Historisch Archief 1877-1940
DE AUSTË&DAMMEB, WEEKBLA.B VOOR NE»E;ïtLANI>.
.«ie»* ,««r jégd van liaar echtgenoot, die
Mn» OTWal gereisd heeft waar een kano of een
?drömedaria hem breagen kunnea en die reizen
beschreven heeft in boeken, welke zeer bewonderd
-worden. HJJ heeft büzijn spaarzaam verkeer met
4e -wereld en zjjn voortdurenden omgang met de
natuur eene frischheid van geest en gemoed
bei houden, die gevoegd Mj een eenigszins romanesk
temperament, hem jonger doen scmjnen dan bij
werkelijk is. H^j is dan ook een onverwachte,
maar zeer geduchte hinderpaal voor het tot stand
komen van een huwelijk, dat Lady Usk zich heeft
voorgesteld tusschen haar neef en eene schoone
Russische, madame Sabaroff, die door de ontdek
king van zilvenmjneh ap hare bezittingen, on
gehoorde rijkdommen heeft verkregen. Lady Usk
heeft zich bjj dit plan voornamelijk laten leiden
door het denkbeeld, dat nu in Engeland zelf, de
fortuinen in zulk een verwarden toestand zijn,
het niet onaangenaam zyn zou om eenigen
vasten eigendom in het buitenland te hebben.
Maar het is niet bij haar opgekomen, dat het
menschelijk hart van tjjd tot tijd alle berekenin
gen te schande maakt, dat Lord Brandolin en
Xenia Sabaroff zich tot elkander getrokken zul
len voelen met eene kracht, die geen van beiden
vermag te weerstaan. Het is bij het ontwerpen
van het beeld der hoofdpersoon, dat de schrijfster
«. i. ditmaal zeer goed is geslaagd.
? Eene vrouw van de wereld, ongetwijfeld hoog
hartig, zich volkomen bewust van de macht die
?er uitgaat van hare schoonheid en haren rijkdom,
volmaakt geleerd hebbend zich zelve te bescher
men na droeve ervaring, uitwendig zich voegend
naar de wereld en wat z\j eischt, maar te fier en
ie rein om zich te laten besmetten met haar
«metten, toch met een groote behoefte aan liefde
en teederheid, die zy zoekt te bevredigen door
haar omgang met de kinderen. Eene andere
. vrouw is het. welke wij den man, die in vroeger
jaren partij heeft getrokkon van hare jeugd en
onervarenheid, hooren overladen met verwijten,
wonden met haar sarcasme, kwetsen met al
de bitterheid, opgewekt door haar beleedigd
vrouwelijk gevoel en bedrogen vertrouwen, en eene
andere vrouw, die in de zonnige lanen van het
oud-Engelsch park, met bleeke lippen, verrast,
ontroerd, tot in 't diepst harer ziel bewogen, de
vrije gift aanvaardt van Lord Brandolin's groote
liefde, die op haar heeft vertrouwd en in haar
heeft geloofd, ook waar de schijn tegen haar was.
Maar beide smelten samen in het belangwekkend
beeld van Xenia Sabaroff.
Ouida heeft ook in dezen roman, evenals in
Princess Napraxine en in Othmar kinderen ge
schilderd of liever kleine caricaturen in zijde en
fluweel, die nauwelijks dien naam waardig zijn
«n ons geenszins doen verlangen naar de kennis
making met dat volgens haar fraaiste en gezond
ste wezen ter -wereld: een Engelsen patricisch
kind. "Verder vergast zij ons op sommige dier
pessimistische en paradoxe uitingen, waarmee zij
zoo goed slag schijnt te hebben den smaak van
het publiek te prikkelen. Bijv. genegenheid is
het best als zjj nog nieuw is, evenals een hand
schoen. Dan past zij het best; het eerste uur
ziet men nog geen rimpels. Óp eene andere
plaats laat zij Lord Brandolin beweren dat eten,
dat, zooals wij vroeger in Napraxine hoorden,
eene der laagste bezigheden is, maar eene over
bodige zwakheid schijnt als men in aanmerking
neemt wat een Arabier doen kan, die leeft van
een handjevol ryst. En noch Grévy, noch
Gladstone ontgaan van tijd tot tijd kleine Seitenhiebe.
Het is overbodig aan Ouida's boeken vele leze
ressen en ook lezers te wenschen. Maar het schijnt
toe dat men van A House-Party allicht nog
ons
eenigen indruk zal behouden, behalve de prikke
ling der zenuwen, de streeling van den smaak,
de opwekking van begeerten, die met de lezing
ontstaan en vervliegen.
AGNES VAN EGMOND.
EEN NIEUW WERK VAN SULLY PRÜDHOMME.
De ernstige wijsgeerige Fransche dichter, die
?een geheel afzonderlijke plaats inneemt, kan van
zijn eersten bundel weldra het zilveren feest vie
ren, en zal in zijn aanstaande werk, Le Bonheur,
naar wjj hopen nog lang zijn laatsten bundel niet
doen verschijnen. De Stances et Poèmes, waarin
Le vase briséhet meest populair geworden is,
vestigden de aandacht op hem; sedert heeft hij,
vaak met al te lange tusschenpoozen, zijne
verzen vol gedachte en poëzie elkaar doen opvolgen.
De Stanees et poèmes vielen meer in den bekenden,
«teeds gaarne gehoorden toon der dichters van
zijn tijd; vele ervan zou Coppée of Theuriet of
De Laprade kunnen geschreven hebben; de
Epreuves, in 1866, waren iets geheel nieuws en
bijzonders, iets zeer persoonlijks en innigs; on
overtroffen kunstvaardigheid en juistheid ten
?dienst gesteld aan de meest oorspronkelijke en
nooit banale gedachte, eene verachting van het
'?enkel muzikale, een streven om analyse en
philosophie, ook waar zij schijnbaar niet voor poëtische
uitdrukking vatbaar waren, erin te brengen. Sully
Prudhomme was een dergenen die het meest de
wonderbare werking van het sonnet als meest
.geschikte vorm tot omkleediug van het dichterlijk
syllogisme inzagen ; hij wist in de veertien regels
eene gedachte in al haren omvang, rijk en sober,
verheven en teeder en welluidend te ontwikkelen
?en op te sluiten. Sedert kan men in Sully
Prudhomme's dichterlijke loopbaan twee stroomingen
onderscheiden, de eene meer week en weemoedig,
waartoe les Solitudes, 1869, behoort, de andere
meer scherp pessimistisch en wijsgeerig, waarvan
de vertaling van Lucretius' Eersten Zang, in dat
zelfde jaar verschenen, het uitgangspunt schijnt.
LesVaines Tendresses, in 1875, en verder Le Prisme
dat verleden jaar verscheen, behooren tot de meer
sentimenteele orde; van de wetenschappelijk-wijs
geerige is een der rijkste producten Les destins,
1872, voorts La révolte des fleurs, dat in 1874 ver
scheen en soms op de grenzen van het ondichterlijke
is, eindelijk La Justice, zeer schoon en krachtig,
in 1871. Sully Prudhomme heeft, naar hij zelf
-zegt, willen toonen, dat er in het rijk der ge
dachte niets zóó hoog of zóó diep is, dat de dich
ter niet uit kracht zijner roeping tot het hart
moet doen spreken." Een der dichters die meer
in Sully Prudhomme's sentimenteele richting val
len) Theuriet, zegt hierover: Het is een edele
poging. Toch kan dit betreden van het gebied
van wetenschap en wijsbegeerte door de poëzie
zgne gevaren hebben. Er is iets verleidehjks in
deze poging om de kunst naar hoogere en v«or de
meesten onbereikbare toppen te voeren, maar
misschien is toch de muze der poëzie minder ge
organiseerd tot het ademen op die kale gskoude
pieken. De wijsbegeerte leeft van abstracte rede
neeringen en denkbeelden, de poëzie van beelden
en gevoel. Door lang te beproeven de dogmatische
taal der philosophie te spreken, loopt d« poëzie
gevaar hare eigene schoone taal van beelden en
muziek te verliezen, zonder toch ooit de streng
heid en juistheid van de wetenschap te evenaren."
In Sully Prudhomme's Justice is wellicht de
triomf van zijne richting gevierd; zoo krachtig,
ernstig, diep als deze verzen, heeft de Fransche
poëzie er niet vele voortgebracht; het nieuwe werk,
Le Sonheur, zal, volgens Theuriet, dat genre voort
zetten. Sully Prudhomme heeft aan de Képublique
Frangaise, waarvan de redactie zeer tot zijne vrien
den behoort, de primeur van eender deelen van het
gedicht Le Bonheur is een geheel afgestaan.
Onder de fragmenten welke het blad opneemt,
behoort een overzicht van de oude philosophieën.
... Sur Ie torrent trouble et fuyant des coles
Flottait comme nne pave un immortel espoir.
L'esprit avait garde l'ambition première
De percer toute l'ombre et d'y tont clairer.
Oh! que sous un portique inondéde lumière
Anx cötés de Socrate il tait bon d'errer!
n enseignait Ie beau, sa nature, ses charmes,
Solliciteurs pruisants d' inexplicables larmes,
La vertu. la Justice, et Ie bonheur certain,
Car il dépend de l'ame et non pas du Destin.
Ce sage apprend a rhomme a plonger en soi-même;
Le sophiste Ie craint et Ie disciple i'aime.
Quand son art indulgent par mille adroits circuits
Les avait tour a tour a leur insu conduits
Au piège oüsa raison souriante et profonde
Surprenait des rhéteurs la perfide faconde,
II les interrogeait, et ce qu'il tirait d'eux
Contre Terreur l'armait de leurs propres aveux.
Le maitre en se jouant les prouvait encore,
Puis, quand de leur détresse il les voyait rougir,
II faisait poindre en eux et lentement surgir
Des hautes vérités La merveillease aurore.
Platon va dans la nuit au-devant du matin
Oüdans la bruine au ciel la véritése leve!
Et son langage aiséd'un laborieux rêve
En un flot d'ambroisio panche Ie butin.
Quand nous déracinons l'odorante verveine,
Que trouvons-nousVDe Tombre,un terrain brut et noir;
Telle d'un chaos sombre clöt, charmante a voir,
Douce a sentir, la fleur de la pensee humaine.
Le réel, humble bauche, aspire inachevé:
L'esprit, avec Platon, vole au temple rêvé,
Vestiaire sacrédes formes ternelles,
Oüles mondes grossiers ont leurs divins pareus,
Oütröne l'Idéal dont les claires prunelles
Enseignent la spiendeur a leurs pilles soleils.
Platon surpris contemple au fond de sa pensee
Le Beau, l'Etre sans boni e et qui ne peut finir,
Et sent que d'une extase autre part commencée
L'ame apporte k la terre un divin souvenir!
Pyrrhon passéen doutant comme une ombre inquiète
Qui se tate elle même et ne se trouve pas.
Aristote au savoir a marquésa conquête
Et, Ie premier, l'obiïge a monter pas a pas.
Il voit l'univers même, artisan do sa forme,
Sous l'aiguülon du bien vers Ie beau se mouvant
Sans modèle tranger qui dans l'absolu dorme,
Car son propre idéal tressaille en lui vivant.
Du principe et des fins il régie 1'harmonie.
Par un puissant retour de la raison sur soi
II se rend spectateur de son propre génie,
II en suspend Ie vol pour en saisir la loi.
Du vrai monde observant la causo et la structure,
II laissait aux rêvcurs leurs mondes mis etfroids;
II a surpris la vie au coeur de la Nature,
II a discipline les penseurs et les rois'
O grand Zénon, patron de cos héros sans nombre
Accoudés sur la Mort comme on s'assied a l'ombro
Et n'offrant qu'au dovoir leur pudique amitié,
Tu fus Ie maitre aussi du divin Marc-Aurèle,
Celui dont la douceur triste ot surnaturelle
Etait faite a la fois de force et de pitié.
Dieu, c'est la raison même, universelle et stable;
Par la raison tout homme est Ie parent do Dieu.
Et cette parentél'égale a son semblable.
Et Ie respect s'impose entre gaux de haut lieu.
Dans l'acte, c'est vertu que la raison se nommc,
Le prix de bien agir n'est quo cl'agir en homme.
La Nature, phénix par soi se eonsumant,
De son propre biichcr nait ternellement.
Fidele a Démocrite, inventeur des atomes,
Epicure des dieux clissipo les fantómes.
Ne pas soufFrir, voilii pour lui de vrai bonheur: j
L'excès est du plaisir Ie traitre empoisonnenr,
II préféréla calme a l'ivrcsse troublante.
Sa tempérance'au coeur n'offro quo des berceaux
II propose la paix do la vie excellente
A ceux dont Aristippe avait fait des pourccaux. !
Mais Lncrèce ni lui n'ont compris la merveille i
D'un dévoüment qui souffre et se plait a sonffrir.
Epictète est vaincu; si rien nc la réveille
La fiertémême va périr.
Halen wij nog deze regels ove;~ Sjinoza aan:
Seul un juif cartésien, plus harcli quo Ie maitre,
Arrache, imperturbahle, a, ses lecons leur fruit
Et Ie condamne en forme a nommor Dieu tout l'Etre,
Dont lo temple infini soi-même se construit.
Spinoza dans la Bible est entre sans surprise,
Mais pendant quïl y plonge il se sent la main priso
Dans Ie poignet de fer de la Nécessité!
Le front calme, a Ia suivre il n'a pas hésité.
L'Etre assiste, ternel, au cours changcant des ages,
Le froid de la raison fait du monde un cristal;
L'homme en est une face oüde pales images
Répètent l'univers sous un angle fatal.
Nederlandsche Liederen uit vroegeren
tyjd, uitgegeven door J. H.
SCHELTEMA. Leiden,. E. J. BBILL, 1885.
Toch nog voor het effen jaartal ten einde
spoedt, wil ik een paar woorden van
erkenteHjkheid wijden aan dezen moeizaam
hg-een-gebrachten bundel.
's Heeren Scheltemaas eigenaardigste verdienste
is, dat hij, «p het voetspoor o. a. van Willems en
de Coassemaker, van de meeste liederen de me
lodie is meester geworden en ons mededeelt.
Zijne samenwerking, voor het muzikale gedeelte,.
met den Heer W. F. G. Nicolaïis den leeken
een waarborg, dat het moderne notenschrift de
oude wijzen" oordeelkundig te-rug-geeft.
Wat het letterkundig deel van den arbeid be
treft, aan deze 126 liederen besteed, dat is een
veel minder dankbare taak, dan die van Dr. G.
Kalff, in zijn door ons in dit weekblad aange
kondigde omvangrijke dissertatie over het
Middeleeuwsche Lied, en die van Prof. Dr. J. G. R.
Acquoy, in zijne keurige verhandeling, getiteld
Het geestelijke lied in de Nederlanden vóór de
Hervorming".
Het geduld verdient bewondering, waarmee de
ruim 300 liederboekjens zijn doorgelezen, die op
de Koninklijke Bibliotheek berusten, en waaruit
de verzamelaar eene bloemlezing bedoeld heeft
te maken.
Uit den aard der zaak kunnen wij hier bij de
waarde der melodiën niet stilstaan. Het is zeer
gewenscht, dat een geoefend muzikoloog ons op
eene waardeering en klassifikatie aller melodiën
onthale, waarop nederlandsche woorden zijn ge
schreven. Wat de literaire waarde der op kruide
nierspapier gedrukte liedeboekjens betreft, deze
wordt in 't algemeen veel te hoog aangeslagen.
Ik-zelf, ten gelukkigen tijde dat ik, met mijn te
vroeg overleden broeder, mij met het lied bezig
hield, bezat eene verzameling, die met den voor
raad in -de Koninkl. Bibl. te vergelijken zou zijn.
Ik ook heb uren, dagen, weken geofferd aan de
doorsnuffeling van al die liedeboekjens; maar ik
moet bekennen, dat zij eene geüzurpeerde repu
tatie" hebben, en het boek van den Heer Scheltema
is allerminst geschikt om deze overtuiging aan 't
wankelen te brengen.
't Is een groote uitzondering, wanneer men in
zijn boek, een lied aantreft, dat zich boven het
middelmatige verheft, en dat lied niet al spoedig
blijkt van een onzor koryfeën afkomstig te zijn.
Nu, om lyrische bijdragen te verzamelen van
Hooft, Vondel, Huygons, Starter, Breêro,
Camphuysen, Krull, enz., betoeft men die oude lieder
boekjens niet om te roeren.
Een juist omschreven grens voor de stof zijner
liederen, eene verandwoording wegends hunne op
volging, levert de Heer Scheltema ons niet.
Hij begint met het Wilhelmus" ; onder No. U
vinden wij don niet onwaardigen weerklank
Fredrick Hendrick van Nassonw", on daartusschen hot
gerijmei ter eere van den Edel Graaff Mauritius
Subijt, het Nieuwe Jaer, 1584." Na deze en een
paar andere nationale bctoogingcn, volgen oen
twintigtal liederen, waarvan do eerste helft tot
het genre der Kerst- en andere Feestliederen"
te betrekken is, de wedcrhelft tot de zedekundige.
't Is onbegrijpelijk, bij den rijken schat van lie
deren der eerste soort, die overal te vinden is,
dat er rimram herdrukt wordt als Springt op
geheel van vreugde soet", Ah wat mclody in
Coridones wey,", Wat zien ick ginder vcrr' ?"
Ach Coridon wat voor gerucht", enz.
Indien de verhandeling van Prof. Acquoy vroe
ger verschenen was dan 's Heeren Scheltemaas
kollektie, dan zou men kunnen denken, dat het
oordeel over den arbeid, door mijn broeder en mij
aan het geestelijk lied van vroeger dagen besteed,
den verzamelaar had afgeschrikt van uit onzen
bundel te putten; maar dit is het geval niet. De
Heer S. was onbevooroordeeld. Mijne herziening
der texten wordt door den Heer Acquoy een kwa
lijk geslaagde verjongingskuur" genoemd. Dat
smaadwoord is niet geheel verdiend. Mijn taak
was: het schoone, dat in onze oude liederen te
genieten viel, onder het bereik te brengen van
den tijdgenoot, ja, van de geringste burger
luidtjens; dit maakte eenige verjonging noodzakelijk;
maar ik gelooi' daarin altijd met groote beschei
denheid te werk te zijn gegaan. In ieder geval
had de Heer S., op mijne aanwijzing, de bronnen
kunnen raadplegen. Wat de muziek betreft, heeft
mijn broeder volstrekt niet beoogd moderne
harmoniën aan die oude wijzen te verbinden; maar
voor een becijferde bas gezorgd, ter vingerwijzing
voor do organisten, die do liederen in de kath.
kerken soms begeleiden moeten.
Wat had de Heer S. uit den bundel van
Theodotus (Gillis Haefacker), uit die van Stalport van
der Wiole, geen aardige dingen kunnen putten,
met muziek en al! Maar daar is niets van ge
beurd.
Do meeste liedtjons zijn smakeloze minne
liederen, zonder geur noch kleur, en eenigo
drinkliederon van wat beter allooi; op den naam van
bloemlezing kan deze verzameling echter geen
aanspraak maken.
Gaande weg', stip ik nog een en ander, bij het
doorloopcn van den bundel, aan.
BI. 2;J. Het Kcrsnachjcn", dat Tcssclschade al
bij Hooft zong, vóór dat de Gijsbreght" nog het
licht gezien had (1032), behoorde niet als Rey
van Klaerissen" betiteld te zijn.
BI. 82. Welkom is Hoofts Caartje". voor
Klaertjen".
BI. 90. AVij kunnen niet afkeuren, dat van
een dier dichterlijke rondrijmerijcn, gelijk men er
in de XVHe Eeuw mér heeft gemaakt, do
Knipzang", onder no. 39, naar 't schijnt geheel kom
pleet, hier is opgenomen. Het blijft echter te
betreuren, dat het geestig koepiet van Hooft tot
zoo veel laffe varianten aanleiding gegeven heeft.
De Heer S. verkondigt, in de Voorrede", do
zeer betwistbare stolling, dat een lied in zijn
volkomen vorm eene compositie onderstelt, waar
bij woorden on melodie als 't ware tot een on
scheidbaar geheel zijn samengesmolten". Daar
zijn honderden voorbeelden, dat geheel verschil
lende texten op do zelfde melodie gezongen wer
den. Neem, bijv. Daer viel een Hemel-douwe",
of beter nog, wat ons hier voor de hand komt:
O kusjens, die mijn lief ontslippen" op de Stem
me", O Kersnacht"!
BI. 189. 'k Sey g'n avond lieve. Joosje";'-*!
hier had bij vermeld kunnen worden, dat £&<
XVÏI-eeuwsche liedtjen tegenwoordig, een on
misbaar bestanddeel van Kloris en. Roosje" uifc-'
maakt. "ym
BI. 191. Een aardige beur tspraak. tusschen een
brabantsehen vrijer en een hollandscba boerenmeid^'
De laatste liederen zou men mengelzangen" ' ?$
kunnen noemen. Bij het (Holl.) P.atertje" val^.-** -4
aan te merken dat het niet in d» Mei" zoo -'
Uvj" was, maar zoo zei" Bildsrdijk zegt, dat
dit gacKt beteekende. Het 2e koepiet zong mea
in Amsterdam niet. Het 3de liet de. non" niet,
puristiesch stappen, maar zij zatr. met den Pater'
op zijn kap. Ieder koepiet begint ook met Kom.
Pater;'"' anders is het niet te zingen.
BL 282. Als Louwerens zijn tooverlantaarn en
Chineesche schimmen kwam TCBtoonen, was het,
ik zal deze brug gaan maken" een van de meest,
dramatische vertooningen vam het
chineescheschunmen-werk. 't Is jammer, dat de pointe kp
maar van achteren op mijn horlogie" bij den Heer S.,
is wechgevallen.
Van de beste qualiteit zijtt de bijlagen, die de>
Heer S. aan zijn bock verbonden heeft. Voor-eerstt
eene alfabetische lijst van. de. Verzameling yan,
Liedboekjens aanwezig ter Koninklijke Bibliotheek.
te 's-Gravenhage"; voord» :?. Registers van &&
Dichters (!) en hunne kenspreuken, en.
van de kunstenaars, drukkers ea uitgevers, wier
namen daarin voorkomen". Een en ander bevat
veel zaaks voor onze kunstgeschiedenis en bibli
ografie : te meer daar de_ drukkers en uitgevers
naar de woonplaatsen gerangschikt zijn en omstuwd
van eenige toelichtende jaartallen.
Kortom: de vijfde-half-honderd bladzijden met
vaerzen, melodiën en noties, die de Heer J. H
Scheltema heeft uitgegeven, bevatten yeel wat de
belangstelling verdient der beschaafiie Nederlan
der en zullen, met onpartijdigheid doorlezen, een
kennelijk licht doen vallen op onze liederlitera
tuur: van het Geuzen-liedeboek" af tot Clio'a
Maeszangen" toe (1745).
De naauwkeurigheid, waarmee de heer J. H.
Scheltema werkt, maakt het gewenscht; dat h\j
zijne handen aan dit vak van studie niet
onttrekke.
30 Dec. '86.
ALB. Ta.
VARIA.
HEIMWEE.
Koning der vogelen, leen mij uw vleugelen!
Ver is mijn Vaderland, wijd de Oceaan ;
Voer gij met kracht, door geen stormen te teugelen,
Mij naar de plek waar mijn wieg heeft gestaan.
Laat mij nog eenmaal het lommer aanschouwen,
Waar die ik lief heb het jawoord mij sprak;
'k Weet dat die aanblik mij niet zal berouwen,
Schoon die ik liefheb hel harte mij brak.
Dwaas, die ik was, hier het lijden te ontvluchten!
Ginds droeg ik lichter myn smart en mijn kruis ;
Koning der vogelen, hoor toch mijn zuchten:
Breng mij waar 'k lijden wil, breng ray naar huis.
'k Wensch weer het lied mijner jonkheid te hooren,
't Wiegogezang dat niij sluimeren deed;
't Wil weer de zon van ons Holland zien gloren,
Holland, dat 'k nimmer, neen nimmer vergeet.
Koning der vogelen, leen mij uw vleugelen!
Ver is mijn Vaderland, wijd de Oceaan :
Voer gij met kracht, door geen stormen te teugelen,
Mij naar de plek waar mijn wieg heeft gestaan.
Noodsberg (Natal), B. H. VAN BBEMBN.
15 Juli 1876.
Uit Athene wordt bericht, dat men daar tegen
woordig de gracieuse Tanagra-statuetten bij massa's
namaakt, maar ze voor echt verkoopt. Men weet
dat in Sevilla het Moorsch-Arabische aardewerk
met bijna den echten goudglans weer wordt ge
leverd; dat uit Birmingham kisten vol oud-Egyp
tische amuletten en godenbeeldjes, met
fóitturquoise geëmailleerd, naar AlexandriëwordCh
uitgevoerd, zoo fraai nagemaakt, dat Sesostris-zelf
zich in zijn stempel vergissen zou; dat hier in
den Jordaan oud-Hollandsche kasten, met
ebbenhout en ivoor ingelegd, vervaardigd en naar Parys
gezonden worden. De Tanagra-tiguurtjes waren
echter zoo onnavolgbaar sierlijk, dat het leveren,
niet van copieën, niaar van imitatiën in het genre,
uitgesloten scheen. Toch worden ze nagemaakt
door kunstenaars van talent, die onder hun eigen
naam niet zooveel geld kunnen verdienen als met
deze vervalsching. Nog voordeeliger is echter het
namaken van de oudere beeldjes, de dcedalische
terra cotta's, veel minder sierlijk, met nauwelijks
aangeduide ledematen, moer onder
PhoenicischEgyptischen invloed gevormd, dan den stempel
van Grieksche kunst dragend, maar daarom ook
meer gezocht en zeldzamer. Behalve te Tanagra
in Boeotiëzijn zij ook elders in velo graven ge
vonden, maar dit is lang niet voldoende voor de
vraag, vandaar de namaak op groote schaal. Er
worden in Engeland nog steeds groote sommen
voor de beeldjes betaald.
Te Agram houdt tegenwoordig een zeldzame
gast verblijf, do Mohammedaansche volkszange;
Mehemed uit Orasce bij Bihac. Mehemed is een *
zoogenaamde Begoeski pivac, zanger der Begs.
Zijn beroep is, van den eenen Beg naar den ander
te zwerven, en de schoonste nationale liederen
ten beste te geven. Dergelijke volkszangers zijn
er vele onder de Mohammedaansche bevolking
van het deel van Bosniëdat men Turksch Croati
noemt. Het volk aldaar is van Croatischo nationa
liteit, Mehemed is een zijner beste zangers. Zijn
geheugen is een schat van de schoonste volks
liederen. Bij den klank der tamburica reciteert
hij en de bron schijnt onuitputtelijk. De secre
taris der Matica hrvatska, bibliothecaris der
universiteit, Dr. Kostrencsics, heeft, mot het doel
om do voorgenomen uitgave der volksliederen zoo
volledig mogelijk to maken, ook in Bosni
relatiën aangeknoopt en in Mehemed oen zeer geluk
kige vondst gedaan. Mehemed heeft aan Dr. Lucas