Historisch Archief 1877-1940
;-4, ^vJ»t ? v»* - i " ,ij ^ F.AJ
:BLAD VOOB NEBERLANJ
; fechöon
Sal1 als lyrisch drama
behandelen, en ook op
staat, het werk k eene
; nwü- MÉ6y«rbeer9 wijze, met quintettes
doos en marschen en scènes en
zonder aandeel in de handeling
partituur is in vier aeten verdeeld,
£ de Favorite, en de tenor haalt er op
oogenblik zyn hoogste noot. In
_ftf, n» de gewone moza
ek-ouveret tolk van Brussel op eene weide
eene bruiloft; bruid en bruidegom
B het woord, maar Brackenburg,
I -pïeegvader, maakt van de féestehjke
*gebruik, om zjjne pleegdochter gunstig
t voor een huwelyk met iemand die
in het stuk niet voorkomt; Klarchen
aardige romance als afleiding en excuus.
wen op een zeer populair marschthema
9 boden van Alva, een Spaansch heraut
kónstreng bestuur aan; de Vlamingen ko
tegen op en worden met de Spaansche
handgemeen. Brackenburg wordt
gear"en Klarchen, die in een allerliefst duet
Tan Ferdinand, Alva's zoon, weet te
i,bemerkt -te laat, met welk een loszinnig
z\j zich op de eenzame boschachtige
ingelaten. Op het gewenschte
oogenverschjjnt de redder in den nood, de
gerecht volgt, Ferdinand bedreigt
Egi hjj herkent, met geduchte wraak, en
'«laat nit dankbaarheid haren redder een
ttdez-vous in den nacht toe. Een fraai
de welbeproefde methode, volgt, en
? toegejuicht; de burgers keeren terug,
j;;,jMet gmont over afschudding van het
" ik en zingen een krachtige en goed
finale.
tweede acte is met het tortelgekir
en gevuld; Klarchen heeft in den
, gmont haren geliefde herkend; jammer
fat haren pleegvader beloofd heeft met
:te zullen trouwen; als Brackenburg op
ijjne pleegdochter in Egmonts armen
st de storm los, maar Brackenburg komt
met het besluit: heden Egmonts
' morgen z\jn rechter" te zullen zijn.
" j acte is vol melodie, afwisseling en
Margaretha van Parma treedt er in
Igeeft een afscheidsfeest in de tuinen van
gasten en gastvrouw deelen in
verschil"a's en koren hun gevoelens mede; er is
gedistingeerde dansmuziek, totdat het
Se komst van den hertog van Alva
aanEen onaangename schemering komt
fraaie tuinen, en een onderhoud over
: politiek wordt op muzikale wijs in een
" en de aftredende regentes en haar
gehuld; Margaretha beantwoordt vrij
" ; de scherpe berispingen die Alva haar
Alva echter is hier niet de woeste
[it Patrie, maar een eenvoudig soldaat,
loer het orkest met fraaie marschtempo's
otive geaccompagneerd. Het politiek duo
ianks alle kunst, wat zwaar, het wordt
, door een aardige scène; de hertog weet
samenzwering, maar kent de aanstokers
zoon Ferdinand komt nu binnen, door
: gevolgd, en zet, zonder het te willen of
Deden, den toestand uiteen. Dan volgt een
quintett. met dreigende bassen n
kla_»oge stemmen en flinke nuanceering en
|| eoodat de catastrophe voldoende
voorbeJt. Afwisseling brengt dan een sierlijke
Pavane. Klarchen. die aan de regentes
iiiker overhandigd heeft, weent en
, maar kan gmont niet overhalen om te
ir Een pianissimo aanvangende finale, maar
£ toonmassa's in beweging zet, brengt den
«ede; de held wordt gearresteerd, de
klachfliet wanhopige volk vervullen de lucht,
van deze grootsch opgevatte finale zou
z\jn, als men niet aan een dergelijk
-tan Meyerbeer dacht.
vierde bedryf, dat steeds kortere
num£ ,?een bewijs van tact van den
comvindt men een afscheidsduo van sopraan
gmont geeft zich getroost in handen
; bêuisknechten over en Klarchen roept den
tran Alva, die nadertreedt, driemaal;
il" toe. Deze acte is
dramatischmeestereld en de ingeweven kerkelijke koren
sn de tragische stemming.
is uit Toulouse, in 1847 geboren, en
HT heden zijn volle maat blijkbaar nog niet
: en nog, ondanks het vele goede in gmont,
£ er 4e<«enheid in, Ie soufflé, die het
fetóer dan tot verdienstelijk en talentvol
n dag zou maken. Het is waar, dat
digers -van den tekst geheel van Göthes
afgeweken zijn, maar de verhoudingen
door den musicus veel meer veranderd; de
^Klftrchen is bijna eene Valentine uit de
fa geworden, de grootsche ridderlijke
bijna een verliefd onderofficier uit de
owcfte. Eenige allerliefste gedeelten, de
«,. de romance zijn bijzonder in den smaak
ge1 maar voor een blijvend werk ziet de
kriopera van Salvayre niet aan.
EEN NABETRACHTING
OP
NIEUWJAARSREPLIEK."
Goethe ons heeft verzekerd: Nur die
sind bescheiden" is de bescheidenheid in
gekomen. Ook het laatste nummer van
" heelt het bewezen.
derlandsche redacteuren zijn in den
? Sr hoffelijk, om den aangevallene het
wederte gunnen; dit goede voorbeeld wenschte
; volgen en daarom heb ik mij dus niet
verhet opnemen van des Heeren v. d. Goes'
tjaarsrepliek"
au aldus gerechtigheid is gedaan en aan
-Holland althans n voorwendsel is
ontde opneming van het Droit de réponse
wetboeken te eischen, zij het mij vergund
inzender van het bedoelde artikel, met
bescheidenheid helaas! het staat er ondanks
de waarschuwing van den oristerfel^ken Goethe!
een paar vragen te richten.
Waar moet' het heen, als de degenstoot van
prof. Alberdingk Thjjm in z\jn artikel over 't
vy'ftigjarig jubilee van den Gids" (zie ons nummer
van 5 Déc.) aan den Nieuwen Gids toegebracht,
met een lawine beantwoord wordt.
Ruim twee kolom ter wederlegging van v\jf of
zes regels! verbeeld u dat Prof. Thijm die
verhouding wenschte voorttezetten} We zouden,
als het wederwoord dan nogmaals kwam, geen
pers kunnen vinden om zulk papier sans fin" te
bedrukken.
Ik zal hier nu niet spreken over de qnaliteit
van de sneeuw, die voor dien val is
samengeraapt en die mij eer van de Amsterdamsche
straten, zooals zy zich gisteren vertoonden, dan
van de hooge Alpentoppen afkomstig schynt te
zijn maar ieder raapt bijeen, naar hij han
den heeft. Ieder vogeltje zingt zooals hij gebekt is.
In de tweede plaats dit: de heeren van de
Gids hebben hun jongere collega's die beproeven
of zij hen zoowat als evenknieën van Yntema en
zijn Letter-oefenaars kunnen behandelen, niet in
ONS WEEKBLAD aangevallen en de heer Vosmaer
heeft dit evenmin gedaan. Zou het nu onbeschei
den zijn daar verpraat ik mij waarlijk alweer,
Goethe vergeve 't mij! om de Meuwe Gidsen
beleefd te verzoeken voor 't vervolg hun linge
'sale en familie" te wasschen en in hun eigen
tijdschrift te polemiseeren, tenzij de Gids of de
Spectator hun gastvrijheid willen verleen en? De
publiciteit in hun eigen orgaan zou waarschijnlijk
minder groot zijn, maar zij zouden dan het niet te
versmaden voorrecht hebben, voor een kring van
geestverwanten te spreken.
Eindelijk heb ik nog een wensch; ik vrees ech
ter of ik hoop, wat moet ik nu eigentlijk
zeggen ? dat DIE ONBESCHEIDEN zal zijn en DUS
door de Heeren van den Nieuwen Gids zal worden
verhoord. De Heeren verwijzen ons, als wij met
hunne denkbeelden willen kennis maken, naar
een paar boekdeelen met artikelen; ik durf zonder
onbeschaamd te zijn aannemen, dat zij de beide
jaargangen van den Nieuwen Gids bedoelen.
Velen met mij zouden dit gewis gaarne
doen, maar is het wel voorzichtig en geraden dat wij.
die ons aan gewone letterkundige gerechten ge
wenden of misschien wel naar de meening der
heeren, littéraire Merlatti's en Succi's zijn, onze
magen plotseling met zulk een zwaren,
voedzamen, vasten kost vullen?
En dan het niet-letterkundige publiek! ??Waar
lijk er zouden ongelukken kunnen gebeuren!
Derhalve Heeren! ontfermt u over de armen
van geest en geeft in dit Weekblad een kleinen
Katechismus die ons in staat zal stellen, het groote
publiek de oogen te openen voor de talrijke
voordeelen die de nieuwe richting in de poëzie, de
novellen, den roman, de kritiek enz. biedt. Wij willen
zoo gaarne leeren; wij houden ons aan den ouden
auteur KoningSalomo", wien gij toch eenige letter
kundige begaafdheid en geest niet zult willen
ontzeggen, al hebben de ouderen het bij u tame
lijk wel afgelegd. Gedachtig aan zijn SPEEUKEN 26
VERS 12 bidden wij u nogmaals: onthoudt ons
uwe wijze raadgevingen niet.
Mijn knobbel van bewondering is tamelijk wel
ontwikkeld en ik bewonder zoo graag, maar dan
begrijp ik ook te gelijk liefst het mooie van
't geen ik zie of lees.
?Als dit mijn verzoek nu onbescheiden is, kun
nen de Heeren het mij niet kwalijk nemen en als
zij aan mijn wensch voldoen, beloof ik, hen als
mijn grafredenaars te zullen respecteeren", al
ben ik voorloopig nog al in mijn schik, dat ik
die indrukwekkende ple chtighcid niet in levenden
lijve zal kunnen bijwonen.
Jusius VAN MAUBIK Js.
OVER BOEKEN.
II.
Het is zeker een opmerkelijk verschijnsel dat
de boekdrukkunst, nauwelijks uitgevonden, reeds
dadelijk meesterstukken heeft voortgebracht. De
oudste boeken ontleenen niet alleen hunne waarde
aan hunnen hoogen ouderdom of hunne zeldzaam
heid, maar de zuivere en regelmatige druk, fraaie
letters en zuivere inkt enz. geven aan deze druk
werken een eigenaardige bekoorlijkheid. Geen boek
drukker die zich aan het einde der vijftiende en
in het begin der zestiende eeuw grooter roem
heeft verworven dan Aldus Manutius te Venetië.
Wij zagen vroeger dat Mc. Jenson in die stad
als boekdrukker zich naam had gemaakt. Na zijn
dood kwam zijn drukkerij in handen van Andreas
Tornesanus de Asola, den schoonvader van Aldus
Manutius. Deze laatste dankte zijn roem niet
alleen aan zijne fraaie types en den keurigen druk
der werken, welke zijne persen verlieten, maar
ook en vooral aan zijne geleerdheid. In zijn huis
had hij eene kleine akademie opgericht, waar ge
leerden den tekst der handschriften kritisch door
lazen en van onjuiste lezingen zuiverden. Daar
door was Manutius in staat voor het eerst tal van
klassieken in druk te doen verschijnen. Hij had
ook in 1498 het plan opgevat om een Bijbel in
meerdere talen gedrukt, het licht te doen zien.
Werkelijk verliet kort na 1500 een proef blad van
een Bijbel in het hebreeuwsch, grieksch en latijn
zijne persen. Het is echter bij dat proetblad ge
bleven. Ook de familie Junta, te Florence, heeft
zich lauweren veroverd als bekwame boek
drukkers.
In Frankrijk had de boekdrukkunst in de zes
tiende eeuw evenzeer een hooge vlucht genomen.
In het boekje van den Heer Bouchot worden de
meesten hunner genoemd en voorbeelden gege
ven van de keurige wijze, waarop men reeds des
tijds in Frankrijk de boeken illustreerde. Ik be
paal mij hier slechts tot een van hen, Robert
Estienne, te meer wijl deze mij aanleiding geeft
iets in het midden te brengen over de maatrege
len in de zestiende eeuw genomen om de vrijheid
van drukpers aan banden te leggen. Het behoeft
wel geen betoog dat naar mate de boekdrukkunst
snelle vorderingen maakte, menigeen het als een
schaduwzijde der nieuwe uitvinding moest be
schouwen, dat tal van denkbeelden, welke men
niet als gangbare munt meende te mogen dulden
met groote snelheid gemeengoed van allen werden
en dat juist in een tjjd, welke zwanger ging van
zoovele nieuwere denkbeelden als de tweede helft
der vijftiende eeuw. De bekende Baselsche uit
gever Froben verklaarde later, dat hij met geen
enkel boek zulke goede zaken maakte als met de
geschriften van Lulher. Maar geen wonder dan
ook, dat burgerlijke en kerkelijke overheden zich
weldra geroepen achtten toe te zien, dat de boek
drukkunst niet het middel werd om gevaarlijke
meeningen over personen of instellingen onder
het volk ingang te doen vinden. Reeds in 1479
werden door den Paus maatregelen voorgeschreven
ten opzichte van het toezicht op de drukkerijen,
terwy'l Paus Alexander VI in 1496 het verbod
van het lezen en verspreiden van kettersche ge
schriften verscherpte. De aartsbisschop van Mainz
onderwierp in 1486 vertalingen uit vreemde talen
in het duitsch aan de censuur en door den aarts
bisschop van Keulen werd in 1499 verboden boe
ken zonder zijne goedkeuring te drukken. De
zestiende eeuw is bijzonder rijk aan maatregelen
ten opzichte voor de vrijheid van drukpers; slechts
enkele worden hier in herinnering gebracht. In
Duitschland bepaalde de Rijksdag van 1530, dat
geen boek gedrukt mocht worden zonder vermel
ding van den naam des drukkers en zijne woon
plaats. Nadat in 1570 was vastgesteld dat in het
Duitsche rijk geen boekdrukkerijen gevestigd moch
ten zijn als in de residenties van Keurvorsten of
Vorsten, in akademiesteden of in aanzienlijke rijks
steden, verbood de hertog van Saksen in 1571 in zijn
gebied alle drukkerijen behalve te Leipzig,
Wittenberg en Dresdeu. De eerste pauselijke Index van
verboden boeken verscheen 24 Maart 1564, of
schoon bijv. de Leuvensche hoogeschool reeds lang
te voren lijsten van verboden boeken had uitge
geven.
In Frankrijk vooral werd de boekdrukkunst
door de geestelykheid met wantrouwende oogen
gadegeslagen. Reeds vóór de Hervorming was dit
het geval en de omwenteling op godsdienstig ge
bied maakte de zaak niet beter. Toch klinkt liet
byna als een sprookjenals men leest dat de
Sorbonne in 1533 een verzoekschrift aan den koning
indiende, 't welk beoogde, tot bescherming van
den godsdienst de boekdrukkunst in geheel Frank
rijk te verbieden. Weigerde koning Frans I eerst
aan dit verzoek te voldoen, in 1534 verscheen wer
kelijk een bevel, waarbij op strafte des doods
gelast werd alle drukkerijen te sluiten. Gelukkig
weigerde het Parlement hieraan zijn goedkeuring
te hechten en kwam het bevel niet tot uitvoe
ring. Een gelukkige maatregel daarentegen was het
voorschrift in 1538 aan den boekdrukker Néobar
gegeven, om van elk boek een exemplaar aan
de koninklijke biblotheck in te leveren, ten
einde het geheel verloren gaan van boeken te
voorkomen. Een dergelijke maatregel werd eerst
in 1606 in Duitschland ingevoerd. De boek
drukker Robert Estienne, beroemd door de fraaie
letters, welke hij gebruikte en de zuiverheid
van don tekst der door hem gedrukte boeken
had evenzeer van de bemoeizucht der geeste
lijkheid te lijden. Behalve tal van klassieken heb
ben .ook herhaaldelijk bijbels zijne persen ver
laten. De geestelijkheid nam hieraan aanstoot.
Zoolang zijn beschermer, koning Frans I leefde,
was hij tegen vervolgingen zeker. Genoemde vorst
had hem tot koninklijken boekdrukker benoemd
en liet voor hem een stel grieksche letters snij
den door den beroemden graveur Garamond. Met
deze letters welke nog in de nationale druk
kerij te Parijs bewaard worden werd o. a. in
1544 de kerkelijke geschiedenis van Eusebius ge
drukt. In 1548 drukte hij ook een hebreeuwscheu
bijbel. Toen hij na den dood van koning Frans
een bijbel met aanteekeningen van den ketterschen
Leo Juda het licht deed zieja, moest hij naar
Geneve vluchten. Hoeveel zorg destijds aan de
correctie werd besteed, kan blijken uit het feit
dat Estienne somtijds proef bladen ten toon stelde
en een belooning uitloofde voor dengeen, die een
drukfout zou aanwijzen. In een zijner bijbels ver
klaarde hij dat daarin geen enkele drukfout zou
kunnen worden gevonden en het wordt als bij
zonderheid vermeld dat men toch pulres in plaats
van plures vond.
De vorst der boekdnikkers dor zestiende eeuw
is zeker Christoffel Plantijn te Antwerpen. Oor
spronkelijk boekbinder, trad hij sedert 1555 als
boekdrukker op.
Ook hij ontsnapte niet aan de beschuldiging
van onrechtzinnigheid. Wel wist hij zich in 15651
en later van dien blaam te zuiveren, maar dat het
gerucht, hetwelk hem kettersche meeningen toe
dichtte, niet zonder grond was, kan blijken uit
de nauwe relatiën waarin hij gestaan heeft tot
hoterodoxen als H. Niclaes en Barrefeit, wier
werken zelfs door hem werden gedrukt, al wist
meu dit destijds niet. Philips II was er anders
de man niet naar, om in zijn Staten kettersche
boeken te doen drukken. In 1570 werd door hem
een ordonnantie uitgevaardigd, waarbij bepaald
werd dat boekdrukkers vóór zij hun bedrijf gin
gen uitoefenen, getrouwheid aan het katholieke
geloof en afkeer van de ketterij moesten zweren.
Plantijn had tal van kunstenaars in zijn dienst,
teekenaars en graveurs, die allen genoemd wor
den in het prachtwerk van Max Eooscs, CUristoplte
Plantin imprimeur Anversois (Anvers, J. Maes,
1882, in-fol.), een standaardwerk, waarin den be
roemden drukker een monument is gesticht, dat
niet alleen door de uitvoerige mededeelingcn om
trent zijne werkzaamheid, maar ook door de tal
rijke afbeeldingen van letters en gravures een
helder denkbeeld geeft van Plantijn's loopbaan.
Zijn meest bekende arbeid is do zoogenaamde
liille royale. Wij zagen boven dat Aldus Manu
tius te Venetiëreeds het plan had opgevat een
bijbel in meerdere talen te drukken, welk plan
niet tot uitvoering kwam. In de jaren 1514?1517
was door bemiddeling van kardinaal Ximenes een
dergelijke bijbel te Alcala gedrukt. Deze was
ten tijde van Plantijn reeds zeldzaam geworden.
en dit bracht den Antwerpschen boekdrukker op
de gedachte een dergelijke uitgave te ondernemen.
Beschermd door Granvelle en geldelijk door Phi
lips II gesteund Arias Montanus, biechtvader
des konings werd met de wetenschappelijke leiding
belast zag deze beroemde bijbel in de jaren
1568 tot 1573 in acht deelen het licht. Plantijn
werkte met twintig persen en stond met de voor
naamste boekhandelaars van geheel Europa in
verbinding; niet alleen had hy' sedert 1557 een
boekwinkel te Parijs, maar zelfs tot in Spanje had
hu een agent. Ook de Frankfortsche Mis werd door
hem bezocht. In de zestiende eeuw was dit de
groote boekenmarkt. In 1564 is men begonnen
zoogenaamde Messkataloge uittegeven waardoor
geleerden en leeken op de hoogte werden gesteld
van de nieuwste uitgaven. De eerste katalogus
telde 256 nummers, welk getal in 1591 reeds tot
930 was geklommen. Plantijn is ook gedurende
korten tijd boekdrukker der Leidsche universiteit
geweest. Hij vervulde die betrekking tusschen de
jaren 1583 en 1585, terwijl zijn beide schoon
zoons de zaak te Antwerpen bestuurden. Toen
hij in 1585 naar Antwerpen terugkeerde, bleef
zijn schoonzoon Raphelingius te Leiden als boek
drukker der akademie. Plantijn stierf in 1589, de
officina Plantiniana bleef echter nog tientallen
van jaren in stand en nog thans verkondigt het
Musée Plantin den roem van den grootsten boek
drukker der zestiende eeuw.
W. P. C. K.
ENGELSCHE LETTEREN.
Een nieuw boek van Ouida!
Voor onzen geest verrijst onmiddellijk een vast
programma : High-life in al zijne verdorvenheid,
eene schoone, slechte vrouw die heerscht in de
wereld met Krachtige hand", de onschuld ver
drukt en huizende in stulpen, dit alles in de ge
wone lijst van verfijnde weelde, waarin deze '
schilderij zoo goed uitkomt.
Maar er wachtte ons eene verrassing.
Al is in A House-Party een deel van het
programma uitgevoerd, al herkennen wij de wijze
van bewerking, de stoffeering en den achtergrond,
het beeld zelf, hoewel het eenige familie-gelijke
nis vertoont, is toch anders. Zeker, hier is
Highlife en ook de verdorvenheid er van, wij hooren
voortdurend het ruischen der satijnen gewaden
en zien het flikkeren der diamanten haarnaalden
die elk 800 pd. st. hebben gekost. Maar de
hoofdpersoon is niet slecht, is, ondanks hare
fabelachtige rijkdommen, een mensch van gelijke
bewegingen als wij, met aandoeningen en behoef
ten als de onze, hare niet gemakkelijke rol spe
lend in het groote drama van hot menschenleven,
wreed beproefd en diep gewond, maar niet te zeer
verbitterd om met vreugde en met dankbaarheid
het geluk te begroeten als het eindelijk tot
haar komt.
Ouida, die ons zoo dikwijls doet vertoeven in
de Parijsche hoofdstad of in haar geliefd Italië,
heeft zich ditmaal herinnerd dat zij althans voor
de helft Engelsche is en dezen roman of, als
men wil deze novelle, want het is maar n deel
Tauchnitz-editie, geheel doen afloopon in Enge
land op een dier schoone en statige buitenver
blijven, die, naar zij zegt, meer en meer verlaten
worden door hunne eigenaars. Of de teokening
van hare landslieden in allen deele vleiend of
zelfs maar juist is, dat is eene andere zaak.
Althans wij, die bij de klachten over den achter
uitgang van het geslacht, gewoon zijn het oog op
de Engelschen te richten als de natie bij
welke sport en beweging in de open lucht
krachtige spieren en geharde constituties
gevormt, zijn een weinig verwonderd over deze
bewering:
De jonge Engelschman van de laatste jaren
dezer wonderlijke eeuw, is gladgeschoren en kort
geknipt, onberispelijk gekleed, klein van gestalte,
met flauwe gelaatstrekken, stijf, bleek, onbeduidend,
beleefd, hooghartig, onverschillig, een enkele keer
vermakelijk, zeer veel denkende over zijne ge
zondheid, het klimaat en zijne eigen zenuwen,
dikwijls sprekende over zijn doctor, als de zwalu
wen naar het zuiden trekkend vóór de kou komt,
ofschoon hem eigenlijk niets scheelt, ten volle over
tuigd dat Engeland op den rand van den ondergang
is, maar niet te min geheel vervuld van zijne
spijsvertering en de scheiding van zijn haar".
De jonge meisjes al worden zij sterker en
sterker en slanker en slanker als de palmen der
woestijn" komen er niet veel beter af.
Do hedendaagsche meisjes zijn afschuwelijk; zij
rooken, zij spelen, zij denken om niets anders
dan om te trouwen ten einde zich eene positie
te veroveren en eeue massa geld te verkrijgen
om aan hare buitensporige eischen te kunnen
voldoen."
Het spreekt van zelf, dat zoo weinig aantrek
kelijke figuren niet de hoofdpersonen kunnen zijn
in een roman en dus draagt Ouïda deze rol op
aan de vertegenwoordigers van een vroeger ge
slacht, wier rijper leeftijd hen al deze eigenschap
pen in eenigszins gematigden vorm doet bezitten.
In de eerste plaats stelt zij ons voor Lord en
Lady Usk, die aan hunne met Old-Chelsea
porcelein en zilver uit den tijd van koningin Anna
versierde ontbijttafel, een plan beramen om eene
menigte gasten te verzamelen op hun buitenver
blijf. Zij hebben voor zestien jaar een huwelijk
uit liefde gedaan, hetgeen zij zich nu niet be
grijpen kunnen.
Als zij alleen zijn, kibbelen zij dikwijls en daar
om zijn zij zelden alleen. Bij de opening van
het verhaal is dit echter het geval en Lord Usk
neemt daaruit aanleiding zijne vrouw hare ver
kwisting te verwijten. Maar zij antwoordt hem,
dat haar oudste zoon haar onlangs uit Ovidius
heeft voorgelezen, dat de Roineinsche vrouwen
schildpadden trapjes hadden om uit haar rijtuig
te stappen en hare hondjes juweelen halsbanden
lieten dragen, zoodat hare buitensporigheden
hierbij niets zijn. Lady Usk is eene der best ge
slaagde neven-figuren uit het boek ; de wereldsche
vrouw, die wat men doet en wat men zegt als
eenig richtsnoer neemt harer handelingen, die zich
gemakkelijk laat drijven op den stroom der alge
meen aangenomen begrippen, wier hoogste eer
zucht is dat in haar huis alle menschen het aan
genaam zullen vinden, die van de socialistische
bewegingen dezer dagen alleen weet dat er wel
eens een tijd komen kon, waarop haar knecht
haar palmboomen voor brandhout gebruikt en hare
meid het aardewerk op hare modelboerderij ver
brijzelt. Zij houdt van niets dat buitengewoon
is; daarom heeft zij iets tegen Lord Brandolin,