De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 16 januari pagina 3

16 januari 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

I>E. AMST3BROAÜME11, WEEKBLAD VQO'B 'S' instellen- en... n*ar misschien geef Ut n later een korte besohrjjviag. van Feuillet's tooneelarbcid. En misschien ook «iet, want de ro mancier Octave Feuillet behoort nu eenmaal niet tot mjjn uitverkorenen om deze. reden, die naar Ik vertrouw, door yelen uwer. gebillijkt zal worden, al erkent gjj. met mij zonder eenig voorbehoud, dat deae schrijver groote kwaliteiten bezit om deze reden, dat hy m. i. even naturalistisch schrijft als een Zola, een Guy de Maupassant, een Armand Silvastre, maar daarbij wat deze niet willen noch kunnen doen aan z\jn naturalisme, minder schel gekleurd, doch meer geraffineerd en zoe ter", waar het geldt de schildering van het sexueele leven, dan dat van Zola en tutti quanti. aan zyn naturalisme, als ik mij zoo mag uitdrukken, de wijding geeft der kerk, dat hjj zijn saletés en obscoene tafereelen wegstopt onder altaarkleeden en priesterstools en de meest walgelijke en goddelooze afdwalingen der sensualiteit ten lenge leste omsluiert met wierook en absolutie in en tremis, zoodat zelfs de meest preutsche en vrome marquise zijn werk in handen neemt en het leest en geniet, herdenkend misschien de dagen van een onstuimige, luchthartige jeugd, en aan het einde daarvan gekomen, den zuiver naturalistisch gekleurden roman uit handen legt, prevelend ad majorem Dei gloriam, niettegenstaande Doch genoeg voor heden. Mjjn beste wenschen met het nieuwe jaar, dat reeds niet nieuw meer is. A. B. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Grand Théatre". Een weemoedig gevoel vervulde den schouw burgbezoeker, die, voor het eerst na de uitvaarte" van den waardigen Direkteur en Stichter, in het Grand Ihédtre de reeksen der voorstellingen weer volgen ging. Maar dat is het leven. De zon ? glinstert op het eenzame water; een menseh ver drinkt, en sterft; de meedogenloze zon verguldt weer met de zelfde blijde stralen het verraderlijke krystalvlak. Men speelt, in 't Nederlandsen Le train de plaisir" van het Palais Royal. Het stuk is ge durende een geheel jaar eiken avond, met uitbundigen bijval opgevoerd." rieden genoeg voor de Direktie, daar er geen inwendige motieven ter weering waren, om het ook voor het Amsterdarasche voetlicht te brengen, den Heer Bigot uitnoodigend de bewerking en régie er van te ondernemen, terwijl de Tooneélschikking" den Heer Joseph van Lier werd aanbevolen, en nieuwe decoraties" door den Heer A, Heide wer den geleverd. Dit blijspel" is lang; sommigen vinden het laf: maar het groote publiek juicht het daverend toe; de menschen lachen, dat er het eind van verloren is. De Heeren Bigot, de la Mar (nu dus weer een aanwinst bij dit gezelschap), Ruys en Lageman, de Dames Albregt, Kapper en Fanny fan Biene vonden gelegenheid zich gunstig te onderscheiden. Van gants anderen stempel in het komieke zijn de voorstellingen, waarbij als gast de direkteur van het Carl-Theater" te Weenen, de Heer Franz Tewele, voorzit. Wij woonden een alleraardigst assortiment kluchtspelen by': Ein delicater Auftrag," Ein Ritter der Damen", Taub musz er sein" uit het Fransch vertaald, en Frauen-Emancipation" een uitste kend geënleveerde Schwank van Carl Sonntag. Zoowel in het charakter van den echt franschen vrelijken Léonce de Champ-Townez, in dat van den luidruchtigen satyrikus, den tooneelspeler Anton Walter, als in de hyper-komieke figuur van Nestor, Baron von Rosenholz, schitterde Franz Tewele met een onbetaalbaar geestrijke levendig heid. Bewonderenswaardig is de bonte afwisse ling zijner uitdrukkingen en de konsequentie, die hij in elke rol weet te leggen, 't Is onbe twistbaar, dat zijne scheppingen somtijds over de grenzen van het karikatuur gaan: maar ook het karikatuur is een genre en met den Bitter der Damen heeft de auteur bepaald een karikatuur op het oog gehad. Een schitterende, allervermakelijkste schepping loverde Franz Tewele van den bejaarden, licht belachlijken, doven Damoiseau. Men kent die farce, van den doven man met den knecht Boniface, die hem voor den gek houdt, terwijl Damoiseau een doven schoonzoon begeert, om aan het gesprek te kunnen deelnemen, dat tusschen zijti kinderen gevoerd zal worden. Zeer rechtmatige schaterlach op schaterlach ging door den schouwburg; in lang heeft het komische kunst element van de lagere soort ons zoo veel ge noegen niet gegeven. Mej. Pügner heeft voor de geëmancipeerde jonge vrouw verdienstelijk gespeeld, en de Heer Ssalborn was een goede Boniface. Met bereidvaardigheid en animo heeft de Heer Harder zich gekweten van de jonge rollen in de Frauen-Emancipation", Ritter der Damen", en Taub musz er sein." Met belangstelling zien wij de volgende voor drachten van den Heer Tewele te-gemoet. 12 Jan. '87, ALB. TH. KÜNST-TEN-TOON-STELLING. Etsclub. Arti. Eene ten toon-stelling is eene gelegenheid om zekere voorwerpen, in de eerste plaats kunstzakon, in beschouwing te nemen. De ten-toon-stelling vervalt echter niet, al heeft zij geene bezoekers. Eene kunstbeschouwing is eene gelegenheid om kunstzaken te zien, van welke gebruik wordt ge maakt. Eene kunstbeschouwing zonder beschouwers is natuurlijk geen kunstbeschouwing. In de tijd, dat we nog kunstbeschouwingen hadden', koesterden de kunstgevers" te-recht de overtuiging, dat de disch der kunstgerechten niet vergeefs gespreid werd: een kijkgraag gezelschap zett'e zich om de lange groene tafels, en de teekeningen of platen, van hand tot hand gaande, trokken met een stille majesteit de blikken der deelnemers voorbij. Daar was geen quaestie van een uitstalling". De edelmoedige eigenaar opende zijne portefeuille en gaf, met een miuzamen glim lach zijne schatten, nummer voor nummer, in het rond. Waren er tafereelen by, die niet bizonder de aandacht trokken, dit werd niet onderschrapt; het viel niet in 't oog; met voegzaamheid kregen voor de cirkulatie al de kunstwerken hun beurt. Dit doet men niet meer. Men stalt de teekeningen en platen uit; men hoopt, dat er bezoekers zullen komen, om ze te bekijken; maar die hoop wordt wel eens te-leur-gesteld. Dat is, voor de kunst, niet zeer vereerend: noch ook aangenaam voor den kunstgéver". 't Is waar, dat de fout der avondverlichting van teekeningen, bij wier kleuren op het daglicht ge rekend is, ook onze kunstbeschouwingen" aan kleefde ; en dat hier maar, vroeger en later, weinig tegen opweegt de omstandigheid, dat som mige teekeningen ook bij avondlicht vervaardigd en daarop berekend zijn. Dit was anders hot geval met een paar fraaye kop pen van den Heer van der Waay, die Donderdag avond in Arti waren ten-toon-gesteld. Deze tentoon-stelling, of noem het dan kunstbeschouwing, onderscheidde zich gunstig van de vorige, door hare veelzijdigheid. Zij was bij-een-gebracht door de leden van Arti, toen de mare ging, dat de Heer Gram belet zou zijn als spreker op te treden. Het was waarlijk een fraaye verzameling: wel was Ie grand art, gelijk men 't noemt, er niet vertegenwoordigd wel waren de menschen, die sommige tafereelen stoffeerden, niet alle even onberispelijk van teekening; maar er was toch genre, en daarby' was het landschap van het laatst voor gaande en van dit tijdvak uitnemend vertegenwoor digd Ook debloemstukken en stillevens maakten een zeer goed figuur en onder de laatsten meenen wij zelfs een nieuwen, veel belovenden naam ontdekt te hebben. Dat was ook zoo aardig van de oude pruiken. die kunstbeschouwingen aanrichtten, dat zij, op het geel-bruin getinte opzetpapier, met do fraaye schrijfhand, waarover men, voor een 60, 70 jaar geleden disponeerde, in een hoekjen duidelijk den naam van den schilder schreven. Dan wist men altijd met wien men te doen had, en behoefde zich niet blind te zoeken naar de signatuur der kunstenaars. Deze duidelijk geschreven naam vercierde de teekening meer dan de letters BB, die nu op sommige randen geplakt waren. Men heeft daar van alles van gemaakt: Bovenste Beste, Belooft Beterschap, Blijft Broddelen, ook BolleBoos. Het beteekent, dat die Heeren, als leden van Arti, recht hebben hun werk ter expozitie te brengen; maar dat het Bestuur de verandwoordelijkheid niet dragen kan. Bij monde van drie Amsterdammers, de Heeren Derkinderen, Veth, en Witsen, heeft de Neder landsche Etsclub bekend gemaakt, dat zij hare eerste ,.jaarlijksche Teu-toon-stelling"' zou houden, en men moet zeggen, dat hare pogingen om tee keningen (met zwart en wit) en etsen ter expo zitie te verzamelen, uitnemend geslaagd zijn. In de toegangszaal tot het gewezen Mesdag-pano rama zijn, in Den Haag, een kleine honderd kunst werken bijeengebracht, die een bezoek overwaardig zijn. De Leden zijn flink voor den dag gekomen, en hebben grooten weerklank bij 18 Genoodigden" ge vonden. De welwillende medewerkers zijn: de Ileeren N. Bastert, B. J. Blommers, Th. de Bock, J. Bosboom, G. H. Breitner, Jan van Essen, P. J. C. Gabriël, Jozef Israels, J. S. II. Kever, J. Maris, M. Maris, W. Maris, A. Mauve. F. P. ter Meulen. H. W. Mesdag, Alb. Neuhuys, Oh. Storm van 's Gravesande en J. H. Weissenbruch. De club-zelve bestaat uit de Heereu Derkindcren, Koster, Van der Maarel, Tholen, Vetb, Witkamp, Witscn, Zilckon en De Zwart, benevens de Dames Van Houten en Wally Moes. Men ziet, dat er velen zijn, zoowel onder de gcnoodigde meesters, als onder de leden, die sinds lang hunne sporen verdiend hebben, 't Heeft ons wel verwonderd, geen melding gemaakt te zien van de etsclub De Distel". Had deze meegewerkt, dan zou men nog eene rijkere ten-toon-stelling hebben kunnen openen. Maar wij zijn al zeer dankbaar voor hetgeen ons geschonken is en de aanmerkingen, die som tijds op moderne schilderijen gemaakt worden, komen maar voor oen gering doel bij dit heerlijk en vervoerend etawerk te pas. Bizonder onderscheiden hebben wij in den Haag de lijsten met keurig goteckende studies van figuren voor een processie, door den Heer A. J. Derkinderen en in Amsterdam de teekening van den Heer Hoevenaar op ruitvormig betoond papier. Zij is gereed gemaakt om in gravure te worden overgedrukt en maakt een aangenaam effekt. Overal ziet men dien tintelenden tusschentoon, die niet schaadt aan de krachten, en die alleen met een mesjen wechgenomen wordt, waar men volkomen wit begeert. De meeste produkten der vervielfalügende Kunst" onzer tijd zijn op deze wijze bewerkt. A. Ta. ZOLA'S AANSTAANDE ROMAN. Zola legt de laatste hand aan zijn nieuwen roman La Terre, die evenals Germinal, het eerst in den Gil-Blas verschijnen zal. Ditmaal heeft hij niet de mijn, maar de hoeve tot onderwerp gekozen. De held is Jean Macquart, de broeder van Gervaise in ISAssommoir en van Lisa in Le Ventre de Paris. Men is er reeds druk op uit geweest Zola te interviewen; de Figaro on de Lanternc waren het gelukkigst. De reporter van Figaro heeft vernomen dat Zola het einde zijner zen ding" op aarde als naturalistisch romanschrijver toch voorziet. Hij heeft nog slechts vijf werken te schrijven. Het eerste is over spoorwegen, het tweede over de journalistiek en de beurs, het derde over den oorlog, Sedan en de Commune; het vierde zal wetenschappelijke stellingen en conclusiön omtrent het atavisrne bevatten; het vijfde is nog vrij onbepaald van inhoud; Zola zal er inzetten wat in de andere geen plaats heeft kunnen vinden." Ik geloof", zegt Zola, dat ik, wanneer deze boeken geschreven zijn, mijn taak als romanschrij ver als afgedaan zal kunnen beschouwen. Ik be hoor niet tot degenen, die een roman schrijven als een gewoon stuk werk. Wanneer ik in een boek gelegd heb al wat ik te zeggen heb, zie ik uit naar ander materieel. Ik geloof, dat ik myn formule als romanschrijver heb gevonden. Welk genoegen kunnen nieuwe werken my' daa nog geven? Welke moeite kosten zij? En welke let terkundige oelooning leveren zy" mij op ? Ik heb het geluk, dat ieder mijner romans mij honderd . duizend francs opbrengt. Daarmede en met de onafhankelijkheid, welke ik door mjjn werken verkregen heb, kan ik dan den veldslag op een ander terrein weer beginnen, opnieuw de bedwel ming van den strijd opsnuiven, genieten in het nazoeken en misschien in het succes. Ik zal, maar niet meer dan ns nog, beproeven,of ook mijn dramatische formule kan worden aangenomen en dan het tooneel veroveren. Neem bv. TherèseRaquin, dat in 1872 met weinig succes is opgevoerd en nooit weer in Frankrijk gegeven is. Het is in alle talen vertaald, en drie jaar lang van Noord tot Zuid gespeeld. Een reizend gezelschap trekt er nu mede rond in Portugal en het wordt in iedere stad toegejuicht. Wie kan zeggen, dat het tooneel altoos tegen mij zal zijn, en dat de tyd niet komen zal, wanneer het publiek genoeg zal hebben van de afgezaagde modellen, zoo af gezaagd dat een ervaren criticus het verslag na de eerste acte schrijven kan? In allen gevalle is niets zoo amusant als vechten. Ik zal dus vechten." De reporter van de Lanterne heeft Zola over zijn leer omtrent het socialisme" ondervraagd. Eene leer", zeide Zola, heb ik niet, en ik moet zeggen, dat zij mij niet bijzonder interes seert. Ik heb geen eerzucht, en aan politiek wil ik niet doen. Toch ben ik in den grond van mijn hart socialist, want ik geloof dat deze eeuw niet eindigen, of althans de volgende niet begin nen zal, zonder eene algeheele omverwerping van maatschappelijke toestanden. Toen ik Germinal schreef, wilde ik een boek van medelijden scheppen, want toen ik de ellende van de mijnwerkers bestudeerde, het lijden van zooveel menschelijke schepselen, in die hel bedol ven, was ik zelf door een eindeloos medelijden aangegrepen. Men moet den moed hebben, het te zeggen: 89 hoeft niets gedaan voor den werkman. Bij de Revolutie heeft de boer den grond veroverd, de werkman heeft er alleen cenige privilegies der oude gilden bij verloren. Er bereidt zich een groote sociale beweging voor, een streven naar gerechtigheid, waarmede men rekening moet houden, anders zal de oude maatschappij weggeveegd worden. Die groote noodzakelijke sociale hervorming kan nog op vreedzame wijze geschieden. Maar het is hoog tijd, anders kan de uitbarsting vreeselijk zijn." Van waar zal de uitbarsting komen? vroeg de reporter. Niet uit Frankrijk, ook niet uit Rusland, want het nihilisme is iets anders. Ik zou haar eer verwachten uit Duitschland. Ik heb veel socia listen gesproken; die uit Dnitschland schenen mij do meest vastberadenen; en dan, op hen drukt het zware juk van bet Keizerrijk, zulk eene kracht moet een woeste revolutie ten gevolge hebben. Mijn aanstaande roman, La tem, is geen socia listisch boek. Toch vindt het socialisme er zijn plaats in. Ik verpersoonlijk bet niet in een boer, dat zou ongerijmd zijn, maar in een van die zwervende werklieden, rouleurs, die uit de dorpen komenen op goed geluk den grooten weg volgen, gevreesd door de pachters die hun onwillig een slaapplaats in een hoekje der schuur gunnen." De boeren zouden dus een tegenwicht tegen het socialisme vormen ? Zeker niet. De conservatieve bladen prediken, dat de boer de bewaarder van het grondbezit is. en dat, als de steden een sociale revolutie maakten, het platte land zou opkomen om haar te ver stikken. Dat is een dwaling; men moot den boer niet kennen, om deze dwaasheid te zeggen. Er zijn, het is waar, nog oenige departementen, waar de boer godsdienstig, gehoorzaam, getrouw aan pastoor en heer is gebleven; maar overal elders in Frankrijk is de boer sceptisch en onver schillig, en denkt alleen aan zijn belang. Nu zou nooit oene revolutionnaire regeering zoo dwaas zijn. om aan het klein grondbezit te raken, en bij de verbeurdverklaring van het groot grond bezit ton voordeole der Commune, kan do boer niet anders dan gebaat worden; en dat zal Lij al zeer spoedig inzien. Als morgen de boer op de dour der mairie leest: de revolutionnaire Commune heeft de loting en de grondbelasting afgeschaft, dan roept hij, levede revolutionnairo Commune!" want er zijn twee zaken die hem ergeren en drukken, de be lasting, die hem dwingt zijn verdiend geld naar den ontvanger te dragen, en de krijgsdienst die hem zijn zonen ontneemt, als hij ze het meest noodig heeft." DE ZOOGENAAMDE VLAAMSCHE ACADEMIE". In Noord-Nederland werd bijna geen acht ge slagen op eene gebeurtenis, die voor de broe ders" uit Zuid-Nederland zeker niet van gewicht ontbloot was de stichting eener Vlaamsche Academie. Bestond er eene oorzaak voor onze NoordNedorlaudscho onverschilligheid ? Misschien. In de eerste plaats zag men er hier vreemd van op, dat er in Belgiëtwee Koninklijke Aca demiën noodzakelijk werden geacht. Het feit zou wellicht verklaarbaar zijn, wanneer naast eene Koninklijke Waalsche Academie eene Vlaamsche ware opgericht. Of beter nog, wanneer Belgi naast eene Fransche Academie ook eene Neder landsche hadde gokrogen. Misschien had men dan te recht opgemerkt, dat Belgiëvolkomen genoeg zou gehad hebben aan ne Koninklijke Academie van Wetenschappen, gesplitst in twee sectiën: eene Fransche en eene Nederlandsche. Men weet, dat de Belgische regeenng het plan had gevormd eene gemengde Academie van Ne derlandsche Taal en Letteren te stichten waar van de helft uit Zuid-, de wederhelft uit NoordNederlanders zou bestaan. Na het overleg to*>schen beide gouvernementen volgde het besluit, tot oprichting der Vlaamsche Academie" BSer.uit bleek derhalve, dat de Nederlandsche Regee ring, gehoord de meening van onze Koninkfljkfr Academie van Wetenschappen, zoodanig plan aaa de Belgische ontraden had. Dit was zeer tdeucstellend voor talrkije Noord-Nederlandsche, vrlflBr den van de Vlaamsche" beweging, te meer daar het advies onzer Koninklijke Academie, na eex warm pleidooi van Prof, M. de Vries, zeer gun stig luidde voor het plan van den Belgischen. Minister van Landbouw en Openbare Werken, Chevalier de Moreau. Onze regeering schy'nt te ruggedeinsd te zijn voor financieele bezwaren. Daarenboven, eene academie bestaande uit lou ter voortrefffelijke auteurs misschien gesierd door groene palmen als de Fransche académieiens is geene instelling, die in Noord-Nederland op bijzondere sympathie mag rekenen. Wij zijn te veol gewend om onze academie uitsluitend voor de vjetenschap te bestemmen; te weinig geneigd. iets dergelyks uitsluitend aan schrijvers, aan kun stenaars at te staan. Ook heeft onze koninklyke academie aan zeer uitstekende auteurs bij uitzon dering soms een zetel aangeboden en de Belgische: koninklijke academie kon haar doel als gezegd werd volkomen bereiken door een Zuid-Nederlandsche, of liever door eene Nederlandsche afdeeling in het leven te roepen. Intusschen werd by' koninklijk besluit van 8 Jul. 1886 eene koninklijke Vlaamsche Academie van Taal en Letterkunde ingesteld. De naam reeds schijnt niet gelukkig gekozen. Eene Vlaam sche Academie van Taal- en Letterkunde is iets geheel anders dan eene Academie van (lees: voor) Vlaamsche Taal- en Letterkunde. Dit laatste werd bedoeld. Thans is voor de Vlaamsche Academie het onafzienbaar veld der algemeene Taal- en Letterkunde opengesteld, hoewel het niet te denken is, dat de tegenwoordige leden er veel aan zullen doen. Nog schijnt het mij per soonlijk, dat ook de term: Vlaamsch eerlang voor Nederlandsch zal moeten plaats maken. Reeds lang had de Vlaamsche beweging op grond vaa' haar eigen nationaliteitsbeginsel hare naam moe ten wijzigen, reeds lang had men in Belgiëvau eene Nederlandsche beweging moeten spreken. Dit is natuurlijk niet bedoeld in staatkundigen, maar in volkenkundigen en taalkundigen zin. De Belgen van Zuid-Nedorlandschen bloede zullen er bitter weinig baat bij vinden, zoo de rechten'van het Vlaamsch naast het Fransch worden erkend. Zoo winnen zij alleen de handhaving va» eene geivestelyke taal, on missen zij de aansluiting by het aloude Dietsch, de gemeenschappelijke taal van Noord- en Zuid-Nederland in de middeleeuwen nu het Nederlandsch. Ook schijnt het zonder ling, dat de Zuid-Nederlandsche Belgen alleen Vlaamsch mogen spreken, en geen Brabantsch, geen Limburgsch. Eene dergelijke opvatting leidt tot verbrokkeling der taal in provinciale en plaat selijke dialecten een ideaal, dat velen der tegenwoordige leden van de Vlaamsche Academie" voor den geest zweeft, omdat zij eene West Vlaamsche beweging hebben uitgevonden, die voor de historische ontwikkeling onzer gemeen schappelijke taal allernoodlottigst is. Is do naam der Vlaamsche" academie dus niet gelukkig gekozen, wat zal men zeggen van de keus der leden. Bij koninklijk besluit van 8 Juli 1868 werden de achttien eerste leden benoemd terwijl nog zeven door de nieuwe academie zelve zouden worden aangewezen, men vond er de nameu van Frans de Potter, Julius Obrie, Snieders, DésiréDelcroix, Nokt de Brauwere van Steelant, Genard, Van Droogcnbroek, Pastoor Glaeys, de Kanunnik Daems, wittebroeder van Tongerloo, Stroobant, Ferdinand van der Haeghen, Napo leon de Pauw, Guillard Van Beers, Rooses, m. Hiel, en nog enkele geheel onbekenden. Men miste do namen van Julius Vuylsteke, Paul Frédéricq, Arthitr Cornette, Jan van Ryswijk, Julius de Geyter, Ad. Hoste, Julius habbe, Leo van der Kindere, Antheunis, De Macre-Limnander, Pol de Munt, Steeckx en Willem Rogghé. Het bleek duidelijk, dat men bij de benoeming der achttien eerste leden, meer aan staatkundige dan aan letterkundige syrapathiën had geofferd. Vijftien der onstcrfelijken behoorden in meerdere of mindere mate tot do clericale partij, drie tot de liberale richting. De meeste hoeren der be gunstigde meerderheid mogen gerekend worden te behooren tot do beroemdheden van den tweeden en derden rang. Ik zal de laatste zijn de bibliographische wetenschap van een Ferd. van der Uaeghen te miskennen, ik noem met onder scheiding de namen van Jules Obrie, Snieders, DésiréDelcroix, Genard, Stroobrant en Nap. de Pauw, maar vraag wie ten onzent volkomen op do hoogte is omtrent de letterkundige verdiensten van Pastoor Clacys en Kanunnik Daems, Wittebrooder van Tongerloo? De heer Nolet de Brau\ were van Steelant is ten onzent beter bekend, omdat hij een Nederlander' is van den kouden grond; over zijne verdienste als schrijver wordt zeer verschillend geoordeeld. Na deze partij-daad van den minister van Land bouw en Openbare Werken kon do Vlaamsche" Academie niet meer met algemeene vreugde wor den verwelkomd. De liberale Zuid-Nederlandsche Belgen konden er geen vrede mee hebben, dat hunne beste dichters en schrijvers, Vuylsteke, Paul Frédéricq, Cornette, de Geyter, Sleeckx, Antheunis en Pol de Mont terzijde werden gesteld voor e beroemdheden, die de chcvalier de Moreau had ontdekt. Jan an Beers en Max Rooses, do eenige ware liberalen onder de achttien eerstgekozenen, namen eene zeer waardige houding aan. In den beginne aarzelden zij de benoeming te aanvaarden. Van Beers antwoordde den Minister van Landbouw on Openbare Werken eerst den 20 Augustus. Max -Rooses eerst den 24 September. Beiden beklaag den zich, dat partijgcest over de zetels in de Vlaamsche" Academie had beschikt, dat de ver dienstelijkste der Zuid-Nederlandscho letterkun digen over het hoofd gezien waren, dat deze verongelijkten nagenoeg uitsluitend tot de liberale partij behoor(d)en, dat bij benoemingen, waarbij alleen letterkundige verdiensten in aanmerking hadden mogen komen, ook beweegredenen van staatkundigen aard zich hadden doen gelden." 1)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl