Historisch Archief 1877-1940
'A,
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 498.
; d*a den schijn aan te nemen alsof
: wetenschappelijke wijs reeds een eind
was.
et statietisch-bureau de
gemidjzen voor alle provinciën en
te weten wil komen, zoodat
een beeld verschaffen zal van de
van den geheelen
Nederlandgedurende een reeks vanjaren,
? dat zeker niet kunnen doen, zander
duizenden, nauwkeurig omschreven,
slen vertrouwbare opgaven te
ontvan'Zedelijke lichamen met landbezit, de
ten platten lande, bekend om
welwillendheid, kunnen, behalve par
ieren en de rijksinstellingen, een
van inlichtingen verschaffen. Niemand
-.bek ons statistisch bureau euvel
duials het eenige jaren noodig heeft om al
Bwstoffen te verzamelen. Doch wij
ach; fcefe gevaarlijk voor den goeden naam der
'"itóek, dat men voortga met dergelijke
eboorten het publiek te vertoonen. Wat
, statistiek voor ons gedaan? durfde
aaal een minister vragen, die haar niet
, genegen was. Het zou jammer zijn als
dezen en anderen recht gaf te
antJen-, berekeningen 'gemaakt, die niet
nen.
Van over de Grenzen.
nooit" zegt Jules Dietz in het
des Débats »is een nieuw jaar be
nnen met zooveel beloften van vrede en
s
L
'*
yeel oorlogstoebereidselen als hetjaar 1887."
opmerking is volkomen juist. DeDuitsche
zer viert op l Januari zijn 80-jarigen
msttijd bij het Pruisische leger, en laat zich
or zijn zoon een vredelievende toespraak
uien, om te eindigen met de verklaring,
het leger de grondslag is van de
moiiar, En terzelfder tijd zet de Duitsche
regeealles op haren en snaren, om de
uitbreittg van het leger met 41.000 man en de
vernieuwing van het militair septennaat te
,_? ^verkrijgen. De president der Fransche
repuXi, feliek verzekert den leden van het corps
diplomatique, dat de wijsheid der regeeringen
';de: thans reeds jaren durende periode van
vrede zal weten te verlengen, maar de Kamer
zal zoo spoedig mogelijk Boulanger's ontwerp
, tot legerhervorming behandelen, terwijl in
jiule rijkswerkplaatsen met koortsachtiger!
,;jïver aan de vervaardiging van nieuwe
re, "peteergeweren wordt gearbeid, en de minis
ters van oorlog en van marine reusachtige
eredieten voor leger en vloot vragen. De
Hongaarsche minister Kolpman Tisza
tracht op den zelfden Nieuwjaarsdag den
, indruk van zijne vroegere, naar kruitdamp
", riekende verklaringen door uiterst
vredelie, vende verzekeringen te verzachten ; maar
terjzelfder tijd beraadslagen de ministers der
Oos? tenryksch-Hongaarsche monarchie over eene
nieuwe organisatie van den landstorm, en
?wordt voor de eerstvolgende legermanoeuvres
, _een uiterst gewichtig strategisch punt
aange; -jwezen in de nabijheid van de Zuid-Oostelijke
-jgrens der monarchie.
Het verrassendste onder al deze berichten
van dreigend oorlogsgevaar, die als_van zelf
K f voortvloeien uit het feit, dat de ijverige
wape-ijh j'ning met de verzekeringen der diplomatie
j**'- geheel in strijd is, komt uit Engeland,
Veer||k* tien dagen geleden bevatte de Mm-ning Post,
|rj die voor het orgaan van Lord Salisbury
doorEr 'gaat, een geharnast artikel tegen de Porte,
S* waarin op de duidelijkste wijze niet een oorlog
fff* werd gedreigd, als Turkije voortging met
f 5i t jtich te leenen tot gewillig werktuig van de
-"Russische politiek. De Turksche gezant te
.Londen, Rustem-Pacha, vroeg den minister
als zoodanig was hij een gentleman, wiens
oplettendheden niet onopgemerkt konden
" binven.
Van het eerste oogenblik was het duidelijk
: dat hij groot belang in mevrouw R. stelde.
Hij gaf zich de meest mogelijke moeite om
haar te ontmoeten. Dit kon haar niet ver
borgen blijven. Maar zij dacht zelfs in de
K verte niet aan een nieuw huwelijk, dat het
' losmaken van oude banden noodig zou heb
ben gemaakt. Ze had het vagevuur van een
ongelukkig huwelijk genoeg leeren kennen
om niet naar een tweede te verlangen. Hem
kon dat nie^t anders dan aangenaam zijn, zij
kwam daardoor zijn geheimste wenschen
te? gemoet, men knoopte dus slechts vriendschap
aan. Sinds den dag waarop ze beiden hun
' gevoelens hadden geuit was het verbond der
V bezieling en der verstrooiing bezegeld.
. Hkls over kop stortte men zich in het genot
en vroeg niet wat »de menschen" er wel van
. Beiden. En deze vergaven de jonge vrouw al
"h«el spoedig haar gril. Mijn hemel, als men
mooi en levenslustig is en dan nog daarbij
eteeds opwekking noodig heeft, dan gebeurt
zoo iets spoedig. Daarenboven zou het immers
onzinnig zijn, begaafde kunstenaarszielen met
den maatstaf van kleine, bekrompen naturen
te weten. Waar _bleef dan de
Scheppings? drang, de Scheppingskracht, de kennis van
mensehen en^ran het leven!....
Het gelaat van mevrouw R klaart op
bij het lezen van dat geparfumeerde briefje.
Ze leest het voor de tweede, voor de derde
maal, alsof ze niet weken lang, dag aan dag,
«en dergelijk schrijven vol hernieuwde
liefeBbetuigingen had ontvangen. Ten slotte
' drukt ze de volle roode lippen met
dweepzieke jonge meisjes verliefdheid op het
zachte velijnpapier, laat dan hare kleine hand,
die den brief vasthoudt, zinken en tuurt
peinaend voor zich uit. Ze overlegt bij zich zelve
rf ze aan zijn verzoek om haar heden avonj
7^^"
A
f
r <%
van buitenlandsche zaken, Lord Iddesleigh,
om opheldering. Hem werd tot antwoord ge
geven, dat de drukpers in Engeland vrij is,
en dus niet officieel wordt geïnspireerd, maar
dat de Engelsche Regeering het in dit bijzonder
geval geheel eens was met het bedoelde blad,
en dat de daarin uitgedrukte meeuing door
het gansche Engelsche volk werd gedeeld. De
Engelsche gezant te Constantinopel, Sir
William White, moet zich op dezelfde wijze tegen
over Said-Pacha hebben uitgelaten. Indien
zelfs Engeland breekt met zijne traditionneele
katoen-politiek, zijn de vooruitzichten voor
het pas begonnen j aar zeker verre van gunstig.
***
Gelukkig zijn er nog enkele zaken, die een
agressief optreden van de Engelsche regee
ring minder waarschijnlijk maken. In de
eerste plaats zou men haar stellig ten laste
leggen, dat zij de belangen der natie opof
ferde aan het overdreven familiezwak van
koningin Victoria. Maar in de tweede plaats
vermanen de lersche quaestie en de
ministerieele crisis tot groote voorzichtigheid. Na
Lord Hartington's weigering heeft de heer
Goschen zich laten overhalen, om in plaats
van -Lord Randolph Churchill als kanselier
der schatkist op te treden. Doch daardoor
is het verband tusschen Tories en Whigs nog
niet bezegeld. De laatsten verlangen nog
meer concessiën en de Tories het gros der
partij althans is daartoe niet geneigd. Lord
Salisbury zoekt met een lantaarntje naar
gematigd liberale pairs, die den Tories niet
al te onwelgevallig zijn, en toch voor ver
tegenwoordigers van de liberale dissidenten
kunnen doorgaan. Vindt hij die, dan zullen
Lord Iddesleigh en Lord Cross hunne
ministerieele zetels moeten ontruimen. Maar tot
nu toe is het zoeken te vergeefs geweest.
Intusschen heeft de heer Gladstone eene
poging gedaan, om de verdoolde schapen der
liberale kudde weder tot zich te lokken. Met
de sanctie van den Grand Old Man zal in de
volgende week eene conferentie plaats hebben
tusschen de heeren John Morley, Sir William
Harcourt, Sir George Treveiyan, Lord
Herschell en den heer Chamberlain. Dit vijftal
vertegenwoordigt bijna alle nuances der libe
rale partij. Tevens is de heer Gladstone, naar
men verzekert, bezig met het omwerken van
zijne lersche wetsontwerpen, zoodat de Ieren
een parlement te Dublin zouden krijgen,
maar uitsluitend ter behandeling van zaken,
die daarvoor door het rijkspariement waren
aangewezen. De tijd zal moeten leeren, of
deze pogingen eenig succes zullen hebben.
Voprloopig ziet het er niet naar uit.
* * *
De Fransche radicalen en intransigeiiteii
zijn, zooals men het pleegt^ uit te drukken,
»op hun achtersten zolder." De heeren de
Freycinet en Ferry, la souris blancltc en Ie
Tonkittois, hebben eene conferentie gehad op
het Elysêe. Daar moest verraad achter schui
len. Klaarblijkelijk was dit een toeleg, om
eene regeeringspartij te vormen uit de gema
tigden van rechter en linker zijde, met uit
sluiting van de heeren Glémenceau,
Kochefort enz. En dat resultaat zou moeten wor
den bereikt door eene Kamerontbinding.
Wanneer men de vertoogen van de uiterste
linkerzijde tegen zulk eene ontbinding leest,
komt men in de verzoeking om te onderstel
len, dat het geweten der neeren niet volko
men zuiver is. Wel verre van zich met ver
trouwen tot hunne kiezers te wenden, en van
dien stap, evenals de reuzen der oudheid van
de aanraking der moederaarde, nieuwe kracht
te verwachten, stellen zij thans die ontbinding
als iets ongehoords, iets ongeoorloofd^, j a iets
misdadigs voor. Enkelen van hen ontwikkelen
zelfs de theorie,dat eene Kamer slechts met haar
eigen goedvinden mag worden ontbonden. Ge
lukkig bestaat er voor hen n middel om,
voorloopig althans, de gevreesde ramp af te wen
den. Zij behoeven dan slechts af te zien van
den eisch, dat hunne kleine, maar
luidruchom zes ure voor de opera te mogen afhalen
en dan na afloop van het ballet bij Dressel
met haar te mogen soupeeren, gehoor zal
geven of liever doen waartoe ze al zoo lang
plan heeft gehad: eerst een paar uur met de
kinderen door den dierentuin rijden en hun
later het genot verschaffen om een kinder
voorstelling in het circus Renz bij te wonen.
't Is van daag zoo heerlijk mooi droog weer,
de kinderen kijken dikwijls uren lang ver
langend door de ramen op straat, al sedert
een maand heeft ze zich niet met hen in het
openbaar vertoond. Hun gezichtjes zullen
opklaren, ze zujlen lachen, schertsen, ze
zullen een blos op de wangen krijgen als ze
voortstuiven over de krakende sneeuw, ze
zullen in hun kleine hartjes haar duizend
maal danken voor deze vervulling van hun
kinderlijken droom evenals de arme verkwijnde
Dingsda en zijn ziek zustertje, wier droevige
levensgeschiedenis ze nog kort geleden in
een veelgelezen tijdschrift zoo mooi beschre
ven heeft. De menschen zullen toch niet
zonder reden van haar zeggen dat ze veel
van kinderen houdt ....
Maar het nieuwe ballet van avond? De
hoogstgeplaatsten in den lande hebben laten
weten dat ze deze voorstelling met hunne
tegenwoordigheid zouden vereeren.
Snel is haar besluit genomen, even snel
zijn de weinige regelen, die haren geliefde
zijn verzoek inwilligen, geschreven. Zij drukt
op den knop der electrische schel, het kin
dermeisje komt binnen.
»Laat deze brief dadelijk door een man
van de dienstverrichting aan het adres be
zorgd worden. Er behoeft niet op antwoord
gewacht te worden. Maar haast je wat".
-Best mevrouw". Als ze de deur achter
zich gesloten heeft, ziet het meisje naar het
adres en glimlacht zachtjes en beteekenisvol.
(Slot volgt).
tige minderheid aan de meerderheid de wet
moet stellen. Als het bondgenootschap Cl
menceau-Rochefort den heer Goblet met rust
laat, zal de heer Ferry nog wel een tijd lang
achter de schermen blijven.
*
* *
De commissie uit den Duitschen Rijksdag,
die rapport moet uitbrengen over de nieuwe
legerwet, heeft zich in de vacantie niet be
keerd. De Entrüstungskomödi'én hebben haar
doel gemist, en de bij de tweede lezing ge
nomen besluiten waren met de vroegere bij
na gelijkluidend. De strijd heeft thans een
bijna geheel principieel karakter verkregen.
Op het door de regeering noodig geoordeelde
cijfer der legersterkte wordt slechts weinig
afgedongen, maar noch het Centrum, noch de
Duitseh vrijzinnigen zijn te bewegen geweest,
om het septennaat aan te riemen en dus het
budgetrecht der vertegenwoordiging illusoir
te maken. Het verzet van de regeering tegen
het amendement, voor de periode van zeven
jaren tot drie jaren te verkorten, getuigt meer
van koppigheid dan van gezond verstand.
Immers, als zij hare soldaten maar eerst
heeft, behoeft zij voor eene vermindering van
het cijfer niet bevreesd te zijn, zoolang de
leeuw en het lam niet samen grazen, of', met
andere woorden, geen algemeene ontwapening
is tot stand gekomen. Mogelijk laat zich het
Centrum op het laatste oogenbiik nog een
compromis welgevallen; zoo niet, dan
schijnt eene ontbinding van den Rijksdag
onvermijdelijk.
E. D. PIJZEL.
BRIEVEN VAN EEN GEREPATRIEERDE
II.
Bij Koninklijk besluit is de hoer Die-en-Die,
te Utrecht, met al zijn wettige nakomelingen,
zoo mannelijke als vrouwelijke, in den adelstand
verheven, met het recht, enz."
Met zóó weinig aandacht las ik dit bericht,
dat ik niet eens meer weet ol' mijnheer
Die-enDie zich voortaan Graaf, Baron oi Jonkheer mag
noemen; want met hoeveel eerbied (sympathie
niet zelden), van Koninklijke besluiten ook steeds
door mij worden kennis genomen, besluiten als
het bovenstaande wekken, bijna altijd, juist het
tegenovergestelde van eerbied en sympathie bij
mij op.
/ou het mijn oude adoltrots zijn? Dat kan
haast niet die zoude mij ongetwijfeld in de
eerste plaats weerhouden in een courant te
schrijven. En toch V Laat ik het maar niet ont
kennen : ik vind iets streelends in het voeren van
mijnen adellijken titel, die mij aan de grootsche
daden mijner voorvaderen herinnert en deze her
innering ook bij anderen levendig houdt. £n
niets stemt mij onaangenamer, droeviger, dan het
besef, dat met mij, den laatsten mannelijken af_
stammeJing van mijn geslacht, die naam en die
titel uit de Maatschappij zullen verdwenen z;in
Maar die trots is rechtmatig! Zoo gocd als
geheel een volk met fierheid zijn roemruchte voor
vaderen eert, waarom zou niet elk individu met
hoogmoed op de zijnen wijzen, al ontbreekt aan
menigeen, helaas, de gelegenheid om 00^ jets
anders, iets meer, iets beters dan dat ter eere
van zijn geslacht te doen.
Edoch, zóó'n koninklijk besluit roept altijd de
vraag bij mij op: waarom? Zie, ik ken den
Utrechtschen sterveling, wien thans weder de eer
te beurt gevallen is, volstrekt niet; eenige mijner
kennissen, dien ik vroeg, of in de laatste twintig
aren (die mijner afwezigheid) door de Hoofdstad
van 't Sticht ook iets bijzonders was voortge
bracht, konden mij op geen andere belangrijke
feiten wijzen dan dat de thcerandjes een tijdperk van
nieuwen bloei hadden bereikt; dat men tegen
woordig wist dat er een gemeenteraad is en dat
de Domtoren er neg al stond en een universi
teitsgebouw nog niet. Maar van een daad of' be
wijs van buitengewone moed en zelfopoffering, van
vaderlandsliefde, van bijzondere gehechtheid aan
ons vorstenhuis, had niemand iets vernomen. Ja,
n was er toch, die zich meende te herinneren,
dat iemand in Utrecht, wiens dochtertje op den
zelfden datum (maar van een geheel ander jaar)
geboren was als de kleine Prinses, aan den Koning
gevraagd had of hij zijn kind óók Wilhclmina
mocht noemen, maar hij geloofde dat dit bepaald
iemand met een anderen naam was dan die nu
in het K. B. vermeld stond.
En een ander vroeg, half lachend, alsof hij al
vooraf wist, dat hij den hal missloeg: 't Kan toch
die professor niet zijn, van wien men overal met
zooveel ophef gewag maakt: in Engeland, in
Frankrijk, in Duitschland in Amerika ook al,
geloof ik. Och, hoe heet hij ook weer? 't Is
zoo'n Hollandsche naam, maar die zijn juist zoo
moeilijk te onthouden."
Bedoel je Donders soms?"
Ja, ja, ja, Donders! Ja, 'k heb nooit iets aan
mijn oogen gehad, zie je, dan onthoud je die
namen zoo niet, begrijp je."
Ja, dat begrijp ik. Maar die is het niet, hoor!
De min van de prinses heeft ook nooit iets aan
hare oogen gehad!"
Eenmaal op dien weg, herinnerden we ons nog
andere namen; helaas, van mannen, die reeds als
gewone burgers gestorven zijn, maar die den
naam en den roem van ons vaderland doen voort
leven door gansch de wereld. Blijven we alleen
hij de tijd- en ambtgenooten van Donders, dan
klinken ons uit Utrecht die van Mulder en
Harting tegen, maar den heer Die-en-Die kent nie
mand.
En toch, ik heet hem welkom in onzen adellij
ken kring, den heer Die-cn-Die. Nu wij de uit
verkorenen toch niet meer kunnen tellen zoo
als Damas, de dweeper met Ie tyran intelligent",
van onze Tweede Kamer zegt nu roep ik ook,
als deze adellijke" schrijver uit: dan maar hoe
meer zielen, hoe meer vreugd. Dan niet alleen
een Die-en-Die dan ook maar een
Deze-ofgene, zelfs D'een-of-ander ja. breng oiis maar
Dit-of-Dat!
Mille tonnerres! zou mijn bet-overgrootvader,
met een slag op zijn geharnasten buik geroepen
hebben. Mille tonnerres! Als ik dan toch mjjn
harnas moet uittrekken, dan nog Mever voor de
dochter van mijn boer, dan voor die van mjjn
rentmeester!"
En imjn betovergrootvader had levenswijsheid,
vooral in het financieele!
Intusschen, wat die oude baron zou geroepen
hebben doet niets meer ter zake. Wij staan weer
voor 't gewichtig feit, dat plotseling, zonder dat
iemand er eenige notie van had, aaii het
Nederlandsche volk wordt toegeroepen: Ziedaar een
uwer medeburgers, een man by velen, misschien
bij de meesteii uwer geheel onbekend, wat'almeêde
grootste zijner verdiensten is : een man, van wien
gij de overige lofwaardige eigenschappen niet
kent, en al kendet gij ze, niet zoudt begrijpen;
reden waarom die eigenschappen u dan ook niet
eens worden medegedeeld, maar ge u moet ver
genoegen met de verklaring, dat de heer
Die-enDie is veel braver, veel moediger en dapperder,
veel eerlijker, veel deugdzamer on kuischer, veel
edeler in een woord dan gij een van allen, en
dat hij daarom is benoemd tot.... edelman.!"
Benoemd! Neen: verheven staat er. Verhe
ven! en men zie de grondwet van 1848, die in
tegenstelling met hare voorgangster, in art. 63
slechts spreekt van het verleenen van adel
dom. Verheven boven al zijn medeburgers, die
hem verbaasd aanstaren, maar met niet hall zoo
veel bewondering, als zehetNadar, Godard, Julhes
of L'Hoste doen, wanneer die zich boven hen
verheffen.
Boven hen verheven! terwijl zij hier beneden
blijven met mannen wier borst overvuld is van
onderscheidingsteekenen door vreemde vorsten
hun toegekend, niet.... omdat zij bij een be
grafenis of een huwelijk tegenwoordig waren, maar
omdat zij hun leven wijdden aan kunst ot weten
schap, aan het heil der gansche menschheid.
Ah! Men banne mij uit! Goed! Zoolang de
Nederlandsche adel, getrouw aan. zijn traditiën,
kunst en wetenschap blijft sluiten buiten zijnen
kring, zoolang hij onze helden dier slagvelden.
Wijlt weren uit zijn midden, zoolang zal toch die
adel, door zijnen titel alleen, zich bij ons volk
de plaats niet verwerven, die hij eigenlijk aange
wezen scheen in te nemen, en zal hij hoogstens
een kransje vormen, waarin men zich wijden kan
aan ctdmircttion mittueUe, een liefhebberij, die
op den duur toch gaat vervelen en waaraan ik
in geen geval wensch mede te doen. Een kransje,
dat bij het beste deel der Holiandsche natie waar
lijk geene sympathie behoeft te verwachten en
zonder twijfel, ij gemis aan levenssappen, binnen
niet al te langen tijd moet wegkwijnen.
Dat ik met de grootste blijdschap ben gewaar ge
worden, dat vooral in de laatste jaren, vele edel
lieden een hoogere ambitie blijken te bezitten
dan als burgemeester van een ot' ander fraai en
welvarend dorp te schitteren, constateer ik even
gaarne, als dat het mij verbaast, dat nog zoo me
nig burger, zonder eenige bekende aanspraak te
kunnen doen gelden, naar den titel van edelman
smacht. Dat zulk een burger niet begrijpt, dat
de zóó verkregen titel even belachelijk is, als do
militaire Willemsorde zou zijn op de borst van
een schutterij-officier, die nog geen sabel kan
vasthouden!
Maar 't zij genoeg!
Een volgenden keer over een verkwikkeliiker
onderwerp.
Dat men nu slechts begrijpe, dat het boven
staande in geen enkel opzicht de bedoeling heeft
den pas tot edelman verhevene" onaangenaam
te zijn. Het was alleen het lezen van het besluit
zijner verheffing", waardoor mij de opmerkingen
werden in de pen gegeven, die zich steeds on
weerstaanbaar aan mij opdringen, wanneer ik on
zen kring door nieuwelingen zie uitbreiden. Ik
kan het waarlijk niet helpen, dat zich dan dezelfde
gedachte van mij meester maakt als wanneer ik
in vroeger tijd las, dat sommigen mijner kennissen
aan de academie het praedicaat van Mr. in de
rechten hadden verworven. Er is toch niet veel
toe noodig, dacht ik dan.
BARON TH. B.
Uit de Bissehopstad.
Man kann auch des Guten
zuviel geniessen.
De Kloek, de geiht: tick tack, tick tack'S
zegt Frits Reuter in zijn Reis nah Belligen" en
nu aan het einde van het oude en den aanvang
van het nieuwe jaar merken we dat tikken van
de klok eerst recht goed op en zoo we dat niet
doen, worden we er door onze medeburgers van
alle zijden aan herinnerd.
Met Goeverneur roept nu menig bediende in
een koffiehuis uit:
Ach, hoe langzaam ging het oudtijds met dat
ver(zenmaken toe !
Bij den aanvang van den regel werd men reeds 't
(gesukkel moe.
Riep m'al God Apollo, zaal'ger. honderdmaal om
('t rijmwoord aan,
Dikwijls duurde 't wel een uurtijds eer men 't had
(en voort kon gaan; . . ."
Nu is dat evenwel alles veranderd, denk maar
eens hoe met den aanvang des nieuwen jaars:
Kaartjes vol poëzy. bij grossen en dozijnen,
Als kikkers in de lente, in elk formaat verschijnen \
Maar nu gaat 't rijmen
Ook verduivekaters snel,
Verzeil te lijmen
Is kinderspel.
En gelijmd zijn ze dan ook, al laat dat lijmsel
ook wel iets te wenschen over. Daar is
dejassenknecht op Sic Semper, die Gods besten zegen
afbidt op de bezoekers dier sociëteit in een vier
regelig gediche (!), daar zijn de bedienden in het
Haagsche Koffiehuis en die op de Vriendschap,
de portier van het" Tivoli en de knecht in do
buitensocieteit, de aschboer en wie al niet van
dien aard, allen hebben hun offer aan de muzen
gebracht en uitgeroepen: