heeft; voor het overige:
sententiëus, moralist, deugd en onbaatzuchtigheid
predikend, de eenige man in het stuk, dio recht
en onrecht onderscheidt; het volk, in een woord,
zoo als mon hot afgebeeld wilde hebben."
Uit deze schildering kan ook blijken, in hoe
verre de Hoer Coquelin dien type te-rug-gegeven
heeft. Het is aan de geestige trekken in het stuk
te danken, dat do longnews vcrdragelijk waren;
want inderdaad sleept' het zich twee bedrijven
lang moeizaam naar het einde.
Over het geheel was de uitvoering voldoende.
De Bartltolo was de traditioneele (do Heer
Mortimer); de Graaf Almadva werd door don
Hoer Laugicr voorgesteld, die de ondankbare rol
tamelijk goed vervulde; de lieer Worms. als do
stotteraar Bridoison, overdreef.
Mej. Kolb van het Odéon" was een levendige,
friiyante Siistmne. Moj. Luzzona heeft ons een
bekoorlijken Chénibin gegeven, en de koepletten,
0]i do wijs van sMarlborough s'on va-t-cn guerre".
allerliefst gezongen, moèslecpcnd-aandoenlijk zelfs.
't Is te vreezen, dat men de aktrico, dio uit
de Porte St. Martin tot ons kwam, niet zal
nareizen, om haar nogmaals als La Comtesse
Almaviva te hooreu en te zien.
30 Dec. ALB. TH.
*) Benoist-Constant Coquelin. geboren te
Boulogne-sur-mer, 25 Jan. 1841.
SARDOU'S NIEUWSTE WERK.
Het nieuwe blijspel van Sardou, Le Crocodüe,
in vijf bedrijven of negen tafereelen, in de
PorteSaint-Martin opgevoerd, is vrij koel opgenomen.
Sardou wijt deze ontvangst, hjj heeft een be
zoek aan Sarcey gebracht en hem dit uitgelegd,
aan de meening waarin het publiek verkeerde,
dat het iets anders zou te zien en te hooren
krygen dan nu het geval bleek te zijn. Men ver
wachtte of een komischen pendant van Th
odora, of eene spannende intrige, en de waarheid
was, dat Sardou plan had, met den vacantietijd
optetreden met een stuk voor knapen en meisjes,
op de wijs van Micliael Strogoff of Le Tour du
Monde. Er is dan ook prachtig decoratief in,
het springen van een stoomketel, het zinken van
een brandend schip, vervolgens een tropisch eiland,
een gevecht met Maleische zeeroovers en onder
do personen een aantal conventioneele typen, die
alleen voor kinderen nog nieuw genoeg zijn.
Onder de geestigste beschouwingen over het
stuk vermelden wij die van Jules Lemaitre in de
Débats:
Wij bevinden ons midden in de Indische Zee.
Een dertigtal personen krioelen op het dek, van
den rocodile, een groote Hollandsche boot, die
do reis naar Batavia maakte. Zij komen uit allerlei
landen en vertegenwoordigen de voornaamste
standen en eenige der voornaamste typen van de
Europeesche maatschappij. Het is de wereld in
hot klein.
Heeren: uit Frankrijk baron de Chevrillac, de
grappenmaker, een Parijzenaar, die voor zijn
pleizier reist; Stirler, een Elzasser uitgewekene;
Bertholin, een aannemer dio gespeculeerd heeft en
geruïneerd" is, en nu in Australiëzal trachten er
bovenop te komen.
| Uit Engeland, de vriendelijke medicus Jemmy, de
] scheepsdokter, en de eerwaarde heer Sullivan,
een cau-de-cologne-koopman, die zich voor
protestantsch geestelijke uitgeeft om maar half tarief
te betalen. Uit de Vereenigde Staten de tourist
Absalon, uit Belgiëde halfwijze politicus
Peterbecque, advokaat en afgevaardigde, die te Batavia
gaat pleiten. Uit Nederland Richard Kolt, de held
van het drama, schoon, dapper, droefgeestig en
geheimzinnig. Als passagier tweede klasse inge
scheept, heeft hij op den overtocht een kind
gered, dat bijna verdronken was; de kapitein
heeft hem tot belooning een plaats eerste klasse
aangeboden. Uit Griekenland, de cosmopolitische
avonturier Strapoulos, de verrader"; uit Siam
[ het prinsje Nono-Miki, te Parijs opgevoed, en
! die, onder het geleide van zijn gouverneur
Sou: braka, het aryot van den boulevard naar het hof
zijns vaders gaat overbrengen. Ondergeschikte per*
sonen ; do Marseillaan Roubion, do Spaansche tim
merman Montes, de ItaUaansche matroos Caprioni,
de Arabische stoker Sida."
Mon ziet dat Sardou met zijn rarekiekspel vóór
kinderen wol cenigzins gelijk kon hebben.
Aan don dameskant vindt men: Uit Frankrijk
Mme Bertholin, een coquet vrouwtje dat met
weinig animo haren man volgt en Mme Stirler.
Uit Engeland miss Chipsick, het tooncoltype der
Engelüche oude vrijster, egoïstisch, weerbarstig,
huichelachtig, belachelijk en onuitstaanbaar. Uit
Amerika do zuster van Absalon, miss Olivia
Gallopes, correspondente van den Boston Herald,
die met een revolver aan haar ceintuur de wereld
rondreist. Uit Holland mevrouw Jordaëns, eene
koopmansvrouw die barones geworden is, hartelijk,
luidruchtig, op reis naar hare plantages met haar
i twee dochters Suzannah en Mirah; benevens de
heldin van hef stuk, Liliane de Witt, een aller
liefst meisje van groote familie, die wegens droevige
omstandigheden voorlezeros van de vrocselijke
miss Chipsiek is moeten worden.
In minder dan tien minuten zijn al deze per
sonen op de geestigste wijs. zonder verwarring en
duidelijk herkenbaar, voorgesteld, zoo natuurlijk
mogelijk. Dan hooren we nog dat de twee meisjes
Jordaëns zeer in don smaak vallen van Chevrillac
en Absalon, dat Dr. Jcmmy en miss Olivia een
zwak voor elkander hebbon, en dat Richard en
Liliane gaarne bij sterrenlicht redeneeren. Alles
vol vrooüjkheid en levendigheid, totdat men het
gevoel krijgt dat de schipbreuk op handen is. Deze
blijft echter nog wat uit. Richard en Liliane pra
ten nog wat op hot dek, over de onsterfelijkheid
der ziel. Eindelijk staat het kolenmagazijn in
brand, do passagiers komen boven, verbijsterd,
wanhopig, verwilderd, do reddingsboot wordt uit
gezet, vrouwen on kinderen gillen. De stoomketel
springt, het schip zinkt Dan niets meer dan
de volle zoo onder de sombere onweerslucht en
hot bootje in de verte in de oneindige ruimte".
Hierna volgen twee acton, die het publiek iets
anders dan een Robinson-verhaaltje doen ver
moeden. Het is als een aardig philosophisch
sprookje in den vorm van een blijspel. Gegeven:
ecu dertigtal personen, uit do beschaafde maat
schappij genomen, als't ware oen kort overzicht daar
van, en dczo nu plotseling in den natuurtoestand
overgeplaatst; wat zal er dan gebeuren? Welke
nieuwe rolverdeeling zal er plaats hebben ; welke
omverwerping van kunstmatige hiorarchiën ? zal
er een conlrat social ontstaan, als dat waarop
Joan-Jacques de maatschappij grondvest ? Zal op
dezen maagdclijken grond cenc stad Utopia ver
rijzen ?
Voor oen doel geschiedt dit herstel van rech
ten. Ieder krijgt een rang naar zijn talenten.
Richard, op hot schip oen arme drommel, wordt
hier gouverneur; miss Clupsick en madame Ber
tholin, die niets kennen, worden onder de beve
len van mevrouw Jordaëns en miss Olivia geplaatst;
de kroonprins' van Siam mag de soep afschuimen.
Er zijn massa's pikante bijzonderheden; de dolle
politicus Péterbecque tracht te vergeefs het par
lementair regime in de kleine kolonie in to voeren.
De natuurtoestand duurt echter niet lang.
Soubraka, Madame Bertholin on de anderen die
niets uitvoeren, ontvangen toch eten; miss Chip
sick beloont zelfs met haar bauknoten juffrouw
Stirler, als deze het werk voor haar doet. De
oude ongelijkheid is dus niet verdwenen; daarte
genover brengen Roubion, Montes en de andere
mannen van hot volk denkbeelden van democra
tie en oppositie mede, die ook uit de door hen
verlaten maatschappij afstammen. Na drie maan
den echter is de kolonie nog gezond en tamelijk
vroolijk en men viert feest. Men laat tevens Dr,