Historisch Archief 1877-1940
tólltBB,
Sr. ,
SS. .
r, zet dien wensch
Óp d'Mngejalagen snaren' ?.
Ke wenscS, 't is maar een muis,
Laat haar een berg baren.
Welgemeend is de zegenwensch en de hand
*ordt opgehouden, om het ferTa*d^*'
TOOT zulk een heilwensch met graagte (?) gegeven,
te wrangen en te doen verdwenen in een haast
onpeilbaren zak. , , Dt
Van andere zijden wordt men vervolgd met
wandkalenders, de een nog leekjker dan de an
der, daar is bijv. die van het Utrechtsen Provin
ciaal en Stedelijk Dagblad, den geabonneerden
toegezonden; enfin, een gegeven paard mag men
niet in den hek zien, maar een kleine opmerking
mag ik mij toch wel veroorloven. Ik kan miji met
begrijpen hoe men op het ongelukkige denkbeeld
is gekomen, om, tusschen die sliersperge-achtige
kolommen, den geduchten gevel van het ontworpen
Universiteitsgebouw, die naast die rijzige versie
ringen nog meer in elkander geperst schijnt, te
plaatsen. Is het omdat dat gebouw toch nooit
komt en we toch vooral de herinnering aan wat
er had kunnen komen zouden bewaren? Ot is net
om den burgers te herinneren dat zij voor een
Universiteitsgebouw hebben bijgedragen? 01 wel
om ze langs dien weg te doen inzien dat die gevel
eigenlijk meer dan leeljjk is, vooral
doordekoekbakkersachtige versieringen? Ik weet het met.
Nog een paar van die schoone voortbrengselen
der boekdrukkunst kwamen nüj in handen, o. a.
twee van levensverzekeringmaatschappyen: de
UrBaine", een Fransche Maatschappij, waarvan de
maandelijksche schenrkalender een oogen-ergerend
mengelmoes van hard goud, zeegroen rose en zwart
vertoont en van de Maatschappq Utrecht , een
iaarkalender, minstens even practisch als die van
het Utrechtsche Dagblad (men moet er ten minste
bijna met een loupe den dag op zoeken, dien men
hebben wil, dus voor bijziende menschen een waar
genot), die alle, behalve harmonieerende kleuren,
vertoont. , ,
En zijn deze herinneringen aan het aanbreken
van een nieuwen jaarkring niet voldoende, dan
volgen straks kaartjes van alle mogelijke en on
mogelijke familieleden en kennissen, brieven van
goede vrienden en wenschen van bedienden, kler
ken, oppassers, dienstboden, bestellers van brieven
en telegrammen, sjouwers, kleppers, bedelaars,
klokluiders en allerlei andere lui, die op mijnheers
beurs speculeeren.
Toch wilde ook ik u allen, lezeressen en lezers
van dit Weekblad, alles goeds in het Nieuwe Jaar
wenschen maar ik houd er de hand met
bij op, schrik dus maar niet.
H. v. T STICHT.
Kunst en Letteren.
dien tijd bleef de Heer Van Laer alleen direc
teur van het Grand-Théatre, dat zijn eigen
dom is. In 1861 en later m 1874 deed hij
dien schouwburg verbouwen en vergrooten,
terwijl nog later het Zomer-Theater m de
Plantage door hem werd gebouwd.
'Verschillende Tooneelgezelschappen traden
afwisselend in zijn schouwburgen op en ook
de vereeniging »Het Nederlandsch Tooneel
heeft gedurende eenigen tijd bij hem verblijf
gehouden, toen de Stadsschouwburg zijn deu
ren voor hem gesloten had. ,
Hoewel meer dan eens de finantieele resul- (
taten veel te wenschen overlieten, had v an
Lier den moed om, telkens weer opnieuw, de
beroemdste artisten uit het Buitenland te doen
overkomen, zoodat het publiek van hunne
talenten en gaven genieten kon. .
Aan hem danken wij het dat Ludwig
Devrient en Sarah Bemhardt, Amsterdam met een
bezoek vereerden. Hij voerde Ernst Possart,
Ludwig Barnay, Friederike Gossmann Julie
Herrlinger, Bogumil Dawison, Theod.
Doring, Clara Ziegler, Marie Niemann-beebacn,
Franziska Ellmenreich e. a. tot ons. Ieder
die het Grand-Théatre in de Amstelstraat
bezoekt, kan daar in de koffiekamer de
verschillende portretten met inscriptien be
wonderen, welke door de artisten, die hier op
traden onder Van Liers auspiciën, aan hun
directeur werden vereerd. _
Voor eenige jaren was de Duitsche troep van
Van Lier een der grootste aantrekkelijkheden
van Amsterdam en menig jonge Duitscher, die
in Amsterdam zijn heil had gezocht, vond »die
Heimathsprache", zijne »Bühne", znn '-Leben
und Lieben" zóó teruggegeven, dat nij bij
Van Lier kon vergeten dat hij in den vreemde
?nroa
Tegenwoordig heeft het Hollandsche ge
zelschap artisten. dat in het Grand-1 heatre
optreedt, verschillende krachten m zich
vereenigd, die het tot een gaarn gezien geheel
maken.
***
A. VAN LIER.
Terwijl wij dit schrijven ontvangen wij het
treurige bericht dat de Heer van Lier. die
sedert geruimen tijd lijdende was, heden na
middag is overleden. Niet alleen verliezen
zijn kinderen in hem een liefdenjk vader
maar vele goede vrienden, wien hij bewijzen
van hartelijke toegenegenheid gaf, staren hem
met weemoed na.
HIJ KUSTE IN VEEDE.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Het Nederlandsch Tooneel": Gijsbreght
van Aemstel.
(Bij de Plaat.)
Morgen 8 Januari 1887 zal het 35 j aar geleden
zijn, dat de Heer A. van Lier voor het eerst het
directeurschap van een tooneelgezelschap op
zich nam en gedurende dat geruime tijdsver
loop heeft hij, met ijver en toewijding, zijne
zaak behartisrd. Ondanks vele teleurstellin
gen en moeilijkheden wist hij zich te hand
haven als Directeur van het Grand Théatre
en vond zelfs de middelen om een tweeden
schouwburg, »het Theater van Lier" in de
Plantage, te bouwen en in exploitatie te
brengen.
De heer Van Lier is een directeur, die, als
men het zoo eens uitdrukken mag, »van de
piek af aan gediend heeft." «Nourri dans Ie
sêrail il en connait les détours;" weinig
directeuren van schouwburgen hebben zooveel
energie ontwikkeld als hij; met onvermoeiden
ijver was hij er steeds op bedacht om n
publiek n artisten aan zich te verplichten.
Talrijke portretten en souvenirs van
buitenlandsche artisten, »Dem lieben Herrn
Director v. Lier gewidmet", of het opschrift dra
gend »A mon cher et aimable Directeur" be
wijzen dat de gasten, die in zijn Theater
optraden, de aangename en joviale wijze,waarop
hij hen als directeur-gastheer behandelde,
wisten te waardeeren, terwijl het publiek
eveneens, bij verschillende gelegenheden, blij
ken gaf dat het zijn moeite en zorgen om de
buitenlandsche sommiteiten der
tooneelspeelkunst in Nederland te laten optreden, op
hoogen prijs stelde.
De Heer A. van Lier is 2 November 1812
geboren. In 1845 trad hij met Mejuffrouw
Helena de Jong in den echt, met wie hij tot
10^ Augustus 1882 gelukkig vereenigd mocht
blijven. Vier kinderen zijn uit dit huwelijk
nog in leven; drie zoons, de Heeren Isidore,
Lion en Joseph, die met ijver en lust hun
vader ter zijde staan in zijn werkkring, en eene
dochter die, gehuwd, zich niet aan de kunst
wijdde.
Als klarinettist begon Van Lier zijn loop
baan en was tegelijk als chirurgijn en als
mede-eigenaar van een lithographisch etablis
sement werkzaam. Korten tijd slechts ver
vulde hij deze betrekkingen, daar hij eerst
uit liefhebberij en later meer als vak de
tooneelspeelkunst beoefende. In 1831 associeerde
hij zich hier, voor korten tijd, met Judels en
daarna te Rotterdam met Bamberg, terwijl
hij iets later iii den Amsterdamschen Stads
schouwburg in de jonge zangpartijen optrad.
dansmeester genoot nij in die dagen
Ook als ^?_^
eene welverdiende reputatie.
Op den 8s*en Januari 1852 aanvaardde hij
met den Heer Schoeman het directeurschap
van den Hoogduitschen Schouwburg alhier,
eene associatie die in 1856 door het uittreden
van den Heer Schoeman eindigde. Sedert
De viering van de Kerstnacht, met Vondel,
heeft, als naar gewoonte, in den Stadsschouwburg
plaats: zelfs het zingen" en klincken", dan
sen" en bancketteeren" ontbreekt er niet aan
(?Kloris en Roosje"). Het ondor-handon-nemen
van dit zoo hoogst opmerklijk treurspel laat nog
altijd op zich wachten. Spreken wij de hoop uit,
dat, ter luisterrijke viering van Vondels 300n
verjaardag, op de voorstelling van Gijsbreght", die
zich aan het oktaaf van Kerstmis in het jaar
1887 verbinden zal, eene studie worde in
gesteld en toegepast, die den grooton dichter
en ons XIXe-Eeuwers, ten volle waardig is. Men
zal natuurlijk moeten beginnen met ernstig te
onderzoeken, in de eerste plaats, waarin, bij
de voorstelling (monteering enz.) aan de denk
beelden van Vondel, gelijk men die, buiten den
text van het treurspel om, met zekerheid te
weten kan komen, Behoort te worden toegegeven.
Het geheele kleed van het drama toch is
bizonder onhistoriesch. Sommige onderdeden echter
zouden kunnen worden tc-recht-gebracht met be
houd van Vondels text; aan welken laatste, dunkt
mij, niet mag geroerd mag worden. In de tweede
plaats, zal men moeten uitmaken, waarin do
tot-dus-verre gevolgde traditie van het
amsterdamscho tooneel behouden moet blijven. Dit een
en ander is een groot werk, dat aan deskundi
gen zal moeten worden opgedragen, dio voor de
daaraan te besteden moeite en tijd een billijk
droit d'autewr zullen moeten genieten.
Op grond van die dingen, die, naar ik hoop,
aanstaande zijn, zal ik mij onthouden van met
eenige volledigheid de mise-en-scène van het
meesterstuk des grootsten dichters", zoo als
Bilderdijk den Gijsbreght" noemt, in behandeling
te nemen. Ik zal mij vergenoegen met eenige
onderdeden van mijn oordeel over de voorstellin
gen aan den lezer te onderwerpen.
Ziehier de rolverdeeling: Gijsbreght?Van
Schoonhoven; Badeloch?Mev. do Vries en Mej.
Chr. Poolman; Arent?De Jong; Bode?Bouw
meester; Spie?De Boer en A. van Zuylen;
Voorne?Clous; Egmont?van Dommelen en Smits;
Diederik?Plas; Willebrort?Ising; Deken
Wensma; Gosewijn Spoor; Amst. Maagden?Mej.
Weiman; Edelingen?Mej. Bos en Mej. Weiman,
Meynadier enSciiwab; Waerwertopr.tr."?Mej.
S. van Biene; Rafaël?Me]. Poolman en Mej. van
Biene; Portier?van der Hilst.
Mev. Rössing was ons, voor Maandag, in den
Bey van Bmgsaten, voor Woensdag, als Rafaël,
beloofd; maar wij hebben haar gemist, 't Was
jammer, als zij door ongesteldheid plotselijk ver
hinderd werd ons hot beloofde kunstgenot to
schenken, dat de regisseur het publiek hier niet
van is komen verwittigen.
De Heeren Bouwmeester on Schoonhoven kwa
men uit verschillende scholen. De laatste was
moer de theatrale overlevering getrouw; de eerste
had, vooral in sommige onderdeelcn,
oogenblikken van eenvoud en waarheid. De oerste woor
den 't Is mooglijk", het noodlottige been",
de meêdceling omtrent do gruweldaad van het
basterdzaad" werden meesterlijk gered. i)e Heer
de Jong (Arent} had een weinig meer
schoonhoviaansch mogen zijn; maar de belangrijkste
vaerzen werden goed gezegd; aan het sterven
(dat zeer aandoenlijk in het stuk is) werd recht
gedaan. Met genoegen zag ik den coup d' essai
van den Heer van Zuylon; hier en daar sprak
hij wat onduidelijk; het boren door den muur
herinnerde lichtelijk aan Albregt. Met waardig
heid en nadruk gaf de Heer Clojis ons z\jn Voorne.
De Heer van Dommelen begrjjpt den alexandrijn
hoegenaamd niet. De Heeren van der Hilst en
Smits hebben hun rolletjens zeer goed gezegd. De
Heer Plas dorst niet getuigen, dat hy zich van
geen papen" laat ringelooren. Hij is meer thuis
in een livrei van Sardou. De Heer Ising was uit
muntend, als Willebort. Hjj doet alle recht aan
de vaerzen; heeft een waardigen toon en zijn ge
heele optreden verdient toejuiching. De Heer
Wensma voldeed; jammer dat hij dat moderne
pastoorskostuum aanhad. De Heer Spoor levert
een meer goedhartigendan deftigen Gosewijn, en kan
ons nog Majofski niet doen vergeten. De dwaze
mijter en onmogelijke reuzenstaf waren even
hinderlijk als het vorige jaar
Mej. Weiman heeft met glans in de Amst.
Maagden gedebuteerd. Ik wensch er haar geluk
mee. In de Edelingen heeft noch zij, noch Jufv.
Bos, aan de treffendste passaadje recht gedaan.
Goed in dien beurtzang was de Heer Meynadier; nog
boven den Heer Schwab komt hem hier de palm toe.
Mei. S. van Biene heeft zich dit jaar in het heer
lijke Waar werd oprechter trouw" niet overtroffen.
Onvergeeflijk is, dat zij voortgaat te zeggen:
Aen hare borst met sorg gevoed,"
in plaats van met melk". Men moest meer eer
bied voor Vondels teèrsten lierzang hebben. Daaren
tegen heeft z\j gelukkig niet, met Jufv. Poolman,
Vondel een lofrede op het schoone" land van
Pruisen in den mond gelegd, en kordaat het
schoppen" plaats gegeven.
Den fraaist denkbaren bloemruiker wensch ik
Mevr. de Vries aan te bieden. Ik heb de Bade
loch nooit beter gezien. Mijne herinneringen
reiken niet tot Mevr. Grevelink; zij gaan maar
tot Mevr. Muller, geb. Westerman; maar inder
daad ik kan mij de voorstelling van Gijsbreghts
gade niet beter denken. Mevr. de Vries had alles
wat naar manier zweemde afgelegd. Diep gevoel,
fijn geschakeerde gebaren, zuivere, klankvolle taal,
werden aangewend om de heerlijkste brokken uit
Vondels tragedie een diepen indruk op den
toeschouwer en toehoorder te doen maken. Het
kapsel van Mej. Poolman was echter nader aan
1300 dan dat van Mevr. de Vries.
't Is jammer, dat men voortgaat den aanvang
van het derde bedrijf op een onmogelijke wijze
te vertoonen. Ik heb die opmerking mér ge
maakt, en de Heer Veltman plach er naar te
luisteren.
Badeloch houdt een alleenspraak, en verhaalt
aan 't publiek dat zij benaauwd en bang" uit
haren slaap gekomen is, het gevolg van een droom.
De dauw", die op haar kaken leit, zegt ze, ge
tuigt het.
Daarop komt Gijsbreght binnen, die deze
mededeeling natuurlijk niet gehoord heeft en, vol
komen redelijk, vraagt:
?MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Wel, liefste, wat is dit? Hoe ziet ge zoo
beschreid?"
Badeloch staat op en, altijd nog eenigszins in
een lethargischen toestand, ziet om zich heen en
doet een paar angstige stappen.
Sta stil, mijn lief, sta stil!"
zegt Gijsbreght.
Zoo geeft Vondel den toestand. De Gijsbreght
en Badeloch op het tooneel echter doen
hoel iets anders. Do Heer v. Schoonhoven luistert
naar de alleenspraak, en als hij die gehoord heeft,
vraagt hij naar den bekenden weg en zegt:
Wel, liefste, wat is dit ? hoe ziet ge zoo
beschreid ?"
als of hij niet geluisterd had.
Daarna vermaant hij de doodbedaard in haren
armstoel gedoken aktrice om stil te staan", op
dat hij heur tranen zou kunnen droogen.
Hoe het mogelijk is zoo iets nonsensikaals te
vertoonen,is mij (van den schranderen Heer Schoon
hoven en de Dames De Vries en Poolman, die
, zoo veel toonceloefening hebben) een onoplosbaar
raadsel.
Iets anders wat ik zeer betreurd heb, was het
wechblijven der vaerzen 1683?1690 met den
bit;eren ironischen trek:
Gelijk de brand getuigt van 't gloeyende
Amsterdam".
Ik meen ook gehoord te hebben van Peter:
Mevrouw, zijt wel getroost, ik-zelf zal u geleiden."
Bij Vondel staat te-recht, minder proatentiëus:
ik zal u zelf geleiden".
Oogenblikkelijk na den rei
Waar werd oprechter trouw"
Ofschoon wünaar aanleiding van de:o
van Aïda het een en ander over dit toi .-p-,-,
werk hebben medegedeeld, en ook de artisten aan!
wie de hoofdrollen werden toevertrouwd voldoend^1
hebben besproken, zoo wenschen wij nog meteen
enkel woord protest^ aan te teekenen tegen d*' ^
onjuistheid die voor eenige dagen in een buiteo.* " j|
landsch muzikaal tijdschrift V Art Musical voor- !':|v|
kwam, dat aan de interprêtes Mlls Millie en--' ;J
Lender o. a. onverdeelden lof toekent. Zulke bev "j
richten brengen opera-directiën op een dwaal
spoor en leiden tot verwachtingen, die op teleur* ' ?
stelling eindigen. De ondervinding verleden jaar 4
met de H.H. Montbert en Viola opgedaan, kan .'
als waarschuwing dienen. Wat in deze kolommen !
over de meerdere of mindere verdiensten dier
artisten werd geschreven, is later bij hun optreden
op ander tooneelen bevestigd. Het kan toch velen
onzer lezers niet onbekend wezen, dat de heer
Viola o. a. voor wien menigeen zich, men weet
niet om welke reden, zoo ijverig in de weer stelde,
na korten tijd door hot ongeduldige publiek te
Gent in de onmogelijkheid werd gebracht zich
verder te laten hooren. En de ervaring, door den
heer Montbert opgedaan, bevat ook een nuttige les.
Wat zal men nu wel aan het buitenland
opdisschen over Mlle Wilhem als Violette, den heer
Tricot als d'Orbel en de anderen die de Op
raComique dit jaar haast ongenietbaar maken?
Het is ons trouwens vrij onverschillig. Wij zjjn
omtrent de beteekenis dier artikelen volkomen
ingelicht door wat we gehoord en gezien hebben.
De minder dan middelmatige opvoering van La
Traviata heeft al die schaduwkanten doen uitko
men en we hopen dat men 't volgende jaar Wjj
de bezetting wat strenger toezicht zal houden.
Het heeft ons leed gedaan, dat wij de uitvoering
door leerlingen van den Heer Van Loenen gegeven
niet konden bijwonen, anders hadden wij in bijzon
derheden er op kunnen wijzen, op welken
degelijken grondslag het muzikale onderwys rust dat
aan de inrichting van dpn Heer Van Loenen
wordt gegeven. Wij achten ons echter verplicht
belangstellenden in herinnering te brengen, dat
vele leerlingen hunne studiën op uitstekende w\jze~
onder de bekwame- leiding van den Heer Van
Loenen voltooid hebben en dat niet alleen tal
van ontwikkelde dilettanten maar ook velen
die de muziek tot hun professie hebben gekozen,
aan deze instelling werden gevormd.
Het ederlandsche Operagezelschap in den Park
schouwburg heeft Carmen in studie genomen. Het
zou ons niot verwonderen, dat met Bizet's opera
volle zalen werden gemaakt, indien de bezetting
op intelligente wijze geschiedt. Met betrekking
tot deze opera vinde hier eene mededeeling hare
plaats, die voor eenigen tijd naar aanleiding van
eene opmerking van een Berlijnsch blad de rondte
deed. Het Fremdenblatt uit Berlijn zei o. a., dat
de Habanera uit Carmen niet van Bizet was,
maar eenvoudig door dezen componist uit de
Areglito van Yradier was overgenomen, zonder
aanduiding der bron.
De bewering is niet geheel juist. Wel heeft zich
Bizet van hot lied van Yradier bediend, maar
zonder het zelf te weten, terwijl de partituur
aanduidt: Imitée d'une chanson espagnole,
propriétédes diteurs du Ménestrel". De melodie door
Yradier gecomponeerd is in 1862 bij Heugel ver
schenen onder den volgenden titel: El Areglito",
chanson havanaise, chantée par Mll. Isabelli,
musique et paroles espagnoles du maestro Yradier,
paroles franc,aises de Tagliafico.
Bizet heeft intusschen den vorm eenigszins ge
wijzigd en althans gedeeltelijk den stempel zijner
persoonlijkheid ook op de Habanera gedrukt.
Naar Ouden Trant, op Nieuwe Wijze" is de
titel van een drietal liederen voor eene zangstem
met pianobegeleiding, door Dr. E. D. Pijzel op
woorden van Dr. J. P. Heye gecomponeerd. W\j
hebben ze met bizonder genoegen doorgespeeld
en gezongen. Het Nederlandsch lied oefent op
ons altijd zijnen invloed, wanneer tekst en muziek
elkaar de hand reiken en dichter en componist
met verschillende middelen denzelfden indruk
te weeg brengen. Het zou moeilijk vallen van
voorkeur te spreken bij de drie liederen, die alle
in den goeden zin populair zullen heeten. Het
eerste met het opschrift Als Rozen" is zeer ge
lukkig getroffen en de begeleiding met haar hup
pelend voor- en naspel recht verdienstelijk. De
herhaling in het tweede nummer Vogelenlied"
maakt aan hot slot ook goed effect. En weet _
ge 't nog niet?" zoo klinkt karakteristiek de vraag
of 't antwoord na de woorden:
Wat staat gij en luistert, met heirnlijk verdriet,
Naar 't slepende lied ?
Ik heb het zoo vaak in uwe ooren gefluisterd."
De uitgave is zooals zij van den heer Brix von
Wahlberg te verwachten was. De pr\js van een
gulden is waarlijk niet ie hoog voor een drietal
liederen, die bij goede voordracht veel genoegen
zullen doen en ongetwijfeld aan allen die het
Nederlandsche lied een goed hart toe dragen zee*
welkom zullen zijn.
H. C. P. D.
zogt Badeloch:
Mij dunkt ik hoor gerucht; daar roept een
aan de poort.
God lof, het is mijn Heer! ik heb zijn stem
gehoord."
Het treffende van deze vaerzen gaat geheel
verloren, doordien reeds vroeger de stem van
Gijsbreght gehoord wordt, en Badeloch dit dus
te laat zegt.
Over do vcrdeoling der bedrijven, zou ook nog
vrij wat te redeneeren vallen; maar dit verbindt
zich een een grondige doorvorscblng en lichte
verschikking der deelen van het treurspel.
Laten wij ons verheugen in het feit, dat een
werk van onzen grootsten dichter zoo veel ele
menten van populariteit in zich heeft, dat het
zich 250 jaar op ons tooneel heeft kunnen staande
houden en nog altijd volle zalen trekt.
6 Jan. 87. Alb. Th.
EGMONT.
De Parijscho schouwburgen brachten, in hur
nouveautés, de vorige week vooral Nederlands*"
voor het publiek. De groote opera gaf ir ~°^
een Geuzendrama, de Porte-Saint-Marifi
Crocodile, een Hollandsch schip, nai
stemd, met twee Hollanders als helij,
de Opéra-comique geeft JEgmont, vaSÉMÜvaryre
een stuk dal te Brussel speelt, oriaer Alva',
dwingelandij. Do vervaardigers van het libretto
Albert Millaud eu Albert Wolft', hebben de twéi
hoofdpersonen uit Göthe's Egmont, don graaf ei
Klarchen, tot hun held en heldin gemaakt, maa
voorts naar de behoefte van den componist de in
trige voltooid. Salvayre, vroeger als componis
bekend door een Stabat Mater, een ballet Le fan
dango, voor do groote Opera geschreven, de opera'
Le Bravo, te Parijs opgevoerd en Sichard II
waarvan St. Petersburg de première had, heel
thans eene nieuwe opera in bewerking, voor d
Groote Opera bestemd, en aan Dumas' drama L
dame de Montsoreau ontleend.