De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 9 januari pagina 4

9 januari 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

;-4, ^vJ»t ? v»* - i " ,ij ^ F.AJ :BLAD VOOB NEBERLANJ ; fechöon Sal1 als lyrisch drama behandelen, en ook op staat, het werk k eene ; nwü- MÉ6y«rbeer9 wijze, met quintettes doos en marschen en scènes en zonder aandeel in de handeling partituur is in vier aeten verdeeld, £ de Favorite, en de tenor haalt er op oogenblik zyn hoogste noot. In _ftf, n» de gewone moza ek-ouveret tolk van Brussel op eene weide eene bruiloft; bruid en bruidegom B het woord, maar Brackenburg, I -pïeegvader, maakt van de féestehjke *gebruik, om zjjne pleegdochter gunstig t voor een huwelyk met iemand die in het stuk niet voorkomt; Klarchen aardige romance als afleiding en excuus. wen op een zeer populair marschthema 9 boden van Alva, een Spaansch heraut kónstreng bestuur aan; de Vlamingen ko tegen op en worden met de Spaansche handgemeen. Brackenburg wordt gear"en Klarchen, die in een allerliefst duet Tan Ferdinand, Alva's zoon, weet te i,bemerkt -te laat, met welk een loszinnig z\j zich op de eenzame boschachtige ingelaten. Op het gewenschte oogenverschjjnt de redder in den nood, de gerecht volgt, Ferdinand bedreigt Egi hjj herkent, met geduchte wraak, en '«laat nit dankbaarheid haren redder een ttdez-vous in den nacht toe. Een fraai de welbeproefde methode, volgt, en ? toegejuicht; de burgers keeren terug, j;;,jMet gmont over afschudding van het " ik en zingen een krachtige en goed finale. tweede acte is met het tortelgekir en gevuld; Klarchen heeft in den , gmont haren geliefde herkend; jammer fat haren pleegvader beloofd heeft met :te zullen trouwen; als Brackenburg op ijjne pleegdochter in Egmonts armen st de storm los, maar Brackenburg komt met het besluit: heden Egmonts ' morgen z\jn rechter" te zullen zijn. " j acte is vol melodie, afwisseling en Margaretha van Parma treedt er in Igeeft een afscheidsfeest in de tuinen van gasten en gastvrouw deelen in verschil"a's en koren hun gevoelens mede; er is gedistingeerde dansmuziek, totdat het Se komst van den hertog van Alva aanEen onaangename schemering komt fraaie tuinen, en een onderhoud over : politiek wordt op muzikale wijs in een " en de aftredende regentes en haar gehuld; Margaretha beantwoordt vrij " ; de scherpe berispingen die Alva haar Alva echter is hier niet de woeste [it Patrie, maar een eenvoudig soldaat, loer het orkest met fraaie marschtempo's otive geaccompagneerd. Het politiek duo ianks alle kunst, wat zwaar, het wordt , door een aardige scène; de hertog weet samenzwering, maar kent de aanstokers zoon Ferdinand komt nu binnen, door : gevolgd, en zet, zonder het te willen of Deden, den toestand uiteen. Dan volgt een quintett. met dreigende bassen n kla_»oge stemmen en flinke nuanceering en || eoodat de catastrophe voldoende voorbeJt. Afwisseling brengt dan een sierlijke Pavane. Klarchen. die aan de regentes iiiker overhandigd heeft, weent en , maar kan gmont niet overhalen om te ir Een pianissimo aanvangende finale, maar £ toonmassa's in beweging zet, brengt den «ede; de held wordt gearresteerd, de klachfliet wanhopige volk vervullen de lucht, van deze grootsch opgevatte finale zou z\jn, als men niet aan een dergelijk -tan Meyerbeer dacht. vierde bedryf, dat steeds kortere num£ ,?een bewijs van tact van den comvindt men een afscheidsduo van sopraan gmont geeft zich getroost in handen ; bêuisknechten over en Klarchen roept den tran Alva, die nadertreedt, driemaal; il" toe. Deze acte is dramatischmeestereld en de ingeweven kerkelijke koren sn de tragische stemming. is uit Toulouse, in 1847 geboren, en HT heden zijn volle maat blijkbaar nog niet : en nog, ondanks het vele goede in gmont, £ er 4e<«enheid in, Ie soufflé, die het fetóer dan tot verdienstelijk en talentvol n dag zou maken. Het is waar, dat digers -van den tekst geheel van Göthes afgeweken zijn, maar de verhoudingen door den musicus veel meer veranderd; de ^Klftrchen is bijna eene Valentine uit de fa geworden, de grootsche ridderlijke bijna een verliefd onderofficier uit de owcfte. Eenige allerliefste gedeelten, de «,. de romance zijn bijzonder in den smaak ge1 maar voor een blijvend werk ziet de kriopera van Salvayre niet aan. EEN NABETRACHTING OP NIEUWJAARSREPLIEK." Goethe ons heeft verzekerd: Nur die sind bescheiden" is de bescheidenheid in gekomen. Ook het laatste nummer van " heelt het bewezen. derlandsche redacteuren zijn in den ? Sr hoffelijk, om den aangevallene het wederte gunnen; dit goede voorbeeld wenschte ; volgen en daarom heb ik mij dus niet verhet opnemen van des Heeren v. d. Goes' tjaarsrepliek" au aldus gerechtigheid is gedaan en aan -Holland althans n voorwendsel is ontde opneming van het Droit de réponse wetboeken te eischen, zij het mij vergund inzender van het bedoelde artikel, met bescheidenheid helaas! het staat er ondanks de waarschuwing van den oristerfel^ken Goethe! een paar vragen te richten. Waar moet' het heen, als de degenstoot van prof. Alberdingk Thjjm in z\jn artikel over 't vy'ftigjarig jubilee van den Gids" (zie ons nummer van 5 Déc.) aan den Nieuwen Gids toegebracht, met een lawine beantwoord wordt. Ruim twee kolom ter wederlegging van v\jf of zes regels! verbeeld u dat Prof. Thijm die verhouding wenschte voorttezetten} We zouden, als het wederwoord dan nogmaals kwam, geen pers kunnen vinden om zulk papier sans fin" te bedrukken. Ik zal hier nu niet spreken over de qnaliteit van de sneeuw, die voor dien val is samengeraapt en die mij eer van de Amsterdamsche straten, zooals zy zich gisteren vertoonden, dan van de hooge Alpentoppen afkomstig schynt te zijn maar ieder raapt bijeen, naar hij han den heeft. Ieder vogeltje zingt zooals hij gebekt is. In de tweede plaats dit: de heeren van de Gids hebben hun jongere collega's die beproeven of zij hen zoowat als evenknieën van Yntema en zijn Letter-oefenaars kunnen behandelen, niet in ONS WEEKBLAD aangevallen en de heer Vosmaer heeft dit evenmin gedaan. Zou het nu onbeschei den zijn daar verpraat ik mij waarlijk alweer, Goethe vergeve 't mij! om de Meuwe Gidsen beleefd te verzoeken voor 't vervolg hun linge 'sale en familie" te wasschen en in hun eigen tijdschrift te polemiseeren, tenzij de Gids of de Spectator hun gastvrijheid willen verleen en? De publiciteit in hun eigen orgaan zou waarschijnlijk minder groot zijn, maar zij zouden dan het niet te versmaden voorrecht hebben, voor een kring van geestverwanten te spreken. Eindelijk heb ik nog een wensch; ik vrees ech ter of ik hoop, wat moet ik nu eigentlijk zeggen ? dat DIE ONBESCHEIDEN zal zijn en DUS door de Heeren van den Nieuwen Gids zal worden verhoord. De Heeren verwijzen ons, als wij met hunne denkbeelden willen kennis maken, naar een paar boekdeelen met artikelen; ik durf zonder onbeschaamd te zijn aannemen, dat zij de beide jaargangen van den Nieuwen Gids bedoelen. Velen met mij zouden dit gewis gaarne doen, maar is het wel voorzichtig en geraden dat wij. die ons aan gewone letterkundige gerechten ge wenden of misschien wel naar de meening der heeren, littéraire Merlatti's en Succi's zijn, onze magen plotseling met zulk een zwaren, voedzamen, vasten kost vullen? En dan het niet-letterkundige publiek! ??Waar lijk er zouden ongelukken kunnen gebeuren! Derhalve Heeren! ontfermt u over de armen van geest en geeft in dit Weekblad een kleinen Katechismus die ons in staat zal stellen, het groote publiek de oogen te openen voor de talrijke voordeelen die de nieuwe richting in de poëzie, de novellen, den roman, de kritiek enz. biedt. Wij willen zoo gaarne leeren; wij houden ons aan den ouden auteur KoningSalomo", wien gij toch eenige letter kundige begaafdheid en geest niet zult willen ontzeggen, al hebben de ouderen het bij u tame lijk wel afgelegd. Gedachtig aan zijn SPEEUKEN 26 VERS 12 bidden wij u nogmaals: onthoudt ons uwe wijze raadgevingen niet. Mijn knobbel van bewondering is tamelijk wel ontwikkeld en ik bewonder zoo graag, maar dan begrijp ik ook te gelijk liefst het mooie van 't geen ik zie of lees. ?Als dit mijn verzoek nu onbescheiden is, kun nen de Heeren het mij niet kwalijk nemen en als zij aan mijn wensch voldoen, beloof ik, hen als mijn grafredenaars te zullen respecteeren", al ben ik voorloopig nog al in mijn schik, dat ik die indrukwekkende ple chtighcid niet in levenden lijve zal kunnen bijwonen. Jusius VAN MAUBIK Js. OVER BOEKEN. II. Het is zeker een opmerkelijk verschijnsel dat de boekdrukkunst, nauwelijks uitgevonden, reeds dadelijk meesterstukken heeft voortgebracht. De oudste boeken ontleenen niet alleen hunne waarde aan hunnen hoogen ouderdom of hunne zeldzaam heid, maar de zuivere en regelmatige druk, fraaie letters en zuivere inkt enz. geven aan deze druk werken een eigenaardige bekoorlijkheid. Geen boek drukker die zich aan het einde der vijftiende en in het begin der zestiende eeuw grooter roem heeft verworven dan Aldus Manutius te Venetië. Wij zagen vroeger dat Mc. Jenson in die stad als boekdrukker zich naam had gemaakt. Na zijn dood kwam zijn drukkerij in handen van Andreas Tornesanus de Asola, den schoonvader van Aldus Manutius. Deze laatste dankte zijn roem niet alleen aan zijne fraaie types en den keurigen druk der werken, welke zijne persen verlieten, maar ook en vooral aan zijne geleerdheid. In zijn huis had hij eene kleine akademie opgericht, waar ge leerden den tekst der handschriften kritisch door lazen en van onjuiste lezingen zuiverden. Daar door was Manutius in staat voor het eerst tal van klassieken in druk te doen verschijnen. Hij had ook in 1498 het plan opgevat om een Bijbel in meerdere talen gedrukt, het licht te doen zien. Werkelijk verliet kort na 1500 een proef blad van een Bijbel in het hebreeuwsch, grieksch en latijn zijne persen. Het is echter bij dat proetblad ge bleven. Ook de familie Junta, te Florence, heeft zich lauweren veroverd als bekwame boek drukkers. In Frankrijk had de boekdrukkunst in de zes tiende eeuw evenzeer een hooge vlucht genomen. In het boekje van den Heer Bouchot worden de meesten hunner genoemd en voorbeelden gege ven van de keurige wijze, waarop men reeds des tijds in Frankrijk de boeken illustreerde. Ik be paal mij hier slechts tot een van hen, Robert Estienne, te meer wijl deze mij aanleiding geeft iets in het midden te brengen over de maatrege len in de zestiende eeuw genomen om de vrijheid van drukpers aan banden te leggen. Het behoeft wel geen betoog dat naar mate de boekdrukkunst snelle vorderingen maakte, menigeen het als een schaduwzijde der nieuwe uitvinding moest be schouwen, dat tal van denkbeelden, welke men niet als gangbare munt meende te mogen dulden met groote snelheid gemeengoed van allen werden en dat juist in een tjjd, welke zwanger ging van zoovele nieuwere denkbeelden als de tweede helft der vijftiende eeuw. De bekende Baselsche uit gever Froben verklaarde later, dat hij met geen enkel boek zulke goede zaken maakte als met de geschriften van Lulher. Maar geen wonder dan ook, dat burgerlijke en kerkelijke overheden zich weldra geroepen achtten toe te zien, dat de boek drukkunst niet het middel werd om gevaarlijke meeningen over personen of instellingen onder het volk ingang te doen vinden. Reeds in 1479 werden door den Paus maatregelen voorgeschreven ten opzichte van het toezicht op de drukkerijen, terwy'l Paus Alexander VI in 1496 het verbod van het lezen en verspreiden van kettersche ge schriften verscherpte. De aartsbisschop van Mainz onderwierp in 1486 vertalingen uit vreemde talen in het duitsch aan de censuur en door den aarts bisschop van Keulen werd in 1499 verboden boe ken zonder zijne goedkeuring te drukken. De zestiende eeuw is bijzonder rijk aan maatregelen ten opzichte voor de vrijheid van drukpers; slechts enkele worden hier in herinnering gebracht. In Duitschland bepaalde de Rijksdag van 1530, dat geen boek gedrukt mocht worden zonder vermel ding van den naam des drukkers en zijne woon plaats. Nadat in 1570 was vastgesteld dat in het Duitsche rijk geen boekdrukkerijen gevestigd moch ten zijn als in de residenties van Keurvorsten of Vorsten, in akademiesteden of in aanzienlijke rijks steden, verbood de hertog van Saksen in 1571 in zijn gebied alle drukkerijen behalve te Leipzig, Wittenberg en Dresdeu. De eerste pauselijke Index van verboden boeken verscheen 24 Maart 1564, of schoon bijv. de Leuvensche hoogeschool reeds lang te voren lijsten van verboden boeken had uitge geven. In Frankrijk vooral werd de boekdrukkunst door de geestelykheid met wantrouwende oogen gadegeslagen. Reeds vóór de Hervorming was dit het geval en de omwenteling op godsdienstig ge bied maakte de zaak niet beter. Toch klinkt liet byna als een sprookjenals men leest dat de Sorbonne in 1533 een verzoekschrift aan den koning indiende, 't welk beoogde, tot bescherming van den godsdienst de boekdrukkunst in geheel Frank rijk te verbieden. Weigerde koning Frans I eerst aan dit verzoek te voldoen, in 1534 verscheen wer kelijk een bevel, waarbij op strafte des doods gelast werd alle drukkerijen te sluiten. Gelukkig weigerde het Parlement hieraan zijn goedkeuring te hechten en kwam het bevel niet tot uitvoe ring. Een gelukkige maatregel daarentegen was het voorschrift in 1538 aan den boekdrukker Néobar gegeven, om van elk boek een exemplaar aan de koninklijke biblotheck in te leveren, ten einde het geheel verloren gaan van boeken te voorkomen. Een dergelijke maatregel werd eerst in 1606 in Duitschland ingevoerd. De boek drukker Robert Estienne, beroemd door de fraaie letters, welke hij gebruikte en de zuiverheid van don tekst der door hem gedrukte boeken had evenzeer van de bemoeizucht der geeste lijkheid te lijden. Behalve tal van klassieken heb ben .ook herhaaldelijk bijbels zijne persen ver laten. De geestelijkheid nam hieraan aanstoot. Zoolang zijn beschermer, koning Frans I leefde, was hij tegen vervolgingen zeker. Genoemde vorst had hem tot koninklijken boekdrukker benoemd en liet voor hem een stel grieksche letters snij den door den beroemden graveur Garamond. Met deze letters welke nog in de nationale druk kerij te Parijs bewaard worden werd o. a. in 1544 de kerkelijke geschiedenis van Eusebius ge drukt. In 1548 drukte hij ook een hebreeuwscheu bijbel. Toen hij na den dood van koning Frans een bijbel met aanteekeningen van den ketterschen Leo Juda het licht deed zieja, moest hij naar Geneve vluchten. Hoeveel zorg destijds aan de correctie werd besteed, kan blijken uit het feit dat Estienne somtijds proef bladen ten toon stelde en een belooning uitloofde voor dengeen, die een drukfout zou aanwijzen. In een zijner bijbels ver klaarde hij dat daarin geen enkele drukfout zou kunnen worden gevonden en het wordt als bij zonderheid vermeld dat men toch pulres in plaats van plures vond. De vorst der boekdnikkers dor zestiende eeuw is zeker Christoffel Plantijn te Antwerpen. Oor spronkelijk boekbinder, trad hij sedert 1555 als boekdrukker op. Ook hij ontsnapte niet aan de beschuldiging van onrechtzinnigheid. Wel wist hij zich in 15651 en later van dien blaam te zuiveren, maar dat het gerucht, hetwelk hem kettersche meeningen toe dichtte, niet zonder grond was, kan blijken uit de nauwe relatiën waarin hij gestaan heeft tot hoterodoxen als H. Niclaes en Barrefeit, wier werken zelfs door hem werden gedrukt, al wist meu dit destijds niet. Philips II was er anders de man niet naar, om in zijn Staten kettersche boeken te doen drukken. In 1570 werd door hem een ordonnantie uitgevaardigd, waarbij bepaald werd dat boekdrukkers vóór zij hun bedrijf gin gen uitoefenen, getrouwheid aan het katholieke geloof en afkeer van de ketterij moesten zweren. Plantijn had tal van kunstenaars in zijn dienst, teekenaars en graveurs, die allen genoemd wor den in het prachtwerk van Max Eooscs, CUristoplte Plantin imprimeur Anversois (Anvers, J. Maes, 1882, in-fol.), een standaardwerk, waarin den be roemden drukker een monument is gesticht, dat niet alleen door de uitvoerige mededeelingcn om trent zijne werkzaamheid, maar ook door de tal rijke afbeeldingen van letters en gravures een helder denkbeeld geeft van Plantijn's loopbaan. Zijn meest bekende arbeid is do zoogenaamde liille royale. Wij zagen boven dat Aldus Manu tius te Venetiëreeds het plan had opgevat een bijbel in meerdere talen te drukken, welk plan niet tot uitvoering kwam. In de jaren 1514?1517 was door bemiddeling van kardinaal Ximenes een dergelijke bijbel te Alcala gedrukt. Deze was ten tijde van Plantijn reeds zeldzaam geworden. en dit bracht den Antwerpschen boekdrukker op de gedachte een dergelijke uitgave te ondernemen. Beschermd door Granvelle en geldelijk door Phi lips II gesteund Arias Montanus, biechtvader des konings werd met de wetenschappelijke leiding belast zag deze beroemde bijbel in de jaren 1568 tot 1573 in acht deelen het licht. Plantijn werkte met twintig persen en stond met de voor naamste boekhandelaars van geheel Europa in verbinding; niet alleen had hy' sedert 1557 een boekwinkel te Parijs, maar zelfs tot in Spanje had hu een agent. Ook de Frankfortsche Mis werd door hem bezocht. In de zestiende eeuw was dit de groote boekenmarkt. In 1564 is men begonnen zoogenaamde Messkataloge uittegeven waardoor geleerden en leeken op de hoogte werden gesteld van de nieuwste uitgaven. De eerste katalogus telde 256 nummers, welk getal in 1591 reeds tot 930 was geklommen. Plantijn is ook gedurende korten tijd boekdrukker der Leidsche universiteit geweest. Hij vervulde die betrekking tusschen de jaren 1583 en 1585, terwijl zijn beide schoon zoons de zaak te Antwerpen bestuurden. Toen hij in 1585 naar Antwerpen terugkeerde, bleef zijn schoonzoon Raphelingius te Leiden als boek drukker der akademie. Plantijn stierf in 1589, de officina Plantiniana bleef echter nog tientallen van jaren in stand en nog thans verkondigt het Musée Plantin den roem van den grootsten boek drukker der zestiende eeuw. W. P. C. K. ENGELSCHE LETTEREN. Een nieuw boek van Ouida! Voor onzen geest verrijst onmiddellijk een vast programma : High-life in al zijne verdorvenheid, eene schoone, slechte vrouw die heerscht in de wereld met Krachtige hand", de onschuld ver drukt en huizende in stulpen, dit alles in de ge wone lijst van verfijnde weelde, waarin deze ' schilderij zoo goed uitkomt. Maar er wachtte ons eene verrassing. Al is in A House-Party een deel van het programma uitgevoerd, al herkennen wij de wijze van bewerking, de stoffeering en den achtergrond, het beeld zelf, hoewel het eenige familie-gelijke nis vertoont, is toch anders. Zeker, hier is Highlife en ook de verdorvenheid er van, wij hooren voortdurend het ruischen der satijnen gewaden en zien het flikkeren der diamanten haarnaalden die elk 800 pd. st. hebben gekost. Maar de hoofdpersoon is niet slecht, is, ondanks hare fabelachtige rijkdommen, een mensch van gelijke bewegingen als wij, met aandoeningen en behoef ten als de onze, hare niet gemakkelijke rol spe lend in het groote drama van hot menschenleven, wreed beproefd en diep gewond, maar niet te zeer verbitterd om met vreugde en met dankbaarheid het geluk te begroeten als het eindelijk tot haar komt. Ouida, die ons zoo dikwijls doet vertoeven in de Parijsche hoofdstad of in haar geliefd Italië, heeft zich ditmaal herinnerd dat zij althans voor de helft Engelsche is en dezen roman of, als men wil deze novelle, want het is maar n deel Tauchnitz-editie, geheel doen afloopon in Enge land op een dier schoone en statige buitenver blijven, die, naar zij zegt, meer en meer verlaten worden door hunne eigenaars. Of de teokening van hare landslieden in allen deele vleiend of zelfs maar juist is, dat is eene andere zaak. Althans wij, die bij de klachten over den achter uitgang van het geslacht, gewoon zijn het oog op de Engelschen te richten als de natie bij welke sport en beweging in de open lucht krachtige spieren en geharde constituties gevormt, zijn een weinig verwonderd over deze bewering: De jonge Engelschman van de laatste jaren dezer wonderlijke eeuw, is gladgeschoren en kort geknipt, onberispelijk gekleed, klein van gestalte, met flauwe gelaatstrekken, stijf, bleek, onbeduidend, beleefd, hooghartig, onverschillig, een enkele keer vermakelijk, zeer veel denkende over zijne ge zondheid, het klimaat en zijne eigen zenuwen, dikwijls sprekende over zijn doctor, als de zwalu wen naar het zuiden trekkend vóór de kou komt, ofschoon hem eigenlijk niets scheelt, ten volle over tuigd dat Engeland op den rand van den ondergang is, maar niet te min geheel vervuld van zijne spijsvertering en de scheiding van zijn haar". De jonge meisjes al worden zij sterker en sterker en slanker en slanker als de palmen der woestijn" komen er niet veel beter af. Do hedendaagsche meisjes zijn afschuwelijk; zij rooken, zij spelen, zij denken om niets anders dan om te trouwen ten einde zich eene positie te veroveren en eeue massa geld te verkrijgen om aan hare buitensporige eischen te kunnen voldoen." Het spreekt van zelf, dat zoo weinig aantrek kelijke figuren niet de hoofdpersonen kunnen zijn in een roman en dus draagt Ouïda deze rol op aan de vertegenwoordigers van een vroeger ge slacht, wier rijper leeftijd hen al deze eigenschap pen in eenigszins gematigden vorm doet bezitten. In de eerste plaats stelt zij ons voor Lord en Lady Usk, die aan hunne met Old-Chelsea porcelein en zilver uit den tijd van koningin Anna versierde ontbijttafel, een plan beramen om eene menigte gasten te verzamelen op hun buitenver blijf. Zij hebben voor zestien jaar een huwelijk uit liefde gedaan, hetgeen zij zich nu niet be grijpen kunnen. Als zij alleen zijn, kibbelen zij dikwijls en daar om zijn zij zelden alleen. Bij de opening van het verhaal is dit echter het geval en Lord Usk neemt daaruit aanleiding zijne vrouw hare ver kwisting te verwijten. Maar zij antwoordt hem, dat haar oudste zoon haar onlangs uit Ovidius heeft voorgelezen, dat de Roineinsche vrouwen schildpadden trapjes hadden om uit haar rijtuig te stappen en hare hondjes juweelen halsbanden lieten dragen, zoodat hare buitensporigheden hierbij niets zijn. Lady Usk is eene der best ge slaagde neven-figuren uit het boek ; de wereldsche vrouw, die wat men doet en wat men zegt als eenig richtsnoer neemt harer handelingen, die zich gemakkelijk laat drijven op den stroom der alge meen aangenomen begrippen, wier hoogste eer zucht is dat in haar huis alle menschen het aan genaam zullen vinden, die van de socialistische bewegingen dezer dagen alleen weet dat er wel eens een tijd komen kon, waarop haar knecht haar palmboomen voor brandhout gebruikt en hare meid het aardewerk op hare modelboerderij ver brijzelt. Zij houdt van niets dat buitengewoon is; daarom heeft zij iets tegen Lord Brandolin,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl