De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 9 januari pagina 3

9 januari 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

tólltBB, Sr. , SS. . r, zet dien wensch Óp d'Mngejalagen snaren' ?. Ke wenscS, 't is maar een muis, Laat haar een berg baren. Welgemeend is de zegenwensch en de hand *ordt opgehouden, om het ferTa*d^*' TOOT zulk een heilwensch met graagte (?) gegeven, te wrangen en te doen verdwenen in een haast onpeilbaren zak. , , Dt Van andere zijden wordt men vervolgd met wandkalenders, de een nog leekjker dan de an der, daar is bijv. die van het Utrechtsen Provin ciaal en Stedelijk Dagblad, den geabonneerden toegezonden; enfin, een gegeven paard mag men niet in den hek zien, maar een kleine opmerking mag ik mij toch wel veroorloven. Ik kan miji met begrijpen hoe men op het ongelukkige denkbeeld is gekomen, om, tusschen die sliersperge-achtige kolommen, den geduchten gevel van het ontworpen Universiteitsgebouw, die naast die rijzige versie ringen nog meer in elkander geperst schijnt, te plaatsen. Is het omdat dat gebouw toch nooit komt en we toch vooral de herinnering aan wat er had kunnen komen zouden bewaren? Ot is net om den burgers te herinneren dat zij voor een Universiteitsgebouw hebben bijgedragen? 01 wel om ze langs dien weg te doen inzien dat die gevel eigenlijk meer dan leeljjk is, vooral doordekoekbakkersachtige versieringen? Ik weet het met. Nog een paar van die schoone voortbrengselen der boekdrukkunst kwamen nüj in handen, o. a. twee van levensverzekeringmaatschappyen: de UrBaine", een Fransche Maatschappij, waarvan de maandelijksche schenrkalender een oogen-ergerend mengelmoes van hard goud, zeegroen rose en zwart vertoont en van de Maatschappq Utrecht , een iaarkalender, minstens even practisch als die van het Utrechtsche Dagblad (men moet er ten minste bijna met een loupe den dag op zoeken, dien men hebben wil, dus voor bijziende menschen een waar genot), die alle, behalve harmonieerende kleuren, vertoont. , , En zijn deze herinneringen aan het aanbreken van een nieuwen jaarkring niet voldoende, dan volgen straks kaartjes van alle mogelijke en on mogelijke familieleden en kennissen, brieven van goede vrienden en wenschen van bedienden, kler ken, oppassers, dienstboden, bestellers van brieven en telegrammen, sjouwers, kleppers, bedelaars, klokluiders en allerlei andere lui, die op mijnheers beurs speculeeren. Toch wilde ook ik u allen, lezeressen en lezers van dit Weekblad, alles goeds in het Nieuwe Jaar wenschen maar ik houd er de hand met bij op, schrik dus maar niet. H. v. T STICHT. Kunst en Letteren. dien tijd bleef de Heer Van Laer alleen direc teur van het Grand-Théatre, dat zijn eigen dom is. In 1861 en later m 1874 deed hij dien schouwburg verbouwen en vergrooten, terwijl nog later het Zomer-Theater m de Plantage door hem werd gebouwd. 'Verschillende Tooneelgezelschappen traden afwisselend in zijn schouwburgen op en ook de vereeniging »Het Nederlandsch Tooneel heeft gedurende eenigen tijd bij hem verblijf gehouden, toen de Stadsschouwburg zijn deu ren voor hem gesloten had. , Hoewel meer dan eens de finantieele resul- ( taten veel te wenschen overlieten, had v an Lier den moed om, telkens weer opnieuw, de beroemdste artisten uit het Buitenland te doen overkomen, zoodat het publiek van hunne talenten en gaven genieten kon. . Aan hem danken wij het dat Ludwig Devrient en Sarah Bemhardt, Amsterdam met een bezoek vereerden. Hij voerde Ernst Possart, Ludwig Barnay, Friederike Gossmann Julie Herrlinger, Bogumil Dawison, Theod. Doring, Clara Ziegler, Marie Niemann-beebacn, Franziska Ellmenreich e. a. tot ons. Ieder die het Grand-Théatre in de Amstelstraat bezoekt, kan daar in de koffiekamer de verschillende portretten met inscriptien be wonderen, welke door de artisten, die hier op traden onder Van Liers auspiciën, aan hun directeur werden vereerd. _ Voor eenige jaren was de Duitsche troep van Van Lier een der grootste aantrekkelijkheden van Amsterdam en menig jonge Duitscher, die in Amsterdam zijn heil had gezocht, vond »die Heimathsprache", zijne »Bühne", znn '-Leben und Lieben" zóó teruggegeven, dat nij bij Van Lier kon vergeten dat hij in den vreemde ?nroa Tegenwoordig heeft het Hollandsche ge zelschap artisten. dat in het Grand-1 heatre optreedt, verschillende krachten m zich vereenigd, die het tot een gaarn gezien geheel maken. *** A. VAN LIER. Terwijl wij dit schrijven ontvangen wij het treurige bericht dat de Heer van Lier. die sedert geruimen tijd lijdende was, heden na middag is overleden. Niet alleen verliezen zijn kinderen in hem een liefdenjk vader maar vele goede vrienden, wien hij bewijzen van hartelijke toegenegenheid gaf, staren hem met weemoed na. HIJ KUSTE IN VEEDE. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Het Nederlandsch Tooneel": Gijsbreght van Aemstel. (Bij de Plaat.) Morgen 8 Januari 1887 zal het 35 j aar geleden zijn, dat de Heer A. van Lier voor het eerst het directeurschap van een tooneelgezelschap op zich nam en gedurende dat geruime tijdsver loop heeft hij, met ijver en toewijding, zijne zaak behartisrd. Ondanks vele teleurstellin gen en moeilijkheden wist hij zich te hand haven als Directeur van het Grand Théatre en vond zelfs de middelen om een tweeden schouwburg, »het Theater van Lier" in de Plantage, te bouwen en in exploitatie te brengen. De heer Van Lier is een directeur, die, als men het zoo eens uitdrukken mag, »van de piek af aan gediend heeft." «Nourri dans Ie sêrail il en connait les détours;" weinig directeuren van schouwburgen hebben zooveel energie ontwikkeld als hij; met onvermoeiden ijver was hij er steeds op bedacht om n publiek n artisten aan zich te verplichten. Talrijke portretten en souvenirs van buitenlandsche artisten, »Dem lieben Herrn Director v. Lier gewidmet", of het opschrift dra gend »A mon cher et aimable Directeur" be wijzen dat de gasten, die in zijn Theater optraden, de aangename en joviale wijze,waarop hij hen als directeur-gastheer behandelde, wisten te waardeeren, terwijl het publiek eveneens, bij verschillende gelegenheden, blij ken gaf dat het zijn moeite en zorgen om de buitenlandsche sommiteiten der tooneelspeelkunst in Nederland te laten optreden, op hoogen prijs stelde. De Heer A. van Lier is 2 November 1812 geboren. In 1845 trad hij met Mejuffrouw Helena de Jong in den echt, met wie hij tot 10^ Augustus 1882 gelukkig vereenigd mocht blijven. Vier kinderen zijn uit dit huwelijk nog in leven; drie zoons, de Heeren Isidore, Lion en Joseph, die met ijver en lust hun vader ter zijde staan in zijn werkkring, en eene dochter die, gehuwd, zich niet aan de kunst wijdde. Als klarinettist begon Van Lier zijn loop baan en was tegelijk als chirurgijn en als mede-eigenaar van een lithographisch etablis sement werkzaam. Korten tijd slechts ver vulde hij deze betrekkingen, daar hij eerst uit liefhebberij en later meer als vak de tooneelspeelkunst beoefende. In 1831 associeerde hij zich hier, voor korten tijd, met Judels en daarna te Rotterdam met Bamberg, terwijl hij iets later iii den Amsterdamschen Stads schouwburg in de jonge zangpartijen optrad. dansmeester genoot nij in die dagen Ook als ^?_^ eene welverdiende reputatie. Op den 8s*en Januari 1852 aanvaardde hij met den Heer Schoeman het directeurschap van den Hoogduitschen Schouwburg alhier, eene associatie die in 1856 door het uittreden van den Heer Schoeman eindigde. Sedert De viering van de Kerstnacht, met Vondel, heeft, als naar gewoonte, in den Stadsschouwburg plaats: zelfs het zingen" en klincken", dan sen" en bancketteeren" ontbreekt er niet aan (?Kloris en Roosje"). Het ondor-handon-nemen van dit zoo hoogst opmerklijk treurspel laat nog altijd op zich wachten. Spreken wij de hoop uit, dat, ter luisterrijke viering van Vondels 300n verjaardag, op de voorstelling van Gijsbreght", die zich aan het oktaaf van Kerstmis in het jaar 1887 verbinden zal, eene studie worde in gesteld en toegepast, die den grooton dichter en ons XIXe-Eeuwers, ten volle waardig is. Men zal natuurlijk moeten beginnen met ernstig te onderzoeken, in de eerste plaats, waarin, bij de voorstelling (monteering enz.) aan de denk beelden van Vondel, gelijk men die, buiten den text van het treurspel om, met zekerheid te weten kan komen, Behoort te worden toegegeven. Het geheele kleed van het drama toch is bizonder onhistoriesch. Sommige onderdeden echter zouden kunnen worden tc-recht-gebracht met be houd van Vondels text; aan welken laatste, dunkt mij, niet mag geroerd mag worden. In de tweede plaats, zal men moeten uitmaken, waarin do tot-dus-verre gevolgde traditie van het amsterdamscho tooneel behouden moet blijven. Dit een en ander is een groot werk, dat aan deskundi gen zal moeten worden opgedragen, dio voor de daaraan te besteden moeite en tijd een billijk droit d'autewr zullen moeten genieten. Op grond van die dingen, die, naar ik hoop, aanstaande zijn, zal ik mij onthouden van met eenige volledigheid de mise-en-scène van het meesterstuk des grootsten dichters", zoo als Bilderdijk den Gijsbreght" noemt, in behandeling te nemen. Ik zal mij vergenoegen met eenige onderdeden van mijn oordeel over de voorstellin gen aan den lezer te onderwerpen. Ziehier de rolverdeeling: Gijsbreght?Van Schoonhoven; Badeloch?Mev. do Vries en Mej. Chr. Poolman; Arent?De Jong; Bode?Bouw meester; Spie?De Boer en A. van Zuylen; Voorne?Clous; Egmont?van Dommelen en Smits; Diederik?Plas; Willebrort?Ising; Deken Wensma; Gosewijn Spoor; Amst. Maagden?Mej. Weiman; Edelingen?Mej. Bos en Mej. Weiman, Meynadier enSciiwab; Waerwertopr.tr."?Mej. S. van Biene; Rafaël?Me]. Poolman en Mej. van Biene; Portier?van der Hilst. Mev. Rössing was ons, voor Maandag, in den Bey van Bmgsaten, voor Woensdag, als Rafaël, beloofd; maar wij hebben haar gemist, 't Was jammer, als zij door ongesteldheid plotselijk ver hinderd werd ons hot beloofde kunstgenot to schenken, dat de regisseur het publiek hier niet van is komen verwittigen. De Heeren Bouwmeester on Schoonhoven kwa men uit verschillende scholen. De laatste was moer de theatrale overlevering getrouw; de eerste had, vooral in sommige onderdeelcn, oogenblikken van eenvoud en waarheid. De oerste woor den 't Is mooglijk", het noodlottige been", de meêdceling omtrent do gruweldaad van het basterdzaad" werden meesterlijk gered. i)e Heer de Jong (Arent} had een weinig meer schoonhoviaansch mogen zijn; maar de belangrijkste vaerzen werden goed gezegd; aan het sterven (dat zeer aandoenlijk in het stuk is) werd recht gedaan. Met genoegen zag ik den coup d' essai van den Heer van Zuylon; hier en daar sprak hij wat onduidelijk; het boren door den muur herinnerde lichtelijk aan Albregt. Met waardig heid en nadruk gaf de Heer Clojis ons z\jn Voorne. De Heer van Dommelen begrjjpt den alexandrijn hoegenaamd niet. De Heeren van der Hilst en Smits hebben hun rolletjens zeer goed gezegd. De Heer Plas dorst niet getuigen, dat hy zich van geen papen" laat ringelooren. Hij is meer thuis in een livrei van Sardou. De Heer Ising was uit muntend, als Willebort. Hjj doet alle recht aan de vaerzen; heeft een waardigen toon en zijn ge heele optreden verdient toejuiching. De Heer Wensma voldeed; jammer dat hij dat moderne pastoorskostuum aanhad. De Heer Spoor levert een meer goedhartigendan deftigen Gosewijn, en kan ons nog Majofski niet doen vergeten. De dwaze mijter en onmogelijke reuzenstaf waren even hinderlijk als het vorige jaar Mej. Weiman heeft met glans in de Amst. Maagden gedebuteerd. Ik wensch er haar geluk mee. In de Edelingen heeft noch zij, noch Jufv. Bos, aan de treffendste passaadje recht gedaan. Goed in dien beurtzang was de Heer Meynadier; nog boven den Heer Schwab komt hem hier de palm toe. Mei. S. van Biene heeft zich dit jaar in het heer lijke Waar werd oprechter trouw" niet overtroffen. Onvergeeflijk is, dat zij voortgaat te zeggen: Aen hare borst met sorg gevoed," in plaats van met melk". Men moest meer eer bied voor Vondels teèrsten lierzang hebben. Daaren tegen heeft z\j gelukkig niet, met Jufv. Poolman, Vondel een lofrede op het schoone" land van Pruisen in den mond gelegd, en kordaat het schoppen" plaats gegeven. Den fraaist denkbaren bloemruiker wensch ik Mevr. de Vries aan te bieden. Ik heb de Bade loch nooit beter gezien. Mijne herinneringen reiken niet tot Mevr. Grevelink; zij gaan maar tot Mevr. Muller, geb. Westerman; maar inder daad ik kan mij de voorstelling van Gijsbreghts gade niet beter denken. Mevr. de Vries had alles wat naar manier zweemde afgelegd. Diep gevoel, fijn geschakeerde gebaren, zuivere, klankvolle taal, werden aangewend om de heerlijkste brokken uit Vondels tragedie een diepen indruk op den toeschouwer en toehoorder te doen maken. Het kapsel van Mej. Poolman was echter nader aan 1300 dan dat van Mevr. de Vries. 't Is jammer, dat men voortgaat den aanvang van het derde bedrijf op een onmogelijke wijze te vertoonen. Ik heb die opmerking mér ge maakt, en de Heer Veltman plach er naar te luisteren. Badeloch houdt een alleenspraak, en verhaalt aan 't publiek dat zij benaauwd en bang" uit haren slaap gekomen is, het gevolg van een droom. De dauw", die op haar kaken leit, zegt ze, ge tuigt het. Daarop komt Gijsbreght binnen, die deze mededeeling natuurlijk niet gehoord heeft en, vol komen redelijk, vraagt: ?MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Wel, liefste, wat is dit? Hoe ziet ge zoo beschreid?" Badeloch staat op en, altijd nog eenigszins in een lethargischen toestand, ziet om zich heen en doet een paar angstige stappen. Sta stil, mijn lief, sta stil!" zegt Gijsbreght. Zoo geeft Vondel den toestand. De Gijsbreght en Badeloch op het tooneel echter doen hoel iets anders. Do Heer v. Schoonhoven luistert naar de alleenspraak, en als hij die gehoord heeft, vraagt hij naar den bekenden weg en zegt: Wel, liefste, wat is dit ? hoe ziet ge zoo beschreid ?" als of hij niet geluisterd had. Daarna vermaant hij de doodbedaard in haren armstoel gedoken aktrice om stil te staan", op dat hij heur tranen zou kunnen droogen. Hoe het mogelijk is zoo iets nonsensikaals te vertoonen,is mij (van den schranderen Heer Schoon hoven en de Dames De Vries en Poolman, die , zoo veel toonceloefening hebben) een onoplosbaar raadsel. Iets anders wat ik zeer betreurd heb, was het wechblijven der vaerzen 1683?1690 met den bit;eren ironischen trek: Gelijk de brand getuigt van 't gloeyende Amsterdam". Ik meen ook gehoord te hebben van Peter: Mevrouw, zijt wel getroost, ik-zelf zal u geleiden." Bij Vondel staat te-recht, minder proatentiëus: ik zal u zelf geleiden". Oogenblikkelijk na den rei Waar werd oprechter trouw" Ofschoon wünaar aanleiding van de:o van Aïda het een en ander over dit toi .-p-,-, werk hebben medegedeeld, en ook de artisten aan! wie de hoofdrollen werden toevertrouwd voldoend^1 hebben besproken, zoo wenschen wij nog meteen enkel woord protest^ aan te teekenen tegen d*' ^ onjuistheid die voor eenige dagen in een buiteo.* " j| landsch muzikaal tijdschrift V Art Musical voor- !':|v| kwam, dat aan de interprêtes Mlls Millie en--' ;J Lender o. a. onverdeelden lof toekent. Zulke bev "j richten brengen opera-directiën op een dwaal spoor en leiden tot verwachtingen, die op teleur* ' ? stelling eindigen. De ondervinding verleden jaar 4 met de H.H. Montbert en Viola opgedaan, kan .' als waarschuwing dienen. Wat in deze kolommen ! over de meerdere of mindere verdiensten dier artisten werd geschreven, is later bij hun optreden op ander tooneelen bevestigd. Het kan toch velen onzer lezers niet onbekend wezen, dat de heer Viola o. a. voor wien menigeen zich, men weet niet om welke reden, zoo ijverig in de weer stelde, na korten tijd door hot ongeduldige publiek te Gent in de onmogelijkheid werd gebracht zich verder te laten hooren. En de ervaring, door den heer Montbert opgedaan, bevat ook een nuttige les. Wat zal men nu wel aan het buitenland opdisschen over Mlle Wilhem als Violette, den heer Tricot als d'Orbel en de anderen die de Op raComique dit jaar haast ongenietbaar maken? Het is ons trouwens vrij onverschillig. Wij zjjn omtrent de beteekenis dier artikelen volkomen ingelicht door wat we gehoord en gezien hebben. De minder dan middelmatige opvoering van La Traviata heeft al die schaduwkanten doen uitko men en we hopen dat men 't volgende jaar Wjj de bezetting wat strenger toezicht zal houden. Het heeft ons leed gedaan, dat wij de uitvoering door leerlingen van den Heer Van Loenen gegeven niet konden bijwonen, anders hadden wij in bijzon derheden er op kunnen wijzen, op welken degelijken grondslag het muzikale onderwys rust dat aan de inrichting van dpn Heer Van Loenen wordt gegeven. Wij achten ons echter verplicht belangstellenden in herinnering te brengen, dat vele leerlingen hunne studiën op uitstekende w\jze~ onder de bekwame- leiding van den Heer Van Loenen voltooid hebben en dat niet alleen tal van ontwikkelde dilettanten maar ook velen die de muziek tot hun professie hebben gekozen, aan deze instelling werden gevormd. Het ederlandsche Operagezelschap in den Park schouwburg heeft Carmen in studie genomen. Het zou ons niot verwonderen, dat met Bizet's opera volle zalen werden gemaakt, indien de bezetting op intelligente wijze geschiedt. Met betrekking tot deze opera vinde hier eene mededeeling hare plaats, die voor eenigen tijd naar aanleiding van eene opmerking van een Berlijnsch blad de rondte deed. Het Fremdenblatt uit Berlijn zei o. a., dat de Habanera uit Carmen niet van Bizet was, maar eenvoudig door dezen componist uit de Areglito van Yradier was overgenomen, zonder aanduiding der bron. De bewering is niet geheel juist. Wel heeft zich Bizet van hot lied van Yradier bediend, maar zonder het zelf te weten, terwijl de partituur aanduidt: Imitée d'une chanson espagnole, propriétédes diteurs du Ménestrel". De melodie door Yradier gecomponeerd is in 1862 bij Heugel ver schenen onder den volgenden titel: El Areglito", chanson havanaise, chantée par Mll. Isabelli, musique et paroles espagnoles du maestro Yradier, paroles franc,aises de Tagliafico. Bizet heeft intusschen den vorm eenigszins ge wijzigd en althans gedeeltelijk den stempel zijner persoonlijkheid ook op de Habanera gedrukt. Naar Ouden Trant, op Nieuwe Wijze" is de titel van een drietal liederen voor eene zangstem met pianobegeleiding, door Dr. E. D. Pijzel op woorden van Dr. J. P. Heye gecomponeerd. W\j hebben ze met bizonder genoegen doorgespeeld en gezongen. Het Nederlandsch lied oefent op ons altijd zijnen invloed, wanneer tekst en muziek elkaar de hand reiken en dichter en componist met verschillende middelen denzelfden indruk te weeg brengen. Het zou moeilijk vallen van voorkeur te spreken bij de drie liederen, die alle in den goeden zin populair zullen heeten. Het eerste met het opschrift Als Rozen" is zeer ge lukkig getroffen en de begeleiding met haar hup pelend voor- en naspel recht verdienstelijk. De herhaling in het tweede nummer Vogelenlied" maakt aan hot slot ook goed effect. En weet _ ge 't nog niet?" zoo klinkt karakteristiek de vraag of 't antwoord na de woorden: Wat staat gij en luistert, met heirnlijk verdriet, Naar 't slepende lied ? Ik heb het zoo vaak in uwe ooren gefluisterd." De uitgave is zooals zij van den heer Brix von Wahlberg te verwachten was. De pr\js van een gulden is waarlijk niet ie hoog voor een drietal liederen, die bij goede voordracht veel genoegen zullen doen en ongetwijfeld aan allen die het Nederlandsche lied een goed hart toe dragen zee* welkom zullen zijn. H. C. P. D. zogt Badeloch: Mij dunkt ik hoor gerucht; daar roept een aan de poort. God lof, het is mijn Heer! ik heb zijn stem gehoord." Het treffende van deze vaerzen gaat geheel verloren, doordien reeds vroeger de stem van Gijsbreght gehoord wordt, en Badeloch dit dus te laat zegt. Over do vcrdeoling der bedrijven, zou ook nog vrij wat te redeneeren vallen; maar dit verbindt zich een een grondige doorvorscblng en lichte verschikking der deelen van het treurspel. Laten wij ons verheugen in het feit, dat een werk van onzen grootsten dichter zoo veel ele menten van populariteit in zich heeft, dat het zich 250 jaar op ons tooneel heeft kunnen staande houden en nog altijd volle zalen trekt. 6 Jan. 87. Alb. Th. EGMONT. De Parijscho schouwburgen brachten, in hur nouveautés, de vorige week vooral Nederlands*" voor het publiek. De groote opera gaf ir ~°^ een Geuzendrama, de Porte-Saint-Marifi Crocodile, een Hollandsch schip, nai stemd, met twee Hollanders als helij, de Opéra-comique geeft JEgmont, vaSÉMÜvaryre een stuk dal te Brussel speelt, oriaer Alva', dwingelandij. Do vervaardigers van het libretto Albert Millaud eu Albert Wolft', hebben de twéi hoofdpersonen uit Göthe's Egmont, don graaf ei Klarchen, tot hun held en heldin gemaakt, maa voorts naar de behoefte van den componist de in trige voltooid. Salvayre, vroeger als componis bekend door een Stabat Mater, een ballet Le fan dango, voor do groote Opera geschreven, de opera' Le Bravo, te Parijs opgevoerd en Sichard II waarvan St. Petersburg de première had, heel thans eene nieuwe opera in bewerking, voor d Groote Opera bestemd, en aan Dumas' drama L dame de Montsoreau ontleend.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl